Hoorcollege 1: introductie Flashcards

Gebaseerd op de dia's, mijn aantekeningen en de samenvatting

1
Q

traditionele psychologische kijk:

A

wat is er MIS met je?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

focus van de traditionele psychologie

A

genezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

positieve psychologische kijk:

A

Wat gaat er GOED met je en kan verlengd worden?
Van neutraal naar positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

focus van positieve psychologie

A

het goede nog beter maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

focus van de positieve-psychologie-wetenschap

A

op zoek naar factoren die een individu en de community laat groeien en bloeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

definitie positieve psychologie

A

positieve psychologie is de wetenschappelijke studie naar wat individuen en gemeenschappen doet floreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de drie algemene domeinen van menselijke ervaringen?

A
  1. positieve subjectieve states
  2. positieve individuele karaktertrekken
  3. positieve instituties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een positieve subjectieve state? (1 van de 3 algemene domeinen van menselijke ervaringen)

A
  • vluchtig en onstabiel
  • staat waarin mensen kunnen zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorbeeld van een positieve subjectieve state?

A

emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn positieve individuele karaktertrekken? (1 van de 3 algemene domeinen van menselijke ervaringen)

A
  • relatief stabiel en meer op langere termijn
  • positieve gedragspatronen bij mensen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voorbeelden van positieve individuele karaktertrekken?

A
  • persoonlijkheid
  • creativiteit
  • wijsheid
  • deugden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn positieve instituties? (1 van de 3 algemene domeinen van menselijke ervaringen)

A
  • een context die mensen kan laten bloeien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voorbeelden van positieve instituties?

A
  • scholen
  • werkomgeving
  • gezin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

op welk niveau staat positieve instituties?

A
  • maatschappelijk of groepsniveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voorman van positieve psychologie

A

Martin Seligman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Martin Seligman

A

voorman van positieve psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

“the good life”

A
  • vervullend, verrijkt en zinvol leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welke 3 elementen heeft “the good life”

A
  1. positieve connecties met anderen
  2. positieve individuele karaktertrekken
  3. life regulation qualities
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn onderdelen van positieve connecties met anderen (element van “the good life”)?

A
  • vermogen om te vergeven
  • altruïsme
  • vermogen om lief te hebben
  • eventueel spirituele connecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn onderdelen van positieve individuele karaktertrekken (element van “the good life”)?

A
  • integriteit
  • vermogen om te spelen en creatief te zijn
  • deugden (zoals moed en nederigheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

integriteit

A
  • eerlijk en oprecht
  • vasthouden aan normen en waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat zijn onderdelen van life regulation qualities? (element van “the good life”)?

A
  • het leven richting kunnen geven
  • zelfregulatue
  • autonomie
  • wijsheid is de gids voor je gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

flourishing

A

floreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

floreren

A
  • beter functioneren dan de normale standaard
  • voorbij de neutrale staat komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

“Complete mentale health” model van …

A

Keyes en Lopez

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Keyes en Lopez bedachten …

A

het “Complete mental health” model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

waarom “complete mental health” model?

A

mentaal welbevinden is niet louter afwezigheid van mentale problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

“complete mental health” model bestaat uit:

A
  • 2 dimensies
  • 4 quadranten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

de twee dimensies van het “complete mental health” model

A
  1. mentale problemen/psychopathologie
  2. welbevinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

4 quadranten van het “complete mental health” model

A
  1. struggling
  2. flourishing
  3. floundering
  4. languishing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

hoe scoort floundering op de twee dimensies van het “complete mental health” model?

A

mentale problemen + laag welbevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

hoe scoort struggling op de twee dimensies van het “complete mental health” model?

A

mentale problemen + hoog welbevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hoe scoort languishing op de twee dimensies van het “complete mental health” model?

A

geen mentale problemen + laag welbevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

hoe scoort flourishing op de twee dimensies van het “complete mental health” model?

A

geen mentale problemen + hoog welbevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

hoe noem je het volgens het “complete mental health” model als:
mentale problemen + laag welbevinden?

A

floundering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

hoe noem je het volgens het “complete mental health” model als:
mentale problemen + hoog welbevinden?

A

struggling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

hoe noem je het volgens het “complete mental health” model als:
geen mentale problemen + laag welbevinden?

