hoofdstuk 9 Flashcards
Preoperationeel: Preoperationeel stadium (Piaget)
– periode van het 2e
tot het 7e
jaar, waarin
het gebruik van symbolisch denken groeit, het vermogen om te redeneren
ontstaat en het gebruik van concepten toeneemt.
Denkoperaties
Georganiseerde, formele, logische mentale processen
Symboolgebruik:
Het vermogen om een mentaal symbool, een object of een woord te
gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen.
Volgens Piaget is dit een van de belangrijkste aspecten van preoperationeel
denken en de kern van het steeds complexere taalgebruik van kinderen.
Taal en gedachten:
Leidt verbeterde taalvaardigheid van peuters en kleuters tot efficiënter
denken, of is het juist andersom? Dit is een vaak terugkerende en
controversiële kwestie in de ontwikkelingspsychologie. Volgens Piaget vloeit
taal voort uit cognitieve vooruitgang, en niet andersom.
Centratie:
Het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan een (1) aspect van
een stimulus te concentreren. Dit is een belangrijk element (beperking) in de
preoperationele periode
Conservatie
Het inzicht dat kwantiteit niet gerelateerd is aan fysieke verschijning. Volgens
Piaget maken kinderen in het preoperationele stadium fouten met
conservatie omdat hun neiging tot centratie hen ervan weerhoudt zich te
concentreren op de relevante kenmerken van de situatie (figuur 9.2 blz. 270)
Transformatie:
Het proces waarbij de ene toestand verandert in de andere. Kinderen in de
preoperationele fase hebben vooral oog voor begin- en eindtoestanden
zonder zich het tussenliggende proces (transformatie) goed te kunnen
voorstellen. Een voorbeeld hiervan is dat een kind dat tijdens een
boswandeling verschillende wormen ziet, zal denken dat het steeds dezelfde
worm is
Egocentrisme
Het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen (preoperationeel).
Egocentrisme kent twee vormen:
1. Gebrek aan besef dat anderen dingen vanuit een ander perspectief zien
2. Niet kunnen beseffen dat anderen andere gedachten, gevoelens en standpunten hebben
Intuïtief denken:
Vorm van denken waarbij peuters en kleuters kennis over de wereld
proberen te verwerven met behulp van primitief redeneren (waardoor ze
vaak niet-kloppende verklaringen hebben over alles wat ze waarnemen). Het
intuïtieve denken van kinderen in de late stadia van de preoperationele
periode bereidt hen voor op geavanceerdere vormen van redeneren.
Functionaliteit:
Dat acties, gebeurtenissen en resultaten volgens vaste patronen aan elkaar
gekoppeld zijn. Kinderen beginnen dit te begrijpen aan het einde van het
preoperationele stadium. Een voorbeeld hiervan is begrijpen dat een fiets
sneller gaat als je harder trapt.
Identiteit:
Het besef dat bepaalde dingen hetzelfde blijven, ongeachte veranderingen in
vorm, omvang en uiterlijk. Begrip van identiteit is noodzakelijk voor
conservatiebegrip.
Overgang:
Volgens Piaget markeert de ontwikkeling van conservatiebegrip de overgang
tussen de preoperationele periode en het concreet-operationele stadium.
Reversibiliteit:
Het besef dat een transformatie kan worden omgekeerd om iets weer in zijn
oorspronkelijke staat terug te brengen.
Meningen over Piagets benadering van cognitieve ontwikkeling:
De grote lijnen van zijn theorie vormen een nuttig denkkader m.b.t. cognitieve ontwikkeling
Piagets theorie is echter gebaseerd op observatie van relatief weinig kinderen
Piaget onderschatte de capaciteiten van kinderen in sommige opzichten
Gelman concludeert dat kinderen een aangeboren vermogen bezitten om te tellen
Volgens Piaget komen numerieke vermogens na de preoperationele periode tot bloei
Sommige deskundigen menen dat cognitieve ontwikkeling meer een continu proces is
Sommige deskundigen menen dat de veranderingen vooral kwantitatief van aard zijn
Piaget was van mening dat gedachten vooral kwalitatief veranderen
Uit onderzoek blijkt dat conservatie eerder optreedt dan eind preoperationele periode
Informatieverwerking:
De informatieverwerkingstheorie van cognitieve ontwikkeling – volgens deze
theorie zijn cognitieve veranderingen te vergelijken met een
computerprogramma dat steeds complexer wordt doordat een programmeur
het op basis van zijn ervaringen wijzigt. De theorie richt zich op
veranderingen in de ‘mentale programma’s’ die kinderen gebruiken om
problemen te benaderen. Veel ontwikkelingsdeskundigen zien de
informatieverwerkingstheorie als de belangrijkste, meest complete en meest
accurate verklaring voor de manier waarop kinderen zich cognitief gezien
ontwikkelen
Twee gebieden binnen de informatieverwerkingstheorie zijn:
- Het begrip van getallen
2. De ontwikkeling van het geheugen in de peuter- en kleutertijd