hoofdstuk 6 Flashcards
Piagets visie
De visie van Piaget op de manier waarop baby’s leren is kort samen te vatten
als actie = kennis (kennis is het resultaat van direct motorisch gedrag).
Stadia die kinderen van geboorte tot adolescentie doorlopen in vaste volgorde (herhaling Piaget):
Het sensomotorische stadium (0-2 jaar)
Het preoperationele stadium (2-7 jaar)
Het concreet operationele stadium (7-12 jaar)
Het formeel operationele stadium (12 jaar-volwassenheid)
Overgang stadia piaget
Volgens Piaget vindt de overgang van het ene naar het andere stadium plaats
wanneer een kind het juiste niveau van fysieke rijping heeft bereikt en is
blootgesteld aan relevante ervaringen. Zonder die ervaringen zouden
kinderen niet in staat zijn om hun cognitieve potentieel te bereiken.
Belangrijke elementen van Piagets theorie:
Schema
Georganiseerde mentale structuur en patronen.
Adaptatie – ligt ten grondslag aan de groei van schema’s en bestaat uit:
De neiging van iemand om zich aan te passen aan zijn omgeving.
Assimilatie – ervaringen inpassen in bestaande schema’s
Het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren aan de hand van hun
huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Accommodatie – het vormen van nieuwe schema’s
Het proces waarbij bestaande manieren van denken of doen veranderen in reactie
op nieuwe stimuli of gebeurtenissen. Dit gebeurt als de baby geen nieuwe informatie
meer opdoet via assimilatie, de baby is dan toe aan het bijstellen van zijn denkkader.
Sensomotorisch: Sensomotorische stadium
het eerste stadium in Piagets theorie, waarin het
kind sterk afhankelijk is van zijn aangeboren motorische reacties op stimuli.
Het sensomotorische stadium bestaat uit zes substadia
Substadium 1: eenvoudige reflexen (0-1 maand)
Aangeboren reflexen vormen de kern van het cognitieve leven van de baby.
Substadium 2: eerste gewoonten en primaire circulaire reacties (1-4 maanden)
Baby’s gaan eerder afzonderlijke acties combineren tot geïntegreerde activiteiten.
Substadium 3: secundaire circulaire reacties (4-8 maanden)
Verleggen van cognitieve horizon naar de buitenwereld en begin inspelen op de omgeving.
Substadium 4: coördinatie van secundaire circulaire reacties (8-12 maanden)
Gebeurtenissen bewuster tot stand brengen en schema’s combineren tot een (1) handeling.
Intentioneel gedrag (zie volgende blz.)
Ontwikkeling objectpermanentie (zie volgende blz.)
Substadium 5: tertiaire circulaire reacties (12-18 maanden)
Intentionele variatie van acties die gewenste resultaten opleveren (mini-experimenten).
Het opvallendst in dit stadium is baby’s hun belangstelling voor het onverwachte
Substadium 6: het begin van denken (18-24 maanden)
Mentale representatie of symbolisch denken, bedenken waar onzichtbare objecten zijn.
Circulaire reactie:
Een activiteit die de ontwikkeling van cognitieve schema’s mogelijk maakt,
dankzij de herhaling van een willekeurige motorische handeling
Primaire vs secundaire vs tertiaire circulaire reacties
Primaire circulaire reacties (gericht op de baby zelf)
Schema’s die betrekking hebben op de herhaling van interessante of prettige acties.
Secundaire circulaire reacties (gericht op de buitenwereld)
Schema’s die betrekking hebben op herhaalde acties die een gewenst resultaat opleveren.
Tertiaire circulaire reacties (mini-experimenten)
Schema’s m.b.t. de doelbewuste variatie van acties die tot gewenste resultaten leiden
Vocalisatie
Het ontspannen produceren van geluiden en klanken. Dit is een secundaire
circulaire reactie (substadium 3) die uiteindelijk medebepalend is voor het
ontwikkelen van taal en de vorming van sociale relaties.
Intentioneel gedrag
Gedrag waarbij verschillende schema’s gecombineerd en gecoördineerd
worden tot een enkele actie om een probleem op te lossen (substadium 4).
Dit is gedeeltelijk het resultaat van de ontwikkeling van objectpermanentie.
Objectpermanentie
Het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan, ook al zijn ze
onzichtbaar (substadium 4 (figuur 6.1 blz. 177)). Dit bewustzijn speelt
waarschijnlijk, waar het gaat om mensen, een cruciale rol bij de ontwikkeling
van sociale banden. Hoewel objectpermanentie zich manifesteert in
substadium 4, kost het tijd voordat baby’s het concept volledig onder de knie
hebben en kunnen ze in de eerste maanden nog vergissingen maken.
Mentale representatie
Een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object
Indirecte imitatie
Imiteren van mensen en scenes die niet meer aanwezig zijn. Voor Piaget was
indirecte imitatie bewijs dat kinderen in staat zijn tot mentale representaties.
Meningen over de theorie van Piaget:
De meeste psychologen zijn het in grote lijnen eens met Piagets beschrijving van het verloop
van de cognitieve ontwikkeling van baby’s
Volgens Siegler verloopt cognitieve ontwikkeling niet in stadia maar in golven (meer continu)
en is cognitieve ontwikkeling voortdurend in beweging
Critici verwerpen Piagets idee dat cognitieve ontwikkeling haar basis heeft in motorische
activiteiten, baby’s zonder ledematen ontwikkelen zich cognitief gezien ook normaal
Critici zetten vraagtekens bij Piagets opvatting dat objectpermanentie zich pas vlak voor de
eerste verjaardag ontwikkelt, deze opvatting zou het gevolg zijn van ontoereikende testen
Volgens Baillargeon moeten baby’s met 3,5 maand ten minste enig begrip van
objectpermanentie hebben, hun motoriek en geheugen zijn alleen nog niet toereikend
Piaget meende dat imitatie zich pas later in de babytijd ontwikkelt als gevolg van ervaringen,
pasgeboren baby’s kunnen echter al basale gezichtsuitdrukkingen van volwassenen imiteren
Piagets werk lijkt vooral van toepassing op kinderen uit westerse culturen, cognitieve
vaardigheden ontwikkelen zich in niet-westerse landen volgens een ander tijdschema
Informatieverwerking: Informatieverwerkingstheorie –
benadering van cognitieve ontwikkeling die
probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen,
opslaan en terughalen. Dit perspectief legt, in tegenstelling tot Piaget, de
nadruk op kwantitatieve veranderingen. Volgens de theorie is cognitieve
groei een kwestie van toenemende complexiteit, snelheid en capaciteit op
het gebied van informatieverwerking.
Informatieverwerking bestaat uit drie basisaspecten
- Codering
Proces van omzetting van informatie in een vorm die bruikbaar is voor het geheugen. - Opslag
Het bewaren van het gecodeerde materiaal. - Terughalen
Proces waarmee materiaal in de geheugenopslag gelokaliseerd, naar het bewustzijn gebracht
en gebruikt wordt.
Automatisering
Verwijst naar de mate waarin een activiteit aandacht vereist
Concept
Categorisering van objecten, gebeurtenissen of mensen die bepaalde
eigenschappen gemeenschappelijk hebben. Baby’s hebben al een besef van
hoe vaak ze stimuli tegelijk aantreffen en dit is de basis voor het gebruik van
concepten