A

languishing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

hoe noem je het volgens het “complete mental health” model als:
geen mentale problemen + hoog welbevinden?

A

flourishing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

hoe zijn de 3 algemene domeinen van menselijke ervaringen verwerkt in het “complete mental health” model van Keyes en Lopez?

A

er zijn 3 niveaus waarop mensen kunnen floreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

op welke 3 niveaus kunnen mensen floreren in het “complete mental health” model van Keyes en Lopez?

A
  1. emotioneel welzijn (states)
  2. psychologisch welzijn (traits)
  3. sociaal welzijn (institutions)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

wat is complete mental health volgens Keyes en Lopez?

A

floreren op de 3 niveaus (emotioneel-, psychologisch- en sociaal welzijn)
+ LAGE mentale problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke kritiek uitte Thompson op het model van Keyes en Lopez?

A
  • er is maar een klein deel flourishing, groot deel presteert sub-optimaal –> je legt het probleem bij het individu
  • model is niet toetsbaar, wanneer val je in welke categorie?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q
  1. verschillende manieren hoe culturen geluk kunnen zien:
A
  1. als emotie bepaald door je eigen unieke inzet
  2. als collectieve ervaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

hoe dacht men vroeger over emoties?

A

dat ze afhankelijk van elkaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

als emoties afhankelijk zijn van elkaar impliceer je:

A

dat een afwezigheid van negatieve emoties betekende dat je positieve emoties ervaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

hedendaagse kijk op emoties

A
  • ze zijn onafhankelijk van elkaar
    afwezigheid van negatieve emoties betekent niet gelijk alleen maar positieve emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

anhedonie

A
  • gebrek aan positieve emoties en het ervaren van plezier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

hedendaagse kijk op emoties –> verandering in behandeling:

A

meer aandacht besteed aan het vergroten en uitlokken van positieve emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

“dynamic model of affect”

A
  • de onafhankelijkheid van emoties hangt af van context
  • onder normale omstandigheden zijn emoties onafhankelijk
  • onder stresssituaties zouden emoties afhankelijk zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

negatieve emoties helemaal verbannen?

A

nee –> erkennen en uiten van negatieve emoties is van belang voor zelfbegrip en persoonlijke groei

51
Q

vraag over de geschiedenis heen met betrekking tot positieve psychologie:

A

wat is geluk?

52
Q

welke theorie hoort bij het jodendom (geluk)?

A

divine command theory/goddelijke bevel theorie

53
Q

van welke groep kwam de divine command theory/goddelijke bevel theorie?

A

uit het jodendom

54
Q

wat houdt de divine command theory/goddelijke bevel theorie in?

A
  • je vindt geluk door je te houden aan de 10 geboden van het jodendom, anders krijg je straf
  • geluk door religieuze vroomheid, God heeft autoriteit
55
Q

Welke term kan je aan de Grieken relateren (geluk)?

56
Q

van welke groep komt de term hedonisme?

A

van de Grieken

57
Q

wat houdt hedonisme in?

A
  • individueel zintuigelijk genot of plezier nastreven
  • negatieve ervaringen vermijden
58
Q

wat zijn voorbeelden van hedonisme?

A

voedsel, seks nastreven
pijn vermijden

59
Q

wat is een nadeel van hedonisme?

A
  • vaak kortdurend
  • kan verslavingen of overgewicht veroorzaken
  • geen negatieve emoties –> minder groei
60
Q

Hoe keek Socrates naar geluk?

A
  • geluk kan je vinden door zelfkennis
  • kennis van deugden –> deugdelijk gedrag
61
Q

Plato over kennis:

A

kennis door rede en intuïtie, analogie van de grot

62
Q

Wat vond Aristoteles van het hedonisme?

A

niet goed, onderstreepte juist het eudaimonia

63
Q

eudaimonia

A
  • doel waarnaar men streeft in het leven
  • zoeken naar wat de moeite waard is om te verlangen
  • wat is betekenisvol?
64
Q

hoe kan je eudaimonia behalen?

A

door de gouden middenweg te vinden

65
Q

wie koppel je aan de term De Gouden Middenweg?

A

Aristoteles

66
Q

Noem een grote aanhanger van eudaimonia

A

Aristoteles

67
Q

wat houdt De Gouden Middenweg in?

