hoofdstuk 8 Flashcards

1
Q

Fysieke groei

A

De fysieke groei van peuters en kleuters verloopt gestaag. Er zijn grote
individuele verschillen in lengte en gewicht die te maken kunnen hebben met
geslacht en sociaal-economische status. De lichaamsvorm en verhoudingen
veranderen ook, kinderen worden slanker, hun botten en spieren worden
sterker en de verhoudingen gaan meer lijken op die van volwassenen.

gemiddeld:
- 2 jaar: 11,5/12 kg, 90cm
- 6 jaar: 20kg en 120cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom de hersenen van alle delen van het lichaam het snelst groeien:

A

 Toename van het aantal verbindingen tussen cellen

 De hoeveelheid myeline stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De snelle groei van de hersenen zorgt voor:

A

 Snelle ontwikkeling van cognitieve vaardigheden
 Ontwikkeling van ingewikkeldere fijne en grove motorische vaardigheden

  • 2 jaar: 3/4 van de grote/gewicht van een volwassene
  • 5 jaar: 90% en gewicht 30%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Corpus callosum

A

Een bundel zenuwvezels die de twee hersenhelften met elkaar verbindt. Deze
is aan het einde van de kleutertijd aanzienlijk dikker geworden en heeft dan
maar liefst 800 miljoen individuele vezels die de hersenfunctie tussen de
twee helften helpen coördineren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lateralisatie

A

Het proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene hersenhelft
vinden dan in de andere. Lateralisatie is gerelateerd aan geslacht, gender en
cultuur. Het is nog niet duidelijk hoe groot de verschillen op basis van
geslacht en gender zijn en waarom ze ontstaan. Bij verschillen op basis van
cultuur moet rekening gehouden worden met erfelijke en omgangsfactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij de meeste mensen zijn de taken als volgt verdeeld over de hersenhelften

A
  • Linkerhersenhelft (verbale competentie) verwerking sequentieel
     Praten
     Lezen
     Denken
     Redeneren
  • Rechterhersenhelft (non-verbale gebieden) – verwerking globaal als geheel
     Ruimtelijk inzicht
     Herkenning van patronen en tekeningen
     Muziek
     Emotionele uitingen
    De hersenhelften functioneren echter als een eenheid en nemen soms elkaars taken over.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Linkshandigen

A

Bij een groot deel van de mensen die links- of tweehandig zijn (ongeveer 10%
van de bevolking), is taal geconcentreerd in de rechterhersenhelft of is er
geen specifiek taalcentrum. Dit laat zien dat er binnen het lateralisatieproces
veel individuele verschillen bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Autisme

A

Volgens Baron-Cohen vormen de verschillen tussen vrouwelijke en
mannelijke hersenen deels de verklaring voor autismespectrumstoornissen
(ontwikkelingsstoornissen die vaak zorgen voor taalachterstand en
problemen in de omgang met anderen). Hij beweert dat kinderen met een
autismespectrumstoornis (vaker jongetjes dan meisjes) een ‘extreem
mannelijk brein’ hebben. Dit brein werkt relatief goed als het gaat om de
systematische ordening van de wereld (theorie van de centrale coherentie),
maar is zwak als het gaat om empathie voor de gevoelens van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Recent onderzoek naar de verschillen in hersenen van mannen en vrouwen laat zien

A

 Dat biologische sekse veel complexer en flexibeler is dan vaak gedacht wordt
 Dat hooguit 8% van de mensen typisch mannelijke of vrouwelijke hersenen heeft
 Dat er 6 tussenvormen (interseksen) zijn tussen man en vrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het verband tussen groei van de hersenen en cognitieve ontwikkeling

A

 Groeispurts van de hersenen in de kindertijd zijn gekoppeld aan cognitieve vorderingen
 Tussen 18-24 maanden is er een grote spurt waarin taalvaardigheid snel toeneemt
 De hoeveelheid myeline hangt samen met groeiende cognitieve vaardigheden van kleuters
 Myelinetoename in gebieden voor aandacht en concentratie is voltooid rond 5 jaar
 Myelinetoename in het gebied voor herinnering verbetert het geheugen van kleuters
 Het is nog de vraag in hoeverre hersenontwikkeling leidt tot cognitieve vooruitgang en in
hoeverre verbetering van cognitieve vaardigheden juist de basis vormt voor verdere
hersenontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schematisering: Perceptuele schematisering

A

het vermogen om tegelijkertijd het geheel en
afzonderlijke delen te onderscheiden. Peuters en kleuters concentreren zich
op de componenten en rond 7 of 8 jaar oud beginnen ze een figuur ook als
geheel te zien (figuur 8.4 blz. 244).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Veranderingsblindheid

