hoofdstuk 12 Flashcards
Concreet-operationeel: Concreet-operationeel stadium
de periode van cognitieve ontwikkeling
tussen het 7e
en het 12e
levensjaar die wordt gekenmerkt door actief en juist
gebruik van logica. Kinderen die concreet-operationeel denken lossen zonder
moeite en correct conservatieproblemen op. Omdat ze minder egocentrisch
zijn, kunnen ze rekening houden met verschillende aspecten van een situatie
(decentreren). Ook gaan ze het concept reversibiliteit begrijpen en de relatie
tussen tijd en snelheid (figuur 12.1 blz. 356). Deze fase kent nog wel een
belangrijke beperking, dat kinderen blijven vastzitten aan de concrete, fysieke
realiteit. Ook zijn ze niet in staat om echt abstracte of hypothetische vragen
te begrijpen, of vragen waarin formele logica is verwerkt.
Decentreren:
Vermogen rekening te houden met verschillende aspecten van de situatie.
Reversibiliteit:
Vermogen een uitgevoerde handeling (in gedachten) weer terug te draaien.
Verschuiving denken:
Piaget in perspectief, hij had gelijk en ongelijk:
Piaget in perspectief, hij had gelijk en ongelijk:
Sommige aspecten van zijn theorie staan nog steeds overeind en zijn zeer bruikbaar om de
cognitieve ontwikkeling te beschrijven, terwijl er op andere aspecten veel kritiek is
Hij onderschatte volgens veel onderzoekers de capaciteiten van kinderen, gedeeltelijk
vanwege de beperkte aard van de mini-experimenten die hij uitvoerde
Hij lijkt een verkeerde inschatting te hebben gemaakt van de leeftijd waarop cognitieve
vaardigheden zich manifesteren, er is steeds meer bewijs dat dit eerder is dan hij dacht Uit onderzoek komt naar voren dat het waarschijnlijk klopt dat concrete operaties universeel
in de schooltijd worden bereikt, verschillen tussen culturen zijn het gevolg van ervaringen
Informatieverwerking:
Volgens de informatieverwerkingstheorie leren kinderen steeds beter
omgaan met informatie. Net als computers kunnen ze meer gegevens
verwerken als de omvang van hun geheugen toeneemt en de programma’s
die ze gebruiken om informatie te verwerken geavanceerder worden.
Retrieval:
Proces waarbij materiaal in de geheugenopslag gelokaliseerd, naar het
bewustzijn gehaald en gebruikt wordt.
Volgens de driesystemenbenadering van het geheugen zijn er drie verschillende opslagsystemen:
- Het sensorisch (zintuiglijk) geheugen (1e
stadium)
1
e
tijdelijke opslag van informatie (exacte kopie van de stimulus), die een moment duurt. - Het kortetermijngeheugen (2e
stadium)
Hier wordt informatie voor 15 tot 25 seconden opgeslagen en gerubriceerd naar inhoud. - Het langetermijngeheugen (3e
stadium)
Relatief permanente opslag, informatie kan moeilijker toegankelijk zijn bij langere opslag.
Kortetermijngeheugen
: In de schooltijd verbetert het kortetermijngeheugen aanzienlijk. Kinderen
kunnen bijvoorbeeld steeds beter een getallenreeks die ze te horen krijgen in
omgekeerde volgorde herhalen. Aan het begin van de schooltijd kunnen ze
dit met 2 getallen en aan het begin van de adolescentie met wel 6 getallen.
Metageheugen
Dit draait om het begrijpen van de processen die ten grondslag liggen aan het
geheugen. Ook dit verbetert naarmate schoolkinderen ouder worden, ze
gaan steeds beter begrijpen wat het geheugen inhoudt.
Theorie Vygotsky:
Volgens Vygotsky voltrekt cognitieve ontwikkeling zich door blootstelling aan
informatie binnen de zone van naaste ontwikkeling (ZPD), het niveau waarop een kind een taak bijna, maar nog niet helemaal zelfstandig kan begrijpen of
uitvoeren. Onderwijs zou zich met name moeten richten op activiteiten
waarbij interactie met anderen komt kijken, zowel met volwassenen als met
andere kinderen. In het onderwijs voor kinderen met bijzondere
ondersteuningsbehoeften is een nauwkeurige bepaling van de ZPD van groot
belang.
Er zijn meerdere onderwijsmethoden gebaseerd op het werk van Vygotsky:
TEACCH
Interventieprogramma voor de behandeling en begeleiding van kinderen met een ASS.
Vanroy vertaalde dit naar begeleiding van kinderen met ASS in het gewone onderwijs
Samenwerkend (coöperatief) leren
Hierbij werken kinderen in groepen samen om een gemeenschappelijk doel te bereiken.
Werkt het beste als een aantal andere groepsleden een hoger niveau hebben
Rolwisselend leren
Techniek om kinderen tekstbegrip bij te brengen in interactie met leraren/andere kinderen.
Indrukwekkende resultaten vooral bij kinderen met problemen met lezen
Pragmatiek: De taalregels voor communicatie in een sociale context.
Taalontwikkeling tijdens de schooltijd:
- De woordenschat blijft groeien
- Het gebruik van grammatica verbetert
Kinderen gaan vaker de passieve vorm en voorwaardelijke zinnen gebruiken
- Begrip van syntaxis verbetert
- In groep 3 spreken kinderen de meeste woorden goed uit
R- en sch-klanken geven in de eerste instantie vaak nog wel wat problemen
- Kinderen hebben soms moeite met betekenis als die afhangt van intonatie
- Het gebruik van pragmatiek verbetert
Linguïstisch bewustzijn:Metalinguïstisch bewustzijn
het begrijpen van het eigen taalgebruik. Dit is
een van de belangrijkste ontwikkelingen tijdens de schooltijd en helpt
kinderen taal begrijpen als de informatie verwarrend of incompleet is. Met 7
of 8 jaar beseffen kinderen dat miscommunicatie het gevolg kan zijn van
factoren die niet alleen aan henzelf liggen en zullen ze eerder om opheldering
vragen. Ook gaan ze woordgrapjes steeds meer begrijpen.
Afasie:
Een taalstoornis waarbij je taalvermogens zijn aangetast of verdwenen als
gevolg van hersenletsel. Anders dan bij bijvoorbeeld dementie, worden de
geestelijke vermogens van de patiënten in de regel niet aangetast.
Intelligentie:
Het vermogen om de wereld te begrijpen, rationeel te denken en effectief
middelen in te zetten als mensen geconfronteerd worden met problemen.
Volgens leken bestaat intelligentie uit deze drie componenten:
1. Probleemoplossend vermogen
2. Verbale vaardigheden
3. Sociale competentie