Hoofdstuk 15: de cognitieve ontwikkeling in de adolescentie Flashcards
Formeel-operationeel stadium
het stadium waarin mensen het vermogen ontwikkelen om abstract te denken
Syllogisme
zo wordt een redenering in de logica genoemd. Een syllogisme is doorgaans opgebouwd uit drie elementen: de major-premisse (de aanname dat iets waar is), de minor-premisse (een specifieke stelling die ook waar is), en een conclusie
informatieverwerkingstheorie
benadering van cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen
metacognitie
de kennis die mensen hebben van hun eigen denkprocessen en het vermogen om hun eigen cognitie te monitoren
egocentrisme
het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen
imaginair publiek
fictieve toeschouwers die net zoveel aandacht aan het gedrag van de adolescent besteden als zijzelf
persoonlijke fabel
de overtuiging van sommige adolescenten dat wat er met hen gebeurt uniek en bijzonder is, en niemand anders overkomt
heinz-dilemma
een veelgehanteerd voorbeeld in ethische en morele discussies dat Kohlberg gebruikte om een schema van de morele ontwikkelingen van de mens op te stellen
preconventioneel niveau
Kohlbergs eerste niveau van morele ontwikkeling, waarin de persoon gericht is op een externe autoriteit en het weegschaalmodel hanteert (gericht op het vermijden van straf en het krijgen van een beloning)
conventioneel niveau
Kohlbergs tweede niveau van morele ontwikkeling, waarin de persoon gericht is op wat men van hem of haar verwacht en op wat de groep of meerderheid goed vindt
postconventioneel niveau
Kohlbergs derde niveau van morele ontwikkeling, waarin de persoon gericht is op in overleg overeengekomen afspraken en eigen en universele morele principes
segregatie in het onderwijs
de situatie dat leerlingen met een vergelijkbare achtergrond samenclusteren op dezelfde scholen en daar zodoende niet vanzelfsprekend kinderen uit andere sociale groepen tegenkomen
differentiatie in het onderwijs
het onderwijsaanbod aanpassen aan de verschillende noden van leerlingen
FOMO (fear of missing out)
de angst om iets mis te lopen of een achterstand op te lopen ten opzichte van anderen (bijvoorbeeld op sociale media), door de - vaak onbewuste - aanname dat het missen van dingen ervoor zou zorgen dat we minder gelukkig zijn
fantasieperiode
periode waarin kinderen beroepskeuzes maken - en verwerpen - onder rekening te houden met vaardigheden, capaciteiten, en de beschikbaarheid van banen