A

Het verschijnsel dat veranderingen in het gezichtsveld makkelijk over het
hoofd worden gezien. Dit kun je zien als het resultaat van het succesvol
richten van aandacht en dat kan verklaren waarom kinderen minder gevoelig
zijn voor veranderingsblindheid dan volwassenen. Kinderen kunnen namelijk
nog niet goed, zoals volwassenen, onbelangrijke informatie wegfilteren. De
verminderde gevoeligheid van kinderen voor veranderingsblindheid is
waarschijnlijk gunstig, omdat ze hierdoor een ruimere hoeveelheid
informatie blijven bekijken en onderzoeken in plaats van potentieel
belangrijke leermogelijkheden weg te filteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De ontwikkeling van de zintuigen bij peuters en kleuters

A

 Van alle zintuigen verbetert het gezichtsvermogen het meeste bij peuters en kleuters
 Peuters en kleuters krijgen meer controle over hun oogbewegingen en het scherpstellen
 De ogen van kleuters zijn nog niet zo goed als op latere leeftijd
 Ze hebben moeite met het scannen van groepen kleine lettertjes (teksten)
 Met ongeveer 6 jaar kunnen kinderen effectief scherpstellen en scannen
 Met 7 of 8 jaar zijn kinderen in staat tot perceptuele schematisering
 Doordat de buis van Eustachius van positie verandert wordt het gehoor scherper
 Peuters en kleuters hebben nog wel moeite met het isoleren van specifieke geluiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De belangrijkste ontwikkelingen m.b.t. de grove motoriek

A
  • 3-jarige
     Kan niet plotseling draaien of stoppen
     Springt met beide voeten tegelijk
     Loopt zelfstandig de trap op, met beurtelings gebruik van beide voeten
     Staat minstens 5 seconden op een (1) been
  • 4-jarige
     Heeft meer controle over stoppen en starten van bewegingen en over draaien
     Springt gemiddeld tot 70 centimeter ver
     Loopt, mits geholpen, met de ene voet na de andere de trap af
     Hinkelt 4-6 stappen op een (1) been
  • 5-jarige
     Kan effectief starten, draaien en stoppen tijdens spelletjes
     Springt vanuit een aanloop tot 90 centimeter ver
     Loopt zelfstandig een lange trap af
     Hinkelt met gemak een afstand van 5 meter
     Kan een koprol maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Activiteitsniveau

A

Het activiteitsniveau van kinderen piekt over het algemeen op 3-jarige
leeftijd. Genetische en culturele factoren spelen hierbij een rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Genderverschillen in grove motorische vaardigheden

A

 Genetische verschillen
 De meeste jongens kunnen verder gooien en hoger springen, ze zijn sterker
 Het activiteitsniveau van jongens is over het algemeen hoger dan dat van meisjes
 Meisjes zijn meestal beter in het coördineren van armen en benen, zoals balanceren
 Omgevingsfactoren
 Naarmate jongens en meisjes ouder worden gaan hun activiteiten meer verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De belangrijkste ontwikkelingen m.b.t. de fijne motoriek

A
- 3-jarige
 Knipt papier
 Plakt met behulp van de vingers
 Tekent rondjes, plusjes en poppetjes
 Maakt eenvoudige puzzels
 Kan zijn onderbroek naar beneden doen
- 4-jarige
 Vouwt papier in driehoeken
 Schrijft naam
 Rijgt kralen (een voor een in een ritme)
 Kopieert X (schuine gekruiste lijnen)
 Opent knijpers en zet ze ergens op vast
- 5-jarige
 Vouwt papier in helften en kwarten
 Tekent driehoek, rechthoek en cirkel
 Kan de juiste pengreep hanteren
 Schrijft letters na
 Schrijft 2 korte woorden na
18
Q

De motoriek van peuters en kleuters ontwikkelt zich zo snel doordat

A

 De hersenen zich ontwikkelen
 Myeline toeneemt in gebieden betrokken bij evenwicht en coördinatie
 Ze veel oefenen en experimenteren

19
Q

Eliminatie: Elimination communication

A

methode van zindelijk maken waarbij baby’s
geen luiers dragen en verzorgers al vanaf de geboorte op basis van timing,
signalen van de baby en intuïtie op tijd zorgen dat de baby op een geschikte
plek zijn behoeften kan doen. Deze praktijk gaat uit van het idee dat baby’s
zich instinctief verzetten tegen het bevuilen van zichzelf en is in sommige
(niet-geïndustrialiseerde) culturen heel normaal. Tegenwoordig maken ook
westerse ouders gebruik van de methode.

