Hoofdstuk 5: nationale instituties en internationale expansie Flashcards

1
Q

Wat zijn de begrippen die we gebruiken als we het hebben over wat het succes bepaalt bij internationale expansie?

A

liability of outsidership, resource-based view, het kader van VRIO en institutions-based view

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is liability of outsidership?

A

Buitenlandse ondernemingen die een uitwedstrijd spelen en van te voren eigenlijk al weten dat het niet gaat lukken. ze zijn dan ook buitenstaanders op de buitenlandse markt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe ontstaat liability of outsidership?

A

1) de behoeften van de klant zijn in het buitenland anders dan in het thuisland. Zo kan het product of dienst niet bij de klantenbehoeften passen en moet je hierdoor een nieuw product maken.
2) Daarnaast zijn de producten en diensten vaak niet concurrerend genoeg, bijv een slechte prijs-kwaliteitverhouding.
3) In het buitenland is er te vaak (te) veel concurrentie maar ook vaak oneerlijke concurrentie. Zo wordt er vaak met regels gesjoemeld.
4) De overheid bevoordeelt nationale ondernemingen ook vaker, wat toetreding tot de buitenlandse markt erg lastig maakt.
5) het is ook zo dat buitenlandse ondernemingen de klanten minder goed kennen en de klanten kennen de buitenlandse onderneming niet wat leidt tot minder vertrouwen.
6) Klanten kunnen ook negatieve stereotypen hebben over het land van herkomst of van de buitenlandse onderneming. Vanuit de onderneming zelf missen buitenlandse ondernemingen contracten of netwerken met klanten, afnemers of overheden. Zo weten buitenlandse ondernemingen minder goed wat er geaccepteerd wordt en wat niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de resource-based view? RBV

A

Het stelt dat de manier waarop een bedrijf middelen gebruikt kan leiden tot een concurrentievoordeel. deze bedrijfsspecifieke middelen en capaciteiten beïnvloeden het succes van ondernemingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 4 belangrijkste elementen van de resource-based view?

A
  • fysiek kapitaal: grondstoffen, gebouw, apparaturen en merknamen
  • menselijk kapitaal : opleiding van werknemers en de kwaliteit van management
  • organisatiekapitaal: organisatiestructuur, specifieke kennis en capabilities.
  • financieel kapitaal: toegang tot banken en beurzen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarop moet gefocust worden volgens de resource-based view?

A

de resourceanalyse, aangezien middelen duurzaam concurrentievoordeel geven als ze in overeenstemming zijn met VRIO.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is VRIO?

A

een methode om te kijken of de resources voldoen aan de voorwaarden om een duurzaam concurrentievoordeel te bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de voorwaarden die worden onderzocht met VRIO?

A
  • waardevol: Het gebruik van resources kan waarde creëren waarvoor klanten willen betalen
  • zeldzaam: zeldzaam onder concurrenten
  • slecht imiteerbaar: voor competitief voordeel
  • organisatie: bedrijf zo georganiseerd dat de resources efficiënt en effectief inzet om waarde te creëren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

VRIO beïnvloedt dan ook samen met transfereerbaarheid het succes van internationale expansie. Waar moet we hierbij aan denken?

A
  • Wat is ons concurrentievoordeel in eigen land?
  • kan dit voordeel ook in het buitenland worden benut (transfereerbaar)
  • Hebben wij een concurrentievoordeel ten opzichte van concurrenten in de buitenlandse markt?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt de institution-based view in?

A

dat de prestatie van bedrijven bepaald wordt door de institutionele kaders. De formele en informele regels, ook wel instituties, in een land beïnvloeden het succes van de onderneming. Deze regels zijn door mensen ontwikkelde beperkingen die gedrag reguleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een institutioneel kader?

A

dit zijn de formele en informele instituties die het gedrag van burgers en bedrijven reguleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom is er een institutioneel kader?

A

ze reduceren de onzekerheid en maken situaties voorspelbaar. de instituties zijn essentieel voor markten om goed te kunnen functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Alle instituties kunnen worden ingedeeld in 3 zuilen. welke zijn dit en wat houden ze in?

A
  • regulerende zuil (de dwingende macht van de overheid)
  • normatieve zuil (het mechanisme waarop normen, individuen en bedrijven beïnvloeden in hun gedrag)
  • cognitieve zuil (gaat over de geïnternaliseerde, vanzelfsprekende waardes en overtuigingen die het gedrag van de individu en de bedrijven sturen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn informele instituties?

