Hoofdstuk 7: De sociaal-emotionele ontwikkeling Flashcards
differentiële emotietheorie
theorie van Izard die stelt dat het uiten van emoties aangeeft welke emotionele ervaringen iemand heeft en tegelijkertijd deze emoties zelf helpt reguleren
vreemdenangst
de voorzichtigheid en terughoudendheid die baby’s laten zien als ze een onbekende ontmoeten
scheidingsangst
de angst die bij kinderen wordt opgeroepen door de afwezigheid van hun vaste verzorger
sociale glimlach
de glimlach van een baby in reactie op een andere persoon
zelfbesef
het bewustzijn dat we als individu los van de rest van de wereld bestaan
social referencing
het doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om onduidelijke omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen
theory of mind
de (cognitieve) vaardigheid om aan jezelf en aan anderen gedachten, gevoelens, ideeën en intenties toe te schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen
empathie
een emotionele respons die correspondeert met de gevoelens van een ander persoon
hechting
het intieme fysieke en emotionele contact tussen ouder/verzorger en kind, dat volgens sommigen in de periode direct na de geboorte plaats dient te vinden
vreemdesituatieprocedure van Ainsworth
een aantal in scene gezette episodes die de kracht van hechting tussen een kind en (meestal) zijn moeder illustreren
veilig hechtingspatroon
hechtingsstijl waarbij kinderen zich op hun gemak lijken te voelen als hun moeder aanwezig is en, ook al raken ze van streek als moeder de ruimte verlaat, naar haar toe gaan als ze terugkeert
angstig-vermijdend hechtingspatroon
hechtingsstijl waarbij kinderen niet de nabijheid van hun moeder opzoeken en haar lijken te mijden als ze terugkeert na afwezigheid
angstig-ambivalent hechtingspatroon
hechtingsstijl waarbij kinderen een combinatie van positieve en negatieve reacties op hun moeder vertonen als ze terugkeert na afwezigheid
gedesorganiseerd-gedesoriënteerd hechtingspatroon
hechtingsstijl waarbij kinderen inconsistent en vaak tegenstrijdig gedrag vertonen
zelfdeterminatietheori (ZDT)
theorie over menselijke motivatie uitgaande van de kerngedachte dat er drie natuurlijke basisbehoeften zijn die het functioneren, het welbevinden en de groei van mensen beïnvloeden; autonomie, verbondenheid en competentie
wederzijds regulatiemodel
model waarin baby’s en ouders emotionele stemmingen aan elkaar leren communiceren en daar adequaat op leren reageren
wederzijdse socialisatie
proces waarbij het gedrag van baby’s nieuwe responsen van ouders en andere verzorgers oproept en visa versa
persoonlijkheid
het geheel van duurzame eigenschappen die het ene individu van het andere onderscheiden
Eriksons theorie van psychosociale ontwikkeling
theorie die een verklaring biedt voor de manier waarop individuen zichzelf, en de betekenis van het gedrag van anderen en van zichzelf, leren begrijpen
stadium van vertrouwen-versus-wantrouwen
de periode waarin kinderen een gevoel van vertrouwen of wantrouwen ontwikkelen, afhankelijk van hoe goed hun verzorgers op hun behoeften reageren
temperament
individuele stijl van reageren op de omgeving, die redelijk consistent is, zowel in verschillende situaties als in de loop van de tijd
gemakkelijke baby
baby met een positieve, nieuwsgierige instelling, regelmatige lichaamsfuncties en een goed aanpassingsvermogen
moeilijke baby
baby die negatieve buien en traag aanpassingsvermogen heeft en zich meestal terugtrekt
geremde baby
baby die inactief is, relatief kalm reageert op zijn omgeving, zich terugtrekt en traag aanpast en over het algemeen een negatieve stemming heeft
goodness of fit
het idee dat ontwikkeling afhankelijk is van de mate waarin het specifieke temperament van kinderen aansluit op de aard en eisen van de omgeving waarin zij opgroeien en andersom
gender
de eigenschappen, gedragingen en rollenpatronen die een maatschappij voor elk geslacht heeft bepaald
genderidentiteit
het persoonlijk gevoel over de eigen identiteit. Genderidentiteit kan samenvallen met het geboortegeslacht maar kan er ook van verschillen