Hoofdstuk 6: Internationale strategie en fusies Flashcards

1
Q

Er zijn 3 methodes om internationaal te concurreren. Benoem ze.

A

dit heet ook wel de AAA-typologie.

  • adaptie
  • aggregatie
  • arbitrage
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat betekent adaptie?

A

dat het bedrijf zich aanpast aan nationale verschillen om concurrerend te zijn tegenover nationale concurrenten. Het productieproces wordt dus gespecialiseerd per land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt een land uitgekozen bij adaptie en hoe wordt dit toegepast?

A

een land wordt hier uitgekozen vanwege de individuele aantrekkelijkheid van de markt en de concurrentiestrategie verschilt van land tot land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent aggregatie?

A

dat het bedrijf zich zo coördineert en integreert om zo efficiënt mogelijk te opereren tegenover internationale concurrenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe kan een bedrijf aggregeren?

A

door middel van standaardisering en beperkte aanpassing. Het productieproces wordt hier geproduceerd in verschillende landen. de concurrentiestrategie van de verschillende landen wordt gecoördineerd en landen worden uitgekozen vanwege het strategisch belang van de markt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het strategisch belang van de markt hangt af van verschillende kenmerken. namelijk?

A
  • thuismarkt van wereldwijde klanten (global consumers)
  • thuismarkt van wereldwijde concurrenten (global competitors)
  • belangrijke bron van innovatie
  • markten met de meest veeleisende klanten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op basis van wat kies je tussen de twee methodes adaptie en aggregatie?

A

het hangt af van het soort producten. Als je een wereldwijd product verkoopt, kun je gebruik maken van aggregatie, terwijl je beter adaptie kunt toepassen als je een lokaal product verkoopt. Waardeketen: reproduceren of specialiseren over landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent arbitrage?

A

dat winst wordt gemaakt door te kijken naar verschillen in prijzen in verschillende markten en hier hier op in te spelen door in te kopen in een goedkope markt en te verkopen in een duurdere markt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer brengt adaptie veel voordelen met zich mee?

A

wanneer de druk voor lokalisering hoog is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer brengt aggregatie veel voordelen met zich mee?

A

wanneer de druk voor wereldwijde integratie hoog is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Er zijn een aantal factoren die invloed hebben op de keuze van internationale strategie. namelijk?

A
  • overheidsfactoren
  • marktfactoren
  • kostenfactoren
  • concurrentiefactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar bestaan overheidsfactoren uit?

A

de handelsvoorwaarden, de technische standaarden die worden gesteld aan producten en de voorwaarden van de overheid van het buitenland.

Je kunt namelijk pas een geïntegreerde strategie hebben na essentiële veranderingen in de omgeving. de politiek beïnvloedt op dit gebied dus erg wat mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

noem een paar vb van essentiële veranderingen in de omgeving.

A

afschaffing van invoerrechten, harmonisering van veiligheidsnormen en reductie van transport- en communicatiekosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar bestaan de marktfactoren uit?

A

de mate waarin consumentenbehoeftes gelijk zijn, de wereldwijde aanwezigheid van wereldwijde klanten en e mate waarin marketing moet worden afgestemd op lokale cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe worden de kostenvoordelen bepaald?

A

door schaalvoordelen. als er sprake is van schaalvoordelen betekent dit dat de kosten per product afneemt als je meer gaat produceren.

andere kostenfactoren zijn de mogelijkheid tot goedkopere internationale inkopen en de kosten van de ontwikkeling van een nieuw product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe worden de concurrentievoordelen bepaald?

A

door de mate waarin concurrenten gebruik maken van wereldwijde integratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Er is soms meer druk voor wereldwijde integratie dan in andere gevallen. Er is een sterke druk voor wereldwijde integratie als de markt voldoet aan een van de voorwaarden. deze voorwaarden zijn?

