Hoofdstuk 13 Flashcards
4e stadium Erikson:
Stadium van vlijt-versus-minderwaardigheid – de periode van 6-12 jaar
waarin het kind volgens Erikson competenties ontwikkelt om problemen met
ouders, leeftijdgenoten, school en de wereld om hem heen hoofd te kunnen
bieden. Vlijt in de schooltijd werkt door in de rest van het leven en is zelfs
een betere indicator voor succes dan intelligentie of sociale achtergrond.
Succes in het 4e
stadium van Erikson – leidt tot gevoelens van competentie en bekwaamheid
Moeilijkheden in dit stadium – leiden tot gevoelens van mislukking en onvermogen
Verschuiving van ik:
Door toegenomen cognitieve vaardigheden gaan kinderen zich tijdens de
schooltijd meer vereenzelvigen met hun innerlijke, psychische eigenschappen
dan met hun externe, fysieke eigenschappen. Ook gaan kinderen steeds meer
differentiëren in het beeld dat ze van zichzelf hebben (figuur 13.1 blz. 392).
Het zelfbeeld van kinderen in de schooltijd wordt verdeeld in vier domeinen
1. Fysiek zelfbeeld Fysieke vermogens Uiterlijk 2. Emotioneel zelfbeeld Specifieke emotionele stemmingen 3. Intellectueel zelfbeeld Taal Geschiedenis Rekenen Natuurwetenschap 4. Sociaal zelfbeeld Leeftijdgenoten Familie en vrienden
Je kunt jezelf op verschillende manieren met anderen vergelijken
- Opwaartse sociale vergelijking – leerlingen gebruiken deze vergelijking eerder
De eigen capaciteiten vergelijken met de prestaties van leeftijdgenoten die vaardiger en
succesvoller zijn.
Dit kan kinderen ambitieuzer maker, maar ook een lagere eigenwaarde geven - Neerwaartse sociale vergelijking
De eigen capaciteiten vergelijken met de prestaties van leeftijdgenoten die minder
competent of succesvol zijn.
Beschermt het zelfbeeld als je eigenwaarde in het geding is
Eigenwaarde
De waardering voor het eigen ik, met alle positieve en negatieve kenmerken
en competenties die we daarmee associeren. Eigenwaarde ontwikkelt zich
tussen het 6e
en 12e
levensjaar en wordt net als het zelfbeeld steeds meer
gedifferentieerd. Een kind van 6 met een positieve eigenwaarde gaat er
bijvoorbeeld vanuit dat het in alles goed is. Later is de eigenwaarde meer
gebonden aan het betreffende vlak en kan die op het ene vlak groter zijn dan
op het andere. Over het algemeen groeit de eigenwaarde tijdens de
schooltijd met een korte terugval rond het 12e
jaar. Een positief of negatief
gevoel van eigenwaarde kan leiden tot een cyclus van succes of mislukkingen
(figuur 13.2 blz. 395).
Eigenwaarde vs zelfbeeld:
Eigenwaarde – meer emotioneel georiënteerd
Zelfbeeld – opvattingen over en percepties van het ik
Eigenwaarde
De waardering voor het eigen ik, met alle positieve en negatieve kenmerken
en competenties die we daarmee associeren. Eigenwaarde ontwikkelt zich
tussen het 6e
en 12e
levensjaar en wordt net als het zelfbeeld steeds meer
gedifferentieerd. Een kind van 6 met een positieve eigenwaarde gaat er
bijvoorbeeld vanuit dat het in alles goed is. Later is de eigenwaarde meer
gebonden aan het betreffende vlak en kan die op het ene vlak groter zijn dan
op het andere. Over het algemeen groeit de eigenwaarde tijdens de
schooltijd met een korte terugval rond het 12e
jaar. Een positief of negatief
gevoel van eigenwaarde kan leiden tot een cyclus van succes of mislukkingen
(figuur 13.2 blz. 395).
Eigenwaarde vs zelfbeeld:
Eigenwaarde – meer emotioneel georiënteerd
Zelfbeeld – opvattingen over en percepties van het ik
Invloed opvoedstijl:
Een autoritatieve opvoedingsstijl (zie hoofdstuk 10) heeft het meest positieve
effect op eigenwaarde. Een autoritaire opvoedingsstijl kan voor een laag
gevoel van eigenwaarde zorgen en een permissieve opvoedingsstijl voor een
vals gevoel van eigenwaarde, dat uiteindelijk net zo beschadigend kan zijn.