20
Q

De volgende rijpheidssignalen kunnen erop wijzen dat een kind toe is aan zindelijkheidstraining:

A

 Interesse voor het potje
 Het vermogen om comfortabel te gaan zitten op het potje
 Het vermogen om duidelijk te maken dat het moet plassen of een natte luier heeft
 Signalen die wijzen op een grotere blaascapaciteit

21
Q

Zindelijkheid ’s nachts

A

Als kinderen overdag zindelijk zijn, duurt het soms nog maanden of jaren
voordat dat ook ’s nachts het geval is. 96% van de 4-jarigen is overdag
zindelijk, maar ongeveer een kwart van hen plast ’s nachts nog in bed.
Positieve bekrachtiging en gebruik van een plaswekker kunnen helpen.

22
Q

Links of rechts: Links- of rechtshandigheid

A

– een duidelijke voorkeur voor het gebruik van
een bepaalde hand, die zich meestal aan het einde van de kleutertijd
manifesteert (rond 5 of 6 jaar). Sommige signalen van die voorkeur zijn al
zichtbaar in de vroege babytijd (aangeboren). Ongeveer 90% van de kinderen
heeft een voorkeur voor de rechterhand en ongeveer 10% voor de
linkerhand, en meer jongens dan meisjes zijn linkshandig. Een enkeling blijft
tweehandig en gebruikt beide handen met evenveel gemak. De betekenis van
rechts- en linkshandigheid is onduidelijk, rechtshandigen hebben wel
praktische voordelen doordat de wereld rechts georiënteerd is.

23
Q

Volgens sommige onderzoekers doorlopen de tekeningen van peuters en kleuters deze stadia

A

 Krabbelstadium
Ondanks dat deze tekeningen lijken te bestaan uit willekeurige strepen zijn de elementen
onder te verdelen in 20 verschillende categorieën, zoals horizontale en zigzaglijnen.
 Vormstadium (rond 3 jaar)
Kenmerkt zich door het verschijnen van vormen, zoals cirkels, plusjes en kruisjes.
 Ontwerpstadium
Meer dan een (1) eenvoudige vorm kunnen combineren tot een complexere vorm.
 Picturale stadium (tussen het 4e
en 5e
jaar)
Tekeningen beginnen op herkenbare objecten uit de echte wereld te lijken.

24
Q

Bedreigingen van fysieke groei en motorische ontwikkeling:

A
 Slaapproblemen
 Eten en voeding
 Ziekten in peuter- en kleutertijd
 Ongelukken, waaronder vergiftiging
 Kindermishandeling
25
Q

Pavor nocturnus

A

Slaapstoornis die leidt tot een versnelde ademhaling en hartslag, en waarbij
een kind in een intense paniektoestand wakker wordt. Na het ontwaken is
het kind moeilijk te troosten, kan het zich niet herinneren dat het een nare
droom had en kan het niet zeggen waarom het zo van slag is. Dit komt
minder vaak voor dan nachtmerries, ongeveer bij 3-7% van de kinderen.

26
Q

Een kind slaapt waarschijnlijk voldoende:

A

 Als het doordeweeks ’s ochtends spontaan wakker wordt
 Als het in weekenden en vakanties niet veel later wakker wordt dan doordeweeks
 Als het binnen een halfuur na het opstaan zin heeft om iets te eten

27
Q

Obesitas:

A

In 2017 had 13,1% van de kinderen tussen de 4 en 12 jaar in Nederland
overgewicht en 3,3% van hen had ernstig overgewicht. Er wordt steeds meer
aandacht besteed aan obesitas bij kleuters, o.a. in de vorm van het ToyBoxproject dat liep van 2010 tot 2014. De publicaties n.a.v. dat project
bevestigden de sterke correlatie tussen overgewicht, ongezonde
eetgewoonten en een tekort aan fysieke activiteit. Ouders en verzorgers
kunnen hier grote invloed op uitoefenen.

28
Q

Peuters en kleuters hebben minder voedsel nodig dan jongere kinderen en hebben behoefte aan:

A

 Verschillende soorten voedsel met een hoge voedingswaarde en weinig vet
 Voedingsmiddelen die relatief veel ijzer bevatten
 Voedingsmiddelen met een laag natriumgehalte (zout)

29
Q

Voedselneofobie:

A

Angst voor en vermijding van voedingsmiddelen die nieuw zijn. Enerzijds is
dit ontwikkelingsgerelateerd, anderzijds kan dit in sommige gevallen de
ontwikkeling van een gezond en gevarieerd eetpatroon belemmeren.

30
Q

Hoe je kleuters gezond houdt:

A
 Een gebalanceerd dieet
 Voldoende beweging
 Voldoende slaap
 Hygiëne
 Frisse lucht
 Inentingen
31
Q

Bloedarmoede:

A

Aandoening die veroorzaakt wordt door ijzertekort en die leidt tot chronische
vermoeidheid. Dit is een veelvoorkomend voedingsprobleem in ontwikkelde
landen.