A
  • Er zijn internationale klanten die overal ter wereld dezelfde voorkeuren hebben of kwaliteit en ondersteuning eisen.
  • Er zijn internationale concurrenten met geïntegreerde strategie in plaats van nationale concurrenten per markt.
  • Er zijn belangrijke schaalvoordelen te behalen die de omvang van de nationale markten overschrijden.
  • Er zijn locatievoordelen te behalen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In sommige gevallen is er juist druk voor lokale responsiviteit. Wanneer is dit het geval?

A

Wanneer de markten aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

  • de marktstructuur verschilt van land tot land door andere concurrenten, toeleveranciers en afnemers.
  • de behoeften van klanten verschillen van land tot land.
  • de landen verschillen in distributiekanalen en infrastructuur.
  • de wet- en regelgeving over kwaliteitsnormen en veiligheidsnormen verschillen van land tot land.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Er is dus een behoefte voor zowel wereldwijde integratie als lokale responsiviteit. waarvan hangt af welke behoefte sterker is?

A

de bedrijfstak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke 4 verschillende factoren leiden uiteindelijk tot 4 internationale strategiën?

A
  • wereldwijde standaardenstrategie
  • lokalisatiestrategie
  • transnationale strategie
  • thuisreplicatiestrategie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de wereldwijde standaardenstrategie?

A

een strategie met de nadruk op de ontwikkeling en distributie van gestandaardiseerde producten om de kosten zo laag mogelijk te houden en hier zoveel mogelijk winst mee te maken. Deze voordelen bestaan bijv. uit schaalvoordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de nadelen van de wereldwijde standaardenstrategie?

A

het gebrek aan lokale responsiviteit en te veel gecentraliseerde controle. vaak is er sprake van een center of excellence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een center of excellence (coE)?

A

dit is een dochteronderneming van de multinational die is aangewezen als een bron van onderzoek of leider op een bepaald gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn global key accounts?

A

klanten die zelf opereren op meerdere plekken waar ze levering voor nodig hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welk organisatiestructuur past bij de wereldwijde standaardenstrategie? Wat houdt deze organisatiestructuur in?

A

de wereldwijde product divisie.
dit is een organisatiestructuur waarbij de wereldwijde verantwoordelijkheden worden verdeeld per productdivisie. deze divisies zijn dus verantwoordelijk voor dit product in alle landen waar ze actief zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de lokalisatiestrategie?

A

een strategie die zich focust op het gedrag van klanten, koopgewoonten en algemene culturele verschillen in elk land waar het actief is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

de lokalisatiestrategie heeft een aparte concurrentiestrategie per land. Wat zijn de gevolgen hiervan?

A

dit zorgt voor een maximale lokale responsiviteit, maar leidt ook tot hoge kosten voor het aanpassen per land. Er is hierbij geen Nederlandse en een aparte Duitse strategie, maar een Europese strategie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wanneer is de lokalisatiestrategie effectief?

A

Wanneer de verschillen tussen de nationale en de regionale markten duidelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke organisatiestructuur past bij de lokalisatiestrategie? Wat houdt deze organisatiestructuur in?

A

de geografische gebiedenstructuur.

dit is een organisatiestructuur waarin de multinational wordt verdeeld op basis van landen en regio’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is een regionaal hoofdkwartier?

A

is een unit van gecoördineerde bedrijfsactiviteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is een regionale manager?

A

de leider van een specifiek geografisch gebied.

32
Q

Wat is een thuisreplicatiestrategie?

A

Een strategie waarin je de strategie van het thuisland van de multinational kopieert naar de buitenlandse vestigingen. Dit wordt gedaan op gebied van productie, distributie en de merknaam.

33
Q

Wat zijn de nadelen van thuisreplicatiestrategie?

A

deze strategie heeft te weinig focus op de lokale behoeftes, waardoor het kan dat de behoeftes van de consumenten niet vervuld worden.

34
Q

Wat zijn de voordelen van thuisreplicatiestrategie?

