Hoofdstuk 3 Flashcards
Gameten
De geslachtscellen van de moeder en de vader, die samen een nieuwe cel vormen tijdens de bevruchting.
Ovum
Een vrouwelijke voortplantingscel
Zygote
De nieuwe cel die wordt gevormd door het bevruchtingsproces
Gen
De basiseenheid van genetische informatie
DNA
De substantie waaruit genen bestaan, die bepalend is voor de aard en de
functie van elke cel in het lichaam.
Chromosoom:
Staafvormige stukjes DNA. Iedere cel in het menselijk lichaam bevat 46
chromosomen, die georganiseerd zijn in 23 paren.
Mitose:
Proces van celdeling waarbij nieuwe cellen geproduceerd worden, anders
dan ei- en spermacellen. Bij mitose kopieert elk chromosoom zichzelf waarna
de cel deelt en de chromosomen splitsen. De nieuwe cel bevat kopieën van
alle chromosomen. Door dit proces zijn alle cellen in het lichaam, behalve eien spermacellen, genetisch identiek.
Meiose
Proces van celdeling waarbij ei- en spermacellen geproduceerd worden. Bij
meiose kopieert elk chromosoom zichzelf, maar daarna deelt de cel twee
keer. Voordat de cel de eerste keer deelt vormen alle paren chromosomen
een lijn en wisselen ze willekeurig genetisch materiaal uit. Doordat niet alle
chromosomen hetzelfde genetische materiaal bevatten en doordat de cel
twee keer deelt zijn alle geproduceerde ei- en spermacellen genetisch
verschillend en bevatten ze maar 23 losse chromosomen (geen paren).
Dominante eigenschappen vs recessieve eigenschappen (Mendel)
Dominantie eigenschap
De eigenschap die tot uiting komt als twee concurrerende eigenschappen aanwezig zijn.
Recessieve eigenschap
De eigenschap die alleen tot uiting komt als er twee recessieve eigenschappen aanwezig zijn.
Genotype
De onderliggende combinatie van genetisch materiaal dat in een organisme
aanwezig is.
Fenotype
Het geheel van uiterlijk waarneembare kenmerken van een organisme, het
resultaat van genotype en omgeving.
Allelen
Sommige genen vormen paren die allelen heten. Het gaat om genen die
eigenschappen bepalen die verschillende vormen kunnen aannemen, zoals
haarkleur of kleur van de ogen.
Homozygoot
Gelijke vormen van het gen ervend voor een bepaalde eigenschap, dit is dus
een allel met gelijke genen
Heterozygoot
Verschillende vormen van het gen ervend voor een bepaalde eigenschap, dit
is dus een allel met ongelijke genen.
Hoe het betreffende allel de kleur van de ogen bepaalt
Homozygoot allel BB – bruine ogen Heterozygoot allel Bb – bruine ogen Homozygoot allel bb – blauwe ogen B = bruine ogen gen (dominant) b = blauwe ogen gen (recessief)
Polygenische overerving
overerving waarbij een combinatie van meerdere
genenparen verantwoordelijk is voor de productie van een specifieke eigenschap.
De meeste eigenschappen zijn het resultaat van polygenische overerving,
bijvoorbeeld lengte en huidskleur.