A

gebruiken, conventies, normen en waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn formele instituties

A

wet- en regelgeving en procedures.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe worden de formele instituties opgedeeld?

A
  • het politiek systeem: hoe is de macht verdeeld in een land?
  • het economisch systeem: hoe functioneert het bedrijfsleven?
  • het rechtssysteem: welke juridische regels gelden er voor de ondernemingen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn institutionele transities?

A

de veranderingen van de formele en informele instituties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

We gaan in de institutional-based view uit van twee dingen. Namelijk?

A
  • ten eerste streven bedrijven hun doelen na binnen de formele en informele beperkingen in een institutioneel kader.
  • ten tweede zullen bedrijven als de formele instituties onduidelijk zijn, zich vooral houden aan de informele beperkingen om onzekerheid te verminderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar bestaat het politiek systeem uit?

A

de manier waarop een land bestuurt wordt en de regels die hier bij horen. Dir kan via een democratie of autocratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een democratie?

A

Een politiek systeem waarin burgers stemmen op hun vertegenwoordigers om het land te besturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een autocratie?

A

een politiek systeem waarin de macht in handen is van 1 iemand of een kleine groep mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarom zijn politieke systemen belangrijk voor bedrijven?

A

1) politieke systemen hebben invloed op bedrijven aangezien ze de regels bepalen en welke belangen worden vertegenwoordigt in deze regels.
2) Ook bepalen de politieke systemen hoe bedrijven hun invloed kunnen uitoefenen op de wetten en de wetsvoorstellen. Een manier is via lobbyen en een andere is via corruptie.
3) het bepaalt hoe vaak de regels voor bedrijven kunnen en zullen veranderen. Dit draagt bij aan het politieke risico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat houdt lobbyen in?

A

dat je jouw belangen en meningen duidelijk maakt aan het parlement met als doel om de politieke processen te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is corruptie?

A

het misbruik maken van publieke macht voor eigen belangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is politieke risico? In wat voor politiek stelsel heb je meer politieke risico?

A

het risico dat politieke veranderingen negatieve invloed hebben op bedrijven.

Er is een groter politiek risico in een autocratisch land dan in een democratisch land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar zijn economische systemen belangrijk voor?

A

ze bepalen de regels over hoe een land economisch wordt gereguleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een zuivere markteconomie?

A

een economie die wordt gekaraktariseerd door de onzichtbare handtheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is een centraal geplande economie?

A

een economie waarin alle factoren van productie eigendom van de overheid zijn en ook door de overheid worden gecontroleerd, waardoor alle aanbodhoeveelheden en prijzen worden bepaald door de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat houdt de onzichtbare handtheorie in?

A

dat de overheid een passieve rol heeft en de burgers en bedrijven veel vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is een liberale markteconomie?

A

een systeem waarin de economie wordt gereguleerd door marktsignalen en geen overheidsingrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wat is een gecoördineerde markteconomie?

A

een systeem waarin naast de marktsignalen er andere manieren worden gebruikt om de economie te reguleren, zoals overheidsingrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn rechtssystemen? Wat zijn de manieren waarop landen dit doen?

A

het zijn de regels in hoe een land wetten maakt en hoe ze worden gehandhaafd.

  • via het burgerlijk recht of via het gewoonterecht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is het burgerlijk recht?

A

een systeem waarbij de wetboeken zeer belangrijk zijn. de wetboeken beschrijven de regels voor onderlinge verhoudingen tussen personen. De wetboeken worden gevolgd door de rechters, maar binnen deze kaders hebben ze relatief veel vrijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is het gewoonterecht?

A

Dit is gebaseerd op jurisprudentie. de rechters hebben meer vrijheden omdat de wetboeken in minder detail zijn, maar moeten ervoor zorgen dat hun uitspraken overeenkomen met eerdere uitspraken van andere rechters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is jurisprudentie?

A

het geheel van uitspraken die door rechters zijn gedaan. Het gaat om uitspraken, arresten en vonnissen die gedaan zijn door rechters van rechtbanken, het gerechtshof en de Hoge Raad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Ala we kijken naar hoe organisaties in elkaar zitten, heeft het rechtssystemen hier veel invloed op. Wat voor verschil zien we tussen landen met gewoonterecht en burgerlijk recht?