A

Het voordeel van deze strategie is dat het relatief makkelijk te implementeren is. Dit zorgt er dan ook voor dat de thuisreplicatiestrategie vooral wordt gebruikt in de eerste fase van internationale expansie.

35
Q

Welke organisatiestructuur past bij de thuisreplicatiestrategie? Wat houdt deze organisatiestructuur in?

A

de internationale divisiestructuur.
Dit is een structuur waarin alle internationale activiteiten van alle buitenlandse afdelingen worden beheerd in het hoofdkwartier.

36
Q

Wat is een hoofdkwartier?

A

een centrale unit waar alle bedrijfsleiders en de belangrijkste werknemers worden gehuisvest.

37
Q

Wat is een transnationale strategie?

A

dit is een strategie waarin er wordt gefocust op kostenefficiëntie en lokale responsiviteit. Dit is dus feitelijk een combinatie van de lokalisatiestrategie en de standaardenstrategie. de wereldwijde standaardenstrategie neemt een product en verkoopt en promoot dit product op dezelfde manier in alle landen.

38
Q

Waarom is de transnationale strategie de lastigste strategie?

A

ze willen focussen op wereldwijde integratie en lokale responsiviteit. de transnationale strategie zorgt ervoor dat ze ook lokale responsiviteit heeft door dit ene product van de wereldwijde standaardenstrategie op een gepersonaliseerde manier te verkopen en te promoten.

39
Q

Welke organisatiestructuur past bij de transnationale strategie? Wat houdt deze organisatiestructuur in?

A

de wereldwijde matrix.
dit is een organisatiestructuur gebruikt om de nadelen van de geografische gebiedenstructuur en de wereldwijde productendivisie op te lossen.

40
Q

Wat zijn/is kennismanagement?

A

de structuren en processen die actief kennis ontwikkelen en overbrengen.

41
Q

Wat houdt expliciete kennis in?

A

dat de kennis op papier te zetten is. dit is niet het geval bij onbewuste kennis.

42
Q

Wat is onbewuste kennis?

A

Kennis die juist niet op papier te zetten is en alleen over te brengen via ervaring.

43
Q

Wat is organisationele kennis?

A

de kennis van een organisatie die niet toe te wijzen is aan losse individuen, maar voortkomt uit een geheel. In multinationals gaat er niet alleen kennis van moederonderneming naar dochteronderneming, maar er vindt ook omgekeerde kennisoverdracht plaats.

44
Q

Wat houdt omgekeerde kennisoverdracht in?

A

dat de kennis die wordt gecreëerd in de dochterondernemingen wordt overgebracht naar de moederonderneming.

45
Q

Kennismanagement wordt het beste gefaciliteerd door sociaal kapitaal. Wat zijn dit?

A

dit zijn de informele voordelen die individuen en organisaties krijgen uit hun sociale structuur en netwerken.

46
Q

Wat is de absorberende capaciteit?

A

het vermogen om de waarde van nieuwe kennis in te schatten en de kennis kunnen toepassen.

47
Q

Wat is kennisbeheer?

A

Dit zijn de structuren en mechanismes over kennis die worden gebruikt door multinationals.

48
Q

Welke functies heeft het kennisbeheer?

A
  • creatie
  • behoud
  • integratie
  • overdracht
  • gebruik
49
Q

Waarom is kennisbeheer lastig?

A

veel kennis is onbewuste kennis die zich in individuen bevindt.

50
Q

Wat is de overkoepelende term die wordt gebruikt voor fusies en overnames?

A

M&A

51
Q

wanneer is er sprake van een overname

A

als een bedrijf een ander bedrijf koopt

52
Q

Wanneer is er sprake van een fusie?

A

Als twee of meer ondernemingen samen (versmelten) tot 1 nieuwe onderneming.

53
Q

Wat zijn de kenmerken van een overname (acquisition)?