A

een balans tussen twee emotionele extremen wat leidt tot een deugd

68
Q

voorbeeld van De Gouden Middenweg:

A

ene extreem = lafheid
andere extreem = roekeloosheid
Gouden Middenweg = moed

69
Q

virtuetheory/deugdentheorie

A
  • de ontwikkeling van bepaalde deugden kan bij een persoon leiden tot een maximaal welbevinden
  • welke deugden hangt af van context
70
Q

epicureanisme

A

pijn vermijden, maar gematigde genoegens en genot

71
Q

verschil epicureanisme en hedonisme

A

epicureanisme is gematigder dan het hedonisme

72
Q

stoïcijnen

A
  • geluk moet je niet laten afhangen van materie, geluk of liefde, want dat verandert constant
  • vervolg je plichten zonder klagen en volg Gods plan
73
Q

4 theorieën over het goede leven van de Grieken:

A
  1. het contemplatieve leven
  2. het fatalistische leven
  3. het actieve leven
  4. hedonisme
74
Q

wat houdt het contemplatieve leven van de Grieken in?

A
  • het streven naar hogere kennis: zelfkennis, wijsheid, begrip
  • het niet-onderzochte leven is het niet waard om te leven
75
Q

wat houdt het fatalistische leven van de Grieken in?

A

erkennen dat het leven niet altijd goed is, dat accepteren

76
Q

wat houdt het actieve leven van de Grieken in?

A
  • sociale verantwoordelijkheid en betrokkenheid in de wereld
  • verander wat je kan veranderen
77
Q

Hoe volg je geluk volgens het christendom?

A
  • je kan geluk vinden in de boodschap en het leven van Jezus
  • je moet Gods liefde uiten en delen met anderen
78
Q

wat voor regels/pijlers heeft het christendom om duidelijk te maken wat voor leven goed en wat slecht is?

A
  1. zeven dodelijke zondes
  2. vier kardinale deugden
  3. drie theologische deugden
79
Q

wat zijn de 7 dodelijke zondes van het christendom?

A
  1. woede
  2. afgunst
  3. hebzucht
  4. gulzigheid
  5. lust
  6. hoogmoed
  7. luiheid
80
Q

wat zijn de 4 kardinale deugden van het christendom?

A
  1. standvastigheid/moed
  2. rechtvaardigheid
  3. voorzichtigheid
  4. gematigdheid
81
Q

wat zijn de 3 theologische deugden van het christendom?

A
  1. geloof
  2. hoop
  3. liefde
82
Q

waar zorgen de 3 theologische deugden van het christendom voor?

A
  • dit zijn gedragingen die leiden tot deugdelijk gedrag en minder zondes
83
Q

Moses Maimonides

A
  • geliefd door moslims en christenen
  • benadrukte de rol van positieve én negatieve emoties, mindfulness en esthetische ervaringen (muziek)
84
Q

in welke tijd kwam mystiek veel voor?

A

in de middeleeuwen

85
Q

wie beoefenden bijvoorbeeld mystiek?

A

Monniken, intense zoektocht en verlangen naar een relatie met God

86
Q

welke 4 kenmerken droegen bij aan de renaissance en de waardering voor het onafhankelijke denken?

A
  1. creativiteit en opkomst van de kunstenaar
  2. opkomst van de wetenschap
  3. toenemend belang van de sociale wereld
  4. opkomst van de democratie
87
Q

hoe droeg de opkomst van de kunstenaar bij aan de renaissance en de opkomst van de waardering voor het onafhankelijke denken?

A

door
1. individualisme en
2. persoonlijke visie

88
Q

hoe droeg de opkomst van de wetenschap bij aan de renaissance en de opkomst van de waardering voor het onafhankelijke denken?

A

logica en empirisme werden gebruikt als tools om achter de waarheid te komen

89
Q

hoe droeg het toenemende belang van de sociale wereld bij aan de renaissance en de opkomst van de waardering voor het onafhankelijke denken?

A
  • de (hedonistische) basisbehoeften van een mens kunnen worden gebruikt om een meer stabiele samenleving te creëren
  • meest ethische leidt to zo veel moghelijk geluk
90
Q

utilitarianisme

A

doel van het menselijk handelen = zoveel mogelijk geluk opleveren

91
Q

aan welk tijdperk koppel je de term utilitarianisme?