A

In landen met het gewoonterecht zien we dat de belangen van de shareholders goed worden beschermd en dat er rekening wordt gehouden met vijandige overnames.

In landen met het burgerlijk recht zien we juist dat de belangen van de schuldeisers en stakeholders goed worden gewaarborgd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een internationaal bedrijf?

A

een bedrijf dat deelneemt aan internationale economische activiteiten of dat zaken doet in het buitenland.

38
Q

wat zijn export-/ importondernemingen?

A

alleen buitenlandse handel in de vorm van in- en verkoop via buitenlandse ondernemingen.

39
Q

Wat zijn foreign direct investments? FDI

A

investeringen in en het controleren en het managen van waarde toevoegende activiteiten in andere landen

40
Q

Wat zijn joint ventures?

A

ondernemingen met een gedeeld eigendom door verschillende nationale of internationale bedrijven.

41
Q

Wat is een horizontale FDI?

A

zorgt voor een bedrijf in het buitenland in dezelfde positie in het productieproces als het bedrijf in het binnenland.

42
Q

Wat is een verticale FDI?

A

zorgt voor een bedrijf op een andere plek in de productieketen dan het bedrijf in het binnenland.

43
Q

Wat is het verschil tussen upstream en downstream verticale FDI?

A

upstream: zorgt voor een bedrijf eerder in het productieproces.
downstream: zorgt voor een bedrijf later in het productieproces.

44
Q

Hoe kan je buitenlandse investeringen meten?

A

door de FDI flow en FDI stock.

45
Q

wat is FDI flow?

A

het totale bedrag aan buitenlandse investeringen in een bepaalde periode in een richting (dus van het ene land naar het andere land)

46
Q

Wat is FDI stock?

A

het totale opgestapelde bedrag aan buitenlandse investeringen in een land over een bepaalde periode. (>foreign portfolio investment)

47
Q

Wat is een multinational?

A

een onderneming die een of meer vestigingen heeft in het buitenland. ze worden gezien als het symbool van globalisatie.

48
Q

Wat zijn kenmerken van een multinational?

A

ze zijn in verschillende landen actief door middel van FDI’s en beschikken over buitenlandse activiteiten.

multinationals blijven vaak binnen hun continent en aan de top zijn de meeste multinationals nog steeds nationaal. Dit komt ook naar voren uit het feit dat multinationals niet altijd internationaal zijn qua cultuur en leiderschap.

49
Q

In welke bedrijfstakken zijn multinationals dominante spelers?

A

in bedrijfstakken waarin verschillen tussen nationale markten relatief klein zijn.

50
Q

Wat is bruto binnenlands product?

A

de som van toegevoegde waarde van bedrijven, huishoudens en de overheid die deelnemen aan de economie.

51
Q

Wat is bruto nationaal product?

A

dit is gelijk aan bruto nationaal inkomen. dit is allebei gelijk aan (bruto binnenlands product) + (inkomen van burgers uit het buitenland)

52
Q

Wat is koopkrachtpariteit en waar is het voor?

A

de vergelijking die de hoeveelheid goederen en services bepaalt in een ander land met dezelfde hoeveelheid geld. Dit laat de verschillen zien tussen de leefkosten in verschillende landen.

53
Q

Wat zijn de vier hoofdmotieven voor bedrijven om te internationaliseren?

A
  • market-seeking : nieuwe markten en consumenten
  • resource-seeking: het krijgen van toegang tot natuurlijke hulpbronnen
  • efficiency-seeking: verbeteren van efficiency, dit leidt tot lagere kosten, en als locatie dichtbij klanten te komen.
  • capabilities enhancing: toegang krijgen tot nieuwe capaciteiten: je bent er om te leren.
54
Q

Waar kijken we naar bij het aanboren van nieuwe markten en consumenten?

A

het huidige concurrentievoordeel en of dit transfereerbaar is of locatiegebonden.

Daarnaast kijken we ook of dit concurrentievoordeel wel opgaat in het buitenland ten opzichten van de concurrenten. Het concurrentievoordeel moet namelijk groter zijn dan de liability of outsidership.

Het is bij het aanboren van nieuwe markten ook belangrijk om te kijken of er eigendomsvoordelen zijn.