A
  • ongelijke machtsverhoudingen
  • de overnemende partij heeft de controle
  • overgenomen ondernemingen wordt deel van de andere onderneming
  • de naam blijft behouden of krijgt dezelfde naam als de overnemende partij
  • oude directeuren worden vervangen of krijgen een nieuw positie
54
Q

Wat zijn de kenmerken van een fusie (merger)?

A
  • gelijke machtsverhouding
  • samen de controle
  • beide ondernemingen worden samengevoegd-samenwerking, gemeenschappelijke nieuwe naam, gedeeld hoofdkantoor
  • gedeelde leiding, eerlijke verdeling van managementposities.
55
Q

Wat is cross-border M&A?

A

dat is M&A waarbij bedrijven uit verschillende landen betrokken zijn.

56
Q

Er zijn 3 soorten M&A. benoem ze en leg ze uit.

A
  • horizontale M&A: de samenvoeging van twee bedrijven op dezelfde plek in de waardeketen.
  • verticale M&A: de samenvoeging van twee bedrijven uit andere plekken in de waardeketen.
  • conglomeraat M&A: de samenvoeging van twee bedrijven uit verschillende waardeketens.
57
Q

Over het algemeen creëren overnames en fusies geen waarde voor aandeelhouders. Waar hangt dit vanaf?

A

van de strategische fit.

58
Q

Wat houdt de strategische fit in?

A

dat beide partijen elkaar aanvullen. dit doen ze op verschillende gebieden:

  • de relatieve sterkten en zwakten van twee ondernemingen die fuseren of worden overgenomen.
  • complementariteit in product-of dienstenassortiment
  • markten en of competenties.
59
Q

Voor het creëren van waarde (voor de aandeelhouders bij een M&A) moet er sprake zijn van synergie. Wat houdt dit in?

A

dat de twee bedrijven na het samen voegen meer waard zijn dan de twee losse bedrijven. Het realiseren van synergie is erg lastig en vaak niet zo succesvol als de betaalde overwaarde.

60
Q

Waar kijkt de organisatie fit naar?

A

of de bedrijven elkaar aanvullen op informeel gebied:

  • dezelfde cultuur
  • dezelfde selectie- en beloningssystemen
  • dezelfde formele gedragsregels
  • klantgericht of resultaatgericht of meer proceduraal ingesteld
  • dezelfde bedrijfssystemen en processen
61
Q

Als we kijken naar de oorzaken voor succes of mislukking (van M&A), dan zien we dat twee momenten hiervoor belangrijk zijn. Namelijk?

A

de besluitvormingsfase en de implementatiefase waarin er gekeken wordt naar de strategische fit en de hoogte van de overnameprijs en de implementatiefase (post-acquisition integration) waarin er gekeken wordt naar de organisatiefit, conflicten en de weerstand die wordt geboden.

62
Q

Waar wordt er er naar gekeken in de besluitvormingsfase?

A

de due diligence. Dit is de eerste stap die bestaat uit het bekijken van de financiële status en de resources van het over te nemen bedrijf en daarnaast wordt er gekeken naar de strategische fit en de hoogte van de overnameprijs.

63
Q

Waar wordt er naar gekeken in de implementatiefase ?

A

naar de organisatie fit, conflicten en de weerstand die wordt geboden. Het doel van deze fase is het integreren van de twee bedrijven tot 1. Dit proces kan misgaan doordat er geen organisatie fit is of er niet wordt gekeken naar de belangen van de verschillende betrokkenen.

64
Q

noem een paar motieven voor M&A’s.(die eigenlijk niet goed zijn).

A
  • synergie
  • overmoed (hubris)
  • motieven vanuit het management
65
Q

noem een paar oorzaken voor synergie.

A
  • superieure organisatorische mogelijkheden.
  • vergroting van de marktmacht
  • kostenreductie door dubbele units te elimineren of door schaalvoordelen
  • toegang tot aanvullende resources
  • belastingontwijking
66
Q

Wat houdt overmoed in? Wat is het gevolg hiervan?