A

renaissance

92
Q

hedonic calculus

A

geluk berekenen door de verhouding positieve en negatieve ervaringen te onderzoeken

93
Q

hoe droeg de opkomst van de democratie bij aan de renaissance en de opkomst van de waardering voor het onafhankelijke denken?

A

politieke machtsstructuur zou in strijd zijn met het welzijn van de mensen, dus mensen hebben het recht om de staat omver te werpen en een andere systeem in te voeren

94
Q

wanneer was het romanticisme?

95
Q

grootste kenmerken van het romanticisme?

A
  1. belang van emotionele ervaringen en de intensiteit ervan
  2. belang van liefde
96
Q

wat voor invloed had het individualisme op liefde? (3)

A
  1. huwelijk gebaseerd op affectie, trouwen vanuit liefde
  2. trouwen op vrijwillige basis
  3. autonomie, zelf kiezen met wie je trouwt
97
Q

wat waren de 3 doelen van de psychologie in de 20e eeuw, voor de eerste wereldoorlog?

A
  1. genezen van ziektes
  2. bevredigend leven leiden
  3. talenten koesteren
98
Q

wat voor woord zou je periode van de 20e eeuw voor de eerste wereldoorlog geven?

A

holistisch

99
Q

holistisch

A

betekenisvol leven etc.

100
Q

vanuit wie kwam de eerste ontwikkeling in de zoektocht naar welzijn?

A

William James

101
Q

William James, wat onderzocht hij?

A
  • hoe de menselijke potentie ontwaakt
  • veranderende staten van bewustzijn
102
Q

Alfred Adler

A
  • individuele psychologie
  • benadrukte het belang van het sociale gevoel bij een gezonde ontwikkeling
103
Q

bekende slogan van Alfred Adler

A

elk kind kan alles leren

104
Q

wie is bekend geworden met de slogan “elk kind kan alles leren”?

A

Alfred Adler

105
Q

Wie is bekend van de individuele psychologie?

A

Alfred Adler

106
Q

wie is bekend van de analystische psychologie?

107
Q

Welke vorm van psychologie is van Carl Jung o.a.?

A

analytische psychologie

108
Q

wat is nog meer bekend van Carl Jung naast de analytische psychologie?

A

persona, en dat je die moet integreren met andere componenten van het zelf, zoals betekenisgeving in het leven

109
Q

persona

A

het sociale zelf

110
Q

van welke stroming is Abraham Myerson een aanhanger?

A

mentale hygiëne beweging

111
Q

wie was onder andere aanhanger van de mentale hygiëne beweging?

A

Abraham Myerson

112
Q

wat was de mentale hygiëne beweging?

A

deze promoot het belang van mentale gezondheid

113
Q

welke term introduceerde Abraham Myerson?

114
Q

wie introduceerde de term eufatica?

A

Abraham myerson

115
Q

wat betekent de term eufatica?

A

stroming die focust op hoe iemands stemming kan worden verhoogd

116
Q

waar lag de focus in de 20e eeuw na de tweede wereldoorlog?

A

op genezing

117
Q

welk model werd in de 20e eeuw na de tweede wereldoorlog bekend?

A

disease model

118
Q

welke twee dingen kwamen in de psychologsiche tak op in de 20e eeuw na de tweede wereldoorlog?

A
  1. behaviorisme
  2. psycho-analyse
119
Q

waarop reageerde Maslow?

A
  • op het feit dat er veel over tekortkomingen van de mens in onderzocht, maar minder over de positieve kanten
  • op de psycho-analyse en het behaviorisme
120
Q

wat zijn 3 kenmerkende ideeën vanuit de humanistische psychologie?

A
  1. gedrag wordt bepaald door perceptie van de wereld en iemands zingeving
  2. mensen zijn níét alleen product van omgeving of genen
  3. mensen zijn intern gedreven en gemotiveerd om hun menselijke potentieel te vervullen
121
Q

waarom werd de humanistische psychologie niet zo populair?

A
  1. het was gefocust op theorie, ze toetsten deze niet
  2. de manier van onderzoek doen: interoceptie en case-studies
122
Q

2 verschillen tussen de positieve psychologie en de humanistische psychologie?

A
  1. humanistisch = gefocust op theorie, positief = focus op empirisch bewijs
  2. humanistisch = case-studies, positief = focus op de “gewone” mens
123
Q

wie is grondlegger/voorman van de positieve psychologie?

A

Martin Seligman