32
Q

Leukemie:

A

Vorm van kanker waarbij het beenmerg een uitzonderlijk grote hoeveelheid
witte bloedcellen produceert, wat leidt tot ernstige bloedarmoede. Door de
hoge vaccinatiegraad is dit de meest voorkomende levensbedreigende ziekte
bij kleuters. Door nieuwe behandelvormen (vooral chemotherapie) is de
overlevingskans bij acute lymfatische leukemie inmiddels gestegen naar 80-
90%

33
Q

Hiv-virus:

A

Het virus dat aids (acquired immune deficiency syndrom) veroorzaakt, het
virus breekt het afweersysteem van het lichaam af tot het lichaam zich bijna
niet meer kan beschermen tegen bacteriën en virussen. Besmetting met het
hiv-virus is een internationaal gezondheidsprobleem dat ook veel kinderen
treft.

34
Q

Peuters en kleuters lopen een groot risico op ongelukken door:

A

 Hun hoge activiteitsniveau
 Hun beperkte inschattingsvermogen en bewegingservaring
 Gevaren in de omgeving, waaronder giftige stoffen

35
Q

Vormen van kindermishandeling

A

 Seksueel misbruik
Alle seksuele aanrakingen die aan het kind worden opgedrongen.
 Lichamelijke mishandeling
Alle vormen van fysiek geweld tegen het kind, zoals slaan, schoppen, bijten, knijpen,
krabben, toebrengen van brandwonden of het kind laten vallen.
 Lichamelijke verwaarlozing
Gedurende langere tijd onvoldoende tegemoetkomen aan de fysieke behoeften van het kind.
 Psychische of emotionele mishandeling
Met de houding en/of het gedrag afwijzing en vijandigheid uitstralen tegenover het kind,
zoals regelmatig uitschelden of opzettelijk bang maken.
 Psychische of emotionele verwaarlozing (ook verwaarlozing van het onderwijs)
Langdurig tekortschieten in het geven van positieve aandacht, negeren van basale behoeften
van het kind aan liefde, warmte, geborgenheid en steun.
 Getuige van huiselijk geweld
Het kind maakt (gevolgen van) geweld thuis mee, ziet of hoort bijvoorbeeld conflicten tussen
ouders, ziet verwondingen bij een ouder of moet vluchten van een ouder.

36
Q

Verwaarlozing

A

Een vorm van kindermishandeling waarbij ouders niet voldoen aan de
lichamelijke of emotionele basisbehoeften van het kind, resulterend in (risico
op) schade bij het kind.

37
Q

Factoren die mogelijk in verband staan met kindermishandeling:

A

 De vage grens tussen toelaatbaar en ontoelaatbaar ouderlijk gedrag
 Onredelijke verwachtingen van kinderen als het gaat om gehoorzamen
 Stressvolle gezinsomstandigheden
 Psychische problemen
 Partnergeweld
 Conflicten in het gezin
 Ongewenste zwangerschap
 Stiefoudergezinnen, eenoudergezinnen en grote gezinnen
 Gewelds- of mishandelingsverleden bij de ouders

38
Q

Overdracht: Intergenerationele overdracht van huiselijk geweld

A

het fenomeen dat
mensen die als kind zijn mishandeld, een grotere kans hebben hun eigen
kinderen fysiek te mishandelen en te verwaarlozen. De theorie stelt dat
slachtoffers van mishandeling in hun jeugd hebben geleerd dat geweld een
toepasselijke en acceptabele vorm van straffen is. In de praktijk geldt dit
maar voor 1/3 van de ouders.

39
Q

Hersengevolgen mishandeling

A

De hersenen van slachtoffers van mishandeling kunnen permanente
veranderingen ondergaan, zoals een kleinere amygdala en hippocampus
(figuur 8.5 blz. 260). De angst en het gevoel van dreiging als gevolg van de
mishandeling, kunnen leiden tot overprikkeling van het limbisch systeem, dat
betrokken is bij de regulering van geheugen en emoties. Dit kan leiden tot
asociaal gedrag.

40
Q

Veerkracht

A

Het vermogen om omstandigheden die kunnen leiden tot psychische of
fysieke schade te boven te komen.
Karaktertrekken die kunnen bijdragen aan de veerkracht van een kind:
 Een plezierig temperament dat positief (opvoed)gedrag oproept
 Aanhankelijk
 Makkelijk in de omgang
 Goedgehumeurd
 Intelligentie
 Onafhankelijkheid
 Het gevoel hebben dat levensgeluk niet afhankelijk is van anderen