A

dat een manager onterecht veel vertrouwen heeft in zijn capaciteiten om de M&A goed te laten verlopen, waardoor er te veel wordt betaald. de synergie is nu minder waard dan de betaalde overwaarde, wat leidt tot een onsuccesvolle M&A. Door het bieden van een overwaarde (acquisition premium) zeg je eigenlijk dat jij het overgenomen bedrijf beter kunt leiden en er meer waarde uit kunt halen.

67
Q

Een van de redenen voor M&A zijn motieven vanuit het management. Wat wordt hiermee bedoeld?

A

dat de managers een M&A willen uit eigen belang. Een M&A is in het eigen belang van een manager, aangezien hij meer prestige heeft, een hoger salaris en nu manager is van een groter bedrijf.

68
Q

naast de fusies en overnames is er nog een andere manier om twee bedrijven te verbinden. Namelijk?

A

een strategische alliantie. Dit is een samenwerkingsverband tussen twee onafhankelijke bedrijven waarin ze besluiten samen een project te doen.
Dit project brengt voordelen voor beide partijen met zich mee, terwijl ze wel onafhankelijk blijven. een vb hiervan is een bedrijfsafdeling joint venture.

69
Q

Wat houdt een bedrijfsafdeling joint venture in?

A

dat twee bestaande bedrijfsafdelingen van twee verschillende bedrijven worden samengebracht tot 1 bedrijfsafdeling van de twee losse bedrijven.

70
Q

Wanneer is het hebben van een strategische alliantie beter?

A

er zijn situaties waarin M&A’s niet zijn toegestaan. Er kan nu door strategische alliantie te vormen nog steeds sprake zijn van synergie door de samenwerking.

71
Q

Een van de oorzaken van een synergie is de toename van marktmacht. Dit heeft negatieve gevolgen voor de consumenten in een markt en daarom zijn er voorwaarden waaraan M&A’s moeten voldoen. de M&A’s moeten ook toestemming krijgen van een toezichthouder. In het geval van horizontale M&A wordt er gekeken naar verschillende dingen. Namelijk?

A
  • heeft het nieuwe bedrijf een dominante marktpositie?
  • profiteren de consumenten van de kostenreductie of de toegenomen innovatie?
  • verhoogt het nieuwe bedrijf de prijzen door een gebrek aan competitie?
72
Q

Een van de oorzaken van een synergie is de toename van marktmacht. Dit heeft negatieve gevolgen voor de consumenten in een markt en daarom zijn er voorwaarden waaraan M&A’s moeten voldoen. de M&A’s moeten ook toestemming krijgen van een toezichthouder. In het geval van verticale M&A wordt er gekeken naar verschillende dingen. Namelijk?

A
  • hebben ze de mogelijkheden tot input-of outputafscherming?
  • hebben ze motieven voor input-of outputafscherming?
  • Wat zijn de gevolgen van de input-of outputafscherming?
73
Q

Wat is inputafscherming?

A

het afsnijden van de competitie van hun belangrijkste leveranciers door een verticaal geïntegreerd bedrijf.

74
Q

Wat is outputafscherming?

A

het afsnijden van de competitie van hun belangrijkste consumenten door een verticaal geïntegreerd bedrijf.

75
Q

Er zijn meerdere maatregelen die getroffen kunnen worden wanneer er gedacht wordt dat een M&A negatieve gevolgen gaat hebben. Zoals?

A
  • het verbieden van de M&A. Dit is de makkelijkste variant.
  • de verkoop van bepaalde afdelingen (disinvestment). Een voorwaarde hiervan is dat de verkochte afdeling instaat moet zijn om zelfstandig verder te kunnen gaan
  • specifieke voorwaarden stellen aan de M&A, maar deze gedragsvoorwaarden zijn lastig om te controleren.