55
Q

Waar letten we op als we kijken naar de toegang tot natuurlijke hulpbronnen?

A

de kwaliteit en de kosten van de natuurlijke hulpbronnen in het buitenland.

56
Q

Waar kijken we naar voor het verbeteren van de efficiëntie?

A

naar de aanwezigheid van goedkope en gekwalificeerde arbeid, toeleveranciers, bedrijven en clusters.

57
Q

Wat zijn clusters?

A

bedrijven uit dezelfde industrie die op een locatie gevestigd zijn.

58
Q

Waar kunnen we naar kijken om te bepalen wanneer het zinvol is voor een bedrijf om internationaal actief te worden?

A

naar het OLI-paradigma. dit is een model dat kijkt naar eigendom, locatie en internaliseringsvoordelen van buitenlandse investeringen.

59
Q

Wat zijn eigendomsvoordelen?

A

deze gaan over de resources van een bedrijf die overdraagbaar zijn en zorgen voor een competitief voordeel.

60
Q

noem een paar eigendomsvoordelen.

A

capaciteiten door organisatiestructuur en cultuur.

61
Q

Wanneer is het belangrijk om te kijken naar eigendomsvoordelen?

A

als het motief van de internationale expansie het aanboren van nieuwe markten is.

62
Q

Hoe groot moet je eigendomsvoordeel zijn voor een succesvolle expansie?

A

Het is belanrgijk dat het eigendomsvoordeel groter is dan de liability of outsidership.

63
Q

Waar gaan locatievoordelen over? In hoeverre heeft dit betrekking tot de keuze van import of export?

A

de voordelen van het opereren in een specifieke locatie. Hier gaat het dus in tegenstelling tot eigendomsvoordelen wel over voordelen die locatiegebonden zijn.
In sommige landen is het voordeliger gebruik te maken van buitenlandse investeringen in plaats van import en export, aangezien er sprake is van protectionisme.

64
Q

Wat houdt protectionisme in?

A

dat het buitenland zijn binnenlandse bedrijven probeert te beschermen en import vanuit andere landen probeert te verhinderen.

65
Q

wat is agglomeratie?

A

een locatievoordeel dat ontstaat doordat bedrijven uit dezelfde industrie bij elkaar zitten. Deze voordelen ontstaan door kennisoverloop.

Je ondervind profijt van agglomeratie als je gebruik maakt van FDI’s waardoor je directe interactie met de klanten kunt hebben.

66
Q

Wat is kennisoverloop?

A

de kennis gaat dan van een bedrijf over op dichtbijgelegen bedrijven.

67
Q

wat houden internaliseringsvoordelen in? Waar heeft dit mee te maken?

A

dat het voordeliger is om buitenlandse activiteiten binnen de eigen onderneming te organiseren dan door een buitenlandse onderneming te laten uitvoeren.

dit heeft te maken met de negatieve gevolgen die het uitbesteden kan hebben. de negatieve gevolgen kunnen allemaal voorkomen worden door gebruik te maken van FDI’s in plaats van uitbesteding.

68
Q

Benoem de negatieve gevolgen die het uitbesteden kan hebben (van expansie)?

A

-informatie-asymmetrie.
- verspreidingsrisico
-onbewuste kennis
-specifiteit van een investering
behoefte aan after-sales service
-behoefte aan snelle en regelmatige klantenfeedback om producten te kunnen verbeteren.

69
Q

waar zorgt asymmetrische informatie voor?

A

dat je als bedrijf niet weet of het uitvoerende bedrijf dit wel goed doet en je dus de kwaliteit niet kunt waarborgen. Dit zorgt dus voor een agentprincipaalprobleem.

70
Q

Wat houdt een verspreidingsrisico in?

A

dat er kans is op een lek van informatie over jouw bedrijf door het uitvoerende bedrijf.

71
Q

Waarom vormt de onbewuste kennis voor een probleem bij uitbesteding?

A

je kan dit (onbewuste kennis) niet op papier zetten en is het is alleen overdraagbaar door praktijkervaring. Dit betekent dus dat je deze kennis niet kunt overdragen naar het uitvoerende bedrijf.

72
Q

Wat houdt de specificiteit van een investering in?