Het gevaar van overdreven complimenten aan kinderen:
Overdreven complimenten aan kinderen met lage eigenwaarde – vermijden van uitdagingen
Overdreven complimenten aan kinderen met hoge eigenwaarde – laten zien wat ze kunnen
Sekseverschillen:
Meisjes vertonen vaker internaliserende problemen en jongens
externaliserende problemen. Dit verschil kan mogelijk kleiner worden
naarmate kinderen meer genderbewust worden opgevoed, en er dus minder
verschil tussen jongens en meisjes wordt gemaakt. Ook kan het zo zijn dat
internaliserend gedrag bij jongens over het hoofd wordt gezien, doordat zij
angsten of sombere gevoelens kunnen overschreeuwen. Oorzaken voor
psychische problemen bij jongens en meisjes in de schoolleeftijd kunnen heel
divers zijn en meestal gaat het om een combinatie van factoren.
ODD en CD
Oppositionele-opstandige stoornis – gedragsstoornis waarbij het kind zich
herhaaldelijk en gedurende langere perioden verzet tegen de leiding van
volwassenen en snel geërgerd en vaak boos is.
Normoverschrijdend-gedragsstoornis – gedragsstoornis met als symptomen
agressief gedrag, vernielen van eigendommen, bedrog, diefstal en/of ernstige
overtredingen van regels.
Volgens ontwikkelingspsycholoog Damon doorloopt de kijk van kinderen op vriendschap drie stadia:
Stadium 1: vriendschap gebaseerd op het gedrag van anderen (4-7 jaar)
Een vriend(in) is vooral iemand die mogelijkheden biedt voor plezierige interacties.
Stadium 2: vriendschap gebaseerd op vertrouwen (8-10 jaar)
Hier wegen persoonlijke eigenschappen en positieve aspecten van een vriendschap mee.
Vertrouwen is het belangrijkste en een schending daarvan nemen ze hoog op.
Stadium 3: vriendschap gebaseerd op psychische nabijheid (11-15 jaar)
Intimiteit en loyaliteit zijn de belangrijkste criteria voor vriendschap en de kenmerken van
vriendschap zijn hier psychische nabijheid, wederzijdse openheid en exclusiviteit.
Hulpeloosheid: Aangeleerde hulpeloosheid –
als kinderen de reden van hun impopulariteit
niet begrijpen kunnen ze het gevoel krijgen dat ze weinig of geen invloed op
hun situatie kunnen uitoefenen. Het gevolg kan zijn dat ze niet eens meer
proberen om met hun leeftijdgenoten om te gaan en opgeven. Zo wordt de
aangeleerde hulpeloosheid een selffulfilling prophecy, waardoor de kans
verkleint dat de impopulariteit in de toekomst afneemt.
Je kunt kinderen sociaal competenter maken door:
Sociale interactie te stimuleren
Ze luistervaardigheden bij te brengen
Ze bewust te maken van non-verbale communicatie en gedrag
Ze gesprekstechnieken bij te brengen
Ze willekeurig in te delen (geen teams kiezen in het openbaar)
De verschillen in vriendschappen tussen jongens en meisjes tijdens de schooltijd:
- Jongens Groepen Dominantiehiërarchie De rangorde waarin de relatieve sociale macht van de groepsleden tot uiting komt. Restrictieve speelstijl Interacties worden onderbroken als kinderen voelen dat hun status gevaar loopt. - Meisjes Een of twee beste vriendinnen Gelijke status Nadruk op samenwerking
Enig kind:
Ondanks het vooroordeel dat enig kinderen verwend en egocentrisch zijn,
zijn ze in werkelijkheid net goed aangepast als kinderen met broers en/of
zussen. In sommige opzichten zijn enig kinderen zelfs beter aangepast. Ze
hebben vaak meer eigenwaarde en zijn sterker gemotiveerd om te presteren.
Sleutelkind:
Een kind dat zichzelf na school binnenlaat en thuis blijft wachten tot zijn
ouders van hun werk thuiskomen. Als de werkende ouders liefdevol zijn,
adequaat reageren op de behoeften van het kind en voor goede opvang
zorgen, ontwikkelen sleutelkinderen zich doorgaans niet anders dan kinderen van wie een van de ouders thuis is. Kinderen te lang of op een te jonge
leeftijd alleen laten kan echter wel negatieve gevolgen hebben en is in
verband gebracht met liegen, stelen, pesten en agressief gedrag.
Scheiding:
Scheidingskinderen hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van
verschillende problemen, zoals gedrags- en emotionele problemen,
moeilijkheden in sociale relaties, kwetsbare eigen relatie- en gezinsvorming,
riskante gewoonten (roken, blowen, drinken) en schoolproblemen. Met
name op de korte termijn kunnen de effecten van een scheiding op het kind
ernstig zijn. De manier waarop kinderen reageren is afhankelijk van hoe hun
ouders hen tijdens en na de scheiding begeleiden, de vijandigheid tussen de
ouders en van financiële situatie van het gezin. Ook is het erg belangrijk voor
kinderen dat ze voelen dat ze ook na de scheiding belangrijk blijven.