Hoofdstuk 2 - Individuele verschillen Flashcards

1
Q

Wat meten cognitieve tests die ‘algemene intelligentie’ meten?

A

Het aangeboren vermogen van mensen om bepaalde mentale bewerkingen uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat noemde Charles Spearman intelligentie?

A

Een general factor, de zogenoemde g-factor of general mental ability (GMA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wie ontwikkelden aan het begin van de twinstigste eeuw een concept dat tegenwoordig de allereerste valide intelligentietest wordt genoemd?

A

Alfred Binet en Theodore Simon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het principe van een intelligentietest?

A

Het in kaart brengen van gedrag bij de uitvoering van zorgvuldig gekozen taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat bestudeerde Sternberg?

A

Het concept van praktische intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het vermogen problemen uit de praktijk op te lossen aan de hand van informatie die niet noodzakelijkerwijs in de formulering van het probleem is vervat

A

Praktische intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een veelgebruikte tweedeling in intelligentiefactoren?

A
  1. Vloeibare intelligentie (fluid intelligence)

2. Crystallised intelligence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Betreft het vermogen om na te denken, daarin ook ‘beweeglijk’ te zijn en het vermogen tot abstract redeneren

A

Vloeibare intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Betreft het vermogen om te leren van ervaringen

A

Gekristalliseerde intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vier hedendaagse benaderingen van intelligentie die algemeen aanvaard zijn en breed worden toegepast

A
  1. Gardners theorie van meervoudige intelligentie
  2. Triarchische intelligentietheorie van Sternberg
  3. Drielagentheorie over cognitieve vermogens
  4. Theorie van emotionele intelligentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de negen verschillende typen intelligentie volgens Gardners theorie van meervoudige intelligentie?

A
  1. Linguïstisch
  2. Ruimtelijk
  3. Muzikaal
  4. Logisch-mathematisch
  5. Kinesthetisch
  6. Interpersoonlijk
  7. Intrapersoonlijk
  8. Natuurgerichtheid
  9. Existentieel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het vermogen om jezelf effectief te uiten met behulp van taal

A

Linguïstische intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het vermogen om mentale beelden te creëren en te manipuleren om bepaalde problemen op te lossen en je te oriënteren in de ruimte

A

Ruimtelijke intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het vermogen om toonhoogtes en ritmes te herkennen en toe te passen en zo een instrument te bespelen, te zingen of te componeren

A

Muzikale intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het vermogen om patronen waar te nemen, conclusies te trekken uit gegevens en logisch te redeneren

A

Logisch-mathematische intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het vermogen om mentale vermogens te gebruiken om de eigen lichaamsbewegingen te coördineren, zoals bij sport, dans of chirurgie

A

Kinesthetische intelligentie

17
Q

Het vermogen om de gevoelens en bedoelingen van anderen op te vangen en te begrijpen

A

Interpersoonlijke intelligentie

18
Q

Het vermogen om te reflecteren en eigen gevoelens en motieven te begrijpen

A

Intrapersoonlijke intelligentie

19
Q

Het vermogen om objecten in de natuurlijke wereld te herkennen en te categoriseren

A

Natuurgerichtheid intelligentie

20
Q

Het vermogen om je eigen positie in het menselijk bestaat te bepalen, zoals je houding ten opzichte van leven en dood

A

Existentiële intelligentie

21
Q

Drie subtheorieën in de triarchische intelligentietheorie van Sternberg

A
  1. De analytische deeltheorie
  2. De creatieve deeltheorie
  3. De praktische deeltheorie
22
Q

Omvat abstracte probleemoplossing en de denkstrategieën die iemand daarbij gebruikt, zoals het controleren en coderen van informatie. Verwijst ook naar de processen die we gebruiken voor het verzamelen en opslaan van nieuwe kennis: ons lerend vermogen. Dit is de vaardigheid die door de meeste intelligentietests gemeten wordt.

A

De analytische deeltheorie

23
Q

Omvat het vermogen om creatief te denken en om jezelf aan nieuwe situaties aan te passen. Het heeft te maken met de inzichten die mensen hebben, hun vermogen om te synthetiseren en om op nieuwe situaties en prikkels te reageren. Dit op ervaringen gerichte aspect van intelligentie is een weerspiegeling van hoe iemand zijn interne wereld aan de externe wereld relateert.

A

De creatieve deeltheorie

24
Q

Het vermogen om alledaagse taken te begrijpen en uit te voeren. Vertelt iets over hoe iemand in de externe wereld staat en kan omgaan met mensen en gebeurtenissen.

A

De praktische deeltheorie

25
Q

Op basis van welke deeltheorie ontwikkelde Sternberg de test van praktische managementintelligentie?

A

De praktische deeltheorie

26
Q

Wat is het verschil tussen structurele intelligentiemodellen en metingen van praktische intelligentie?

A

Metingen van praktische intelligentie gaan verder dan mentale vaardigheden; ze hebben ook betrekking op attitude en emotionele factoren.

27
Q

Wat is een van Sternbergs belangrijkste bijdragen aan de intelligentieleer?

A

Hij heeft de intelligentie uitgebreid met praktische kennis en creatieve vermogens

28
Q

Lijkt het meest op ‘g’ en vormt een reflectie van een factor van ‘algemene intelligentie’.

A

Stratum III

algemeen

29
Q

Verdeelt de algemene factor in brede vermogens zoals vloeiende of gekristalliseerde intelligentie, algemeen geheugen en visuele perceptie.

A

Stratum II

breed

30
Q

Specificeert de brede vermogens verder in specifieke vermogens zoals beeldherkenning en taalbeheersing.

A

Stratum I

beperkt

31
Q

Waar is het CHC-model (Catell-Horn-Carroll) een samenvoeging van? (3)

A
  1. Vloeibare intelligentie
  2. Gekristalliseerde intelligentie
  3. Carrolls drielagentheorie van cognitieve vermogens
32
Q

Welke vier domeinen noemde Goleman waarin competenties voor emotionele intelligentie waargenomen kunnen worden?

A
  1. Zelfbewustzijn
  2. Zelfmanagement
  3. Sociaal bewustzijn
  4. Relatiemanagement
33
Q

Heeft betrekking op gedachtes, emoties en sociaal bewustzijn

A

Emotionele intelligentie

34
Q

Wie stelden een van de recentere modellen van EI op?

A

Joseph en Newman

35
Q

Het vermogen emoties bij zichzelf en anderen te herkennen

A

Emotieperceptie

36
Q

Begrijpen hoe emoties zich in de loop van de tijd ontwikkelen; hoe emoties onderling verschillen en welke emotie het meest passend is voor een bepaalde context

A

Emotie-inzicht

37
Q

Het beïnvloeden welke emoties iemand heeft, wanneer deze emoties voorkomen en hoe deze emoties worden ervaren en geuit

A

Emotieregulatie

38
Q

Benoem de vijf persoonlijkheidsdimensies van de Big Five

A
  1. Openheid voor nieuwe ervaringen
  2. Consciëntieusheid
  3. Extraversie
  4. Altruïsme
  5. Neuroticisme