Hoofdstuk 7 - Gedragsaanpassing door motivatie en taakontwerp Flashcards

1
Q

Uit welke drie elementen bestaat motivatie?

A
  1. Richting (keuze)
  2. Inspanning (intensiteit)
  3. Volharding (duur)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat iemand probeert te doen

A

Richting (keuze)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De moeite die iemand neemt om iets te doen

A

Inspanning (intensiteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe lang iemand blijft volhouden

A

Volharding (duur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn drie algemene benaderingen van motivatie?

A
  1. Theorie X
  2. Theorie Y
  3. Sociale benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mensen zijn niet te vertrouwen. Ze zijn irrationeel, onbetrouwbaar en inherent lui. Ze moeten gecontroleerd en gemotiveerd worden door financiële incentives en de dreiging van straf. Als dergelijke controlemiddelen er niet zijn, zullen ze hun eigen doelen nastreven, die zonder uitzondering conflicteren met die van de werkgever.

A

Theorie X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mensen zijn in hun werk op zoek naar onafhankelijkheid, ontwikkeling en creativiteit. Ze kijken verder dan de directe omgeving en kunnen zich aan nieuwe omstandigheden aanpassen. Ze handelen op moreel verantwoorde wijze en zullen zich inzetten voor het succes van de werkgever, mits ze zelf ook moreel verantwoord worden behandeld.

A

Theorie Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mensen zijn op zoek naar betekenisvolle relaties. Ze zijn gevoelig voor de verwachtingen van anderen, meer nog dan voor financiële incentives.

A

Sociale benadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke vijf klassen van menselijke behoeften definieerde Maslow?

A
  1. Fysiologisch
  2. Veiligheid
  3. Sociaal contact
  4. Waardering
  5. Zelfrealisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zegt iets over onze wens om obstakels uit de weg te gaan, macht uit te oefenen en zo goed en zo snel mogelijk ingewikkelde taken uit te voeren

A

Prestatiebehoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn zes taakvoorkeuren die op een grote prestatiebehoefte duiden?

A
  1. Taken die onzekerheden omvatten
  2. Ingewikkelde taken
  3. Taken die persoonlijke verantwoordelijkheid omvatten
  4. Taken die ingecalculeerde risico’s omvatten
  5. Taken die probleemoplossend vermogen of inventiviteit omvatten
  6. Taken die voldoen aan de behoefte om te slagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Theorie die probeert te verklaren hoe mensen voor een bepaalde manier van handelen kiezen

A

De verwachtingstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Van welke drie factoren wordt de verwachtingstheorie gezien als een cognitieve, berekende evaluatie?

A
  1. Verwachting
  2. Instrumentaliteit
  3. Valentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Theorie die stelt dat mensen eerlijkheid als het hoogste goed zien

A

Rechtsvaardigheidstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De vraag of mensen geloven dat zij een eerlijke beloning hebben gekregen (of zullen krijgen)

A

Distributieve rechtvaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke drie vormen van organisationele rechtvaardigheid zijn er?

A
  1. Distributieve rechtvaardigheid
  2. Procedurele rechtvaardigheid
  3. Interactionele rechtvaardigheid
17
Q

Drukt uit of mensen geloven dat de procedures die in een organisatie worden gehanteerd om beloningen toe te wijzen rechtvaardig zijn

A

Procedurele rechtvaardigheid

18
Q

De vraag of mensen geloven dat ze door anderen op het werk, met name door mensen met autoriteit, netjes worden behandeld

A

Interactionele rechtvaardigheid

19
Q

Een variabele die het verband tussen twee andere variabelen beïnvloedt

A

Moderator

20
Q

Een onwil om het doel los te laten of af te zwakken

A

Toewijding aan het doel

21
Q

Drukt uit dat iemands geloof dat hij in staat is, of in staat kan leren zijn, om de noodzakelijke gedragingen uit te voeren een belangrijk element van motivatie is

A

Zelfwerkzaamheid

22
Q

Theorie die stelt dat alle individuen gemotiveerd zijn tot het realiseren van competentie, verwantschap en autonomie

A

Zelfbeschikkingstheorie

23
Q

Wat zijn vier vormen van motivatie?

A
  1. Externe regulering
  2. Geïntrojecteerde regulering
  3. Identificatie
  4. Geïntegreerde regulering
24
Q

Iemand voert gedrag uit om aan een externe vraag te voldoen en ervaart dit als extern gecontroleerd, en dus niet als iets wat hij uit eigen beweging zou doen. De externe vraag kan sociaal of materialistisch zijn.

A

Externe regulering

25
Q

Lijkt op externe regulering, ware het niet dat de persoon de externe vraag zo heeft geïnternaliseerd dat deze belangrijk is voor zijn gevoel van zelfachting.

A

Geïntrojecteerde regulering

26
Q

Iemand accepteert een externe vraag of beloning als iets wat van persoonlijk belang is en gebruikt daarom ook zelfregulering om de benodigde gedragingen uit te voeren.

A

Identificatie

27
Q

Lijkt op identificatie, maar de persoon accepteert de externe beloningen of vereisten niet alleen als iets belangrijks, maar ook als een vorm van zelfexpressie.

A

Geïntegreerde regulering

28
Q

Draait om gestandaardiseerde methodes en minimalisatie van kosten in het ontwerp van werktaken

A

Scientific management (taylorisme)

29
Q

Tussen welke factoren maakte Herzberg onderscheid in zijn tweefactorentheorie?

A
  1. Hygiënefactoren

2. Motivatiefactoren

30
Q

Welke vijf kernkenmerken van banen die werk intrinsiek motiverend maken worden in het job characteristics model beschreven?

A
  1. Variatie in de vaardigheden
  2. Taakidentiteit
  3. Taakbelang
  4. Autonomie
  5. Feedback