A

dat een investering zeer specifiek is voor de relatie tussen twee bedrijven. Dit betekent dat het bedrijf afhankelijk is van het uitvoerende bedrijf dat hiervan misbruik kan maken.

73
Q

Wat is het nadeel van de specificiteit van een investering?

A

dat wanneer je als onderneming behoefte hebt aan after-sales service of regelmatige klantenfeedback om je product te verbeteren, je voor deze kennis afhankelijk bent van de buitenlandse onderneming.

74
Q

Je kunt geheel zelf je internationale expansie uitvoeren of je kunt gebruik maken van een ander, buitenlands bedrijf dat je inhuurt. Hoe noemen we dit?

A

outsourcing.

75
Q

De nadelen van het gebruik maken van een buitenlands bedrijf hebben we al gezien bij de internaliseringsvoordelen, maar het gebruik maken van een buitenlands bedrijf heeft ook voordelen. zoals?

A
  • het heeft een betere kennis van land en klant
  • het heeft betere toegang tot distributiekanalen.
  • er zijn minder investeringen nodig
  • het bedrijfsrisico ligt bij de buitenlandse partij.
76
Q

Wat zijn eigendomsrechten?

A

de juridische rechten om een economisch eigendom zoals een resource te gebruiken en om hier inkomen en winst mee te behalen.

77
Q

Wat is intellectueel eigendom?

A

niet tastbaar eigendom, maar nog steeds kun je dit bezitten. Dit kan door de intellectuele eigendomsrechten.

vb van een intellectueel eigendom zijn patenten, copyrights en trademarks.

78
Q

Wat zijn patenten?

A

dit is een juridisch recht van uitvinders verkregen door de overheid om hun technologie exclusief te gebruiken om inkomen op te wekken.

79
Q

Wat zijn copyrights?

A

de exclusieve rechten van auteurs en uitgevers om iets te publiceren en te verspreiden.

80
Q

Wat zijn trademarks?

A

Dit zijn de exclusieve rechten van een bedrijf op specifieke namen en ontwerpen te gebruiken om hun producten te onderscheiden van anderen.

81
Q

Wat houden licenties in?

A

dat bedrijf b de rechten van bedrijf a krijgt om hun technologie of trademark te gebruiken in ruil voor royalty’s.

we kunnen kijken naar licenties, als we kijken naar wat de rechten uitmaken voor bedrijven die internationale expansie willen uitvoeren.

82
Q

Ook FDI’s hebben nadelen. Hoe komt dit?

A

de landen waarin het bedrijf zich wil vestigen (host countries) hebben regelmatig restricties voor buitenlandse investeringen.

83
Q

De restricties voor buitenlandse investeringen in host countries kunnen in verschillende vormen voorkomen. noem er een paar.

A
  • verbod op buitenlandse investeringen.
  • toestemming per specifiek geval
  • eisen voor het eigendom
84
Q

Wat betekent het wanneer er eisen worden gesteld aan het eigendom?

A

dat een volledige buitenlandse eigendom verboden is, maar dat er wel sprake mag zijn van een joint venture met een binnenlands bedrijf.

85
Q

Er zijn altijd reguleringen voor internationale expansie. de bestaan ook in allerlei verschillende vormen. benoem ze.

A
  • algemene regulerende instituties (gelden ook voor binnenlandse bedrijven)
  • handelsregulaties
  • lokale contentvereisten (local content requirements)
  • vennootschapsbelasting (corporate tax)
86
Q

Waar worden handelsregulaties voor gebruikt?

A

om multinationals aan te trekken door export te verbieden.

87
Q

Wat betekenen de lokale contentvereisten?

A

dat een deel van de gebruikte goederen in het productieproces moet worden geleverd door het land waarin het bedrijf is gevestigd.

88
Q

Waar is de vennootschapsbelasting voor?

A

deze kan specifiek worden ontworpen om multinationals aan te trekken. Multinationals doen namelijk aan belastingontwijking.

89
Q

Wat is belastingontwijking?

A

het verminderen van de belastinglasten door juridisch de winst te verplaatsen naar een gebied met een lage vennootschapsbelasting.

90
Q

De thuislanden (home countries) kunnen multinationals bevorderen of juist proberen tegen te houden. Wat zijn beweegredenen hiervoor?

A

de angst om banen te verliezen of om de economie van het buitenland te verslechteren.