hoofdstuk 8 Flashcards
Fysieke groei
De fysieke groei van peuters en kleuters verloopt gestaag. Er zijn grote
individuele verschillen in lengte en gewicht die te maken kunnen hebben met
geslacht en sociaal-economische status. De lichaamsvorm en verhoudingen
veranderen ook, kinderen worden slanker, hun botten en spieren worden
sterker en de verhoudingen gaan meer lijken op die van volwassenen.
gemiddeld:
- 2 jaar: 11,5/12 kg, 90cm
- 6 jaar: 20kg en 120cm
Waarom de hersenen van alle delen van het lichaam het snelst groeien:
Toename van het aantal verbindingen tussen cellen
De hoeveelheid myeline stijgt
De snelle groei van de hersenen zorgt voor:
Snelle ontwikkeling van cognitieve vaardigheden
Ontwikkeling van ingewikkeldere fijne en grove motorische vaardigheden
- 2 jaar: 3/4 van de grote/gewicht van een volwassene
- 5 jaar: 90% en gewicht 30%
Corpus callosum
Een bundel zenuwvezels die de twee hersenhelften met elkaar verbindt. Deze
is aan het einde van de kleutertijd aanzienlijk dikker geworden en heeft dan
maar liefst 800 miljoen individuele vezels die de hersenfunctie tussen de
twee helften helpen coördineren.
Lateralisatie
Het proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene hersenhelft
vinden dan in de andere. Lateralisatie is gerelateerd aan geslacht, gender en
cultuur. Het is nog niet duidelijk hoe groot de verschillen op basis van
geslacht en gender zijn en waarom ze ontstaan. Bij verschillen op basis van
cultuur moet rekening gehouden worden met erfelijke en omgangsfactoren.
Bij de meeste mensen zijn de taken als volgt verdeeld over de hersenhelften
- Linkerhersenhelft (verbale competentie) verwerking sequentieel
Praten
Lezen
Denken
Redeneren - Rechterhersenhelft (non-verbale gebieden) – verwerking globaal als geheel
Ruimtelijk inzicht
Herkenning van patronen en tekeningen
Muziek
Emotionele uitingen
De hersenhelften functioneren echter als een eenheid en nemen soms elkaars taken over.
Linkshandigen
Bij een groot deel van de mensen die links- of tweehandig zijn (ongeveer 10%
van de bevolking), is taal geconcentreerd in de rechterhersenhelft of is er
geen specifiek taalcentrum. Dit laat zien dat er binnen het lateralisatieproces
veel individuele verschillen bestaan
Autisme
Volgens Baron-Cohen vormen de verschillen tussen vrouwelijke en
mannelijke hersenen deels de verklaring voor autismespectrumstoornissen
(ontwikkelingsstoornissen die vaak zorgen voor taalachterstand en
problemen in de omgang met anderen). Hij beweert dat kinderen met een
autismespectrumstoornis (vaker jongetjes dan meisjes) een ‘extreem
mannelijk brein’ hebben. Dit brein werkt relatief goed als het gaat om de
systematische ordening van de wereld (theorie van de centrale coherentie),
maar is zwak als het gaat om empathie voor de gevoelens van anderen.
Recent onderzoek naar de verschillen in hersenen van mannen en vrouwen laat zien
Dat biologische sekse veel complexer en flexibeler is dan vaak gedacht wordt
Dat hooguit 8% van de mensen typisch mannelijke of vrouwelijke hersenen heeft
Dat er 6 tussenvormen (interseksen) zijn tussen man en vrouw
Het verband tussen groei van de hersenen en cognitieve ontwikkeling
Groeispurts van de hersenen in de kindertijd zijn gekoppeld aan cognitieve vorderingen
Tussen 18-24 maanden is er een grote spurt waarin taalvaardigheid snel toeneemt
De hoeveelheid myeline hangt samen met groeiende cognitieve vaardigheden van kleuters
Myelinetoename in gebieden voor aandacht en concentratie is voltooid rond 5 jaar
Myelinetoename in het gebied voor herinnering verbetert het geheugen van kleuters
Het is nog de vraag in hoeverre hersenontwikkeling leidt tot cognitieve vooruitgang en in
hoeverre verbetering van cognitieve vaardigheden juist de basis vormt voor verdere
hersenontwikkeling
Schematisering: Perceptuele schematisering
het vermogen om tegelijkertijd het geheel en
afzonderlijke delen te onderscheiden. Peuters en kleuters concentreren zich
op de componenten en rond 7 of 8 jaar oud beginnen ze een figuur ook als
geheel te zien (figuur 8.4 blz. 244).
Veranderingsblindheid
Het verschijnsel dat veranderingen in het gezichtsveld makkelijk over het
hoofd worden gezien. Dit kun je zien als het resultaat van het succesvol
richten van aandacht en dat kan verklaren waarom kinderen minder gevoelig
zijn voor veranderingsblindheid dan volwassenen. Kinderen kunnen namelijk
nog niet goed, zoals volwassenen, onbelangrijke informatie wegfilteren. De
verminderde gevoeligheid van kinderen voor veranderingsblindheid is
waarschijnlijk gunstig, omdat ze hierdoor een ruimere hoeveelheid
informatie blijven bekijken en onderzoeken in plaats van potentieel
belangrijke leermogelijkheden weg te filteren
De ontwikkeling van de zintuigen bij peuters en kleuters
Van alle zintuigen verbetert het gezichtsvermogen het meeste bij peuters en kleuters
Peuters en kleuters krijgen meer controle over hun oogbewegingen en het scherpstellen
De ogen van kleuters zijn nog niet zo goed als op latere leeftijd
Ze hebben moeite met het scannen van groepen kleine lettertjes (teksten)
Met ongeveer 6 jaar kunnen kinderen effectief scherpstellen en scannen
Met 7 of 8 jaar zijn kinderen in staat tot perceptuele schematisering
Doordat de buis van Eustachius van positie verandert wordt het gehoor scherper
Peuters en kleuters hebben nog wel moeite met het isoleren van specifieke geluiden
De belangrijkste ontwikkelingen m.b.t. de grove motoriek
- 3-jarige
Kan niet plotseling draaien of stoppen
Springt met beide voeten tegelijk
Loopt zelfstandig de trap op, met beurtelings gebruik van beide voeten
Staat minstens 5 seconden op een (1) been - 4-jarige
Heeft meer controle over stoppen en starten van bewegingen en over draaien
Springt gemiddeld tot 70 centimeter ver
Loopt, mits geholpen, met de ene voet na de andere de trap af
Hinkelt 4-6 stappen op een (1) been - 5-jarige
Kan effectief starten, draaien en stoppen tijdens spelletjes
Springt vanuit een aanloop tot 90 centimeter ver
Loopt zelfstandig een lange trap af
Hinkelt met gemak een afstand van 5 meter
Kan een koprol maken
Activiteitsniveau
Het activiteitsniveau van kinderen piekt over het algemeen op 3-jarige
leeftijd. Genetische en culturele factoren spelen hierbij een rol.
Genderverschillen in grove motorische vaardigheden
Genetische verschillen
De meeste jongens kunnen verder gooien en hoger springen, ze zijn sterker
Het activiteitsniveau van jongens is over het algemeen hoger dan dat van meisjes
Meisjes zijn meestal beter in het coördineren van armen en benen, zoals balanceren
Omgevingsfactoren
Naarmate jongens en meisjes ouder worden gaan hun activiteiten meer verschillen