Hoofdstuk 6: De Spijsvertering Flashcards

1
Q

Functies spijsverteringsstelsel

A

De belangrijkste functie van het spijsverteringsstelsel is het opnemen en afbreken van de voedingsmiddelen zodat voedingsstoffen worden opgenomen. Uiteindelijk zal het ook zorgen voor het uitscheiden van onverteerde voedselresten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De mond Algemeen

A

In de mondholte wordt door het kauwen het voedsel fijngemaakt en met speeksel vermengd. Het speeksel wordt in hoofdzaak aangemaakt door de grote speekselklieren. Dit zijn trosvormige klieren die door middel van afvoerbuizen in de mondholte uitkomen. Per etmaal maak je 1 tot zelfs 1,5 liter speeksel aan.

Het speeksel bevat water (oplosmiddel, transportmiddel), slijm (glijmiddel) en het enzym speekselamylase (werkt in op het zetmeel in het voedsel). De hoeveelheid en de samenstelling van het speeksel zijn afhankelijk van wat je eet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De tong algemeen.

A

De tong bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel en is aan de achterkant veronden met het tongbeen en andere delen van de schedel zoals de onderkaak. In het epitheel (bovenste cellen) van de tong liggen papillen met smaakzintuigen. Met elke smaakpapil kan je maar 1 van de 4 verschillende smaken proeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De keelholte algemeen

A

Omdat de keelholte zowel een deel is van de ademhalingsweg als van het spijsverteringskanaal moet voorkomen worden dat tijdens het slikken voedseldeeltjes in de luchtpijp terechtkomen.

Zodra het eten of het vocht de keelwand raakt, is er sprake van een slikreflex: de lippen en tanden worden op elkaar gehouden, de tong wordt tegen het harde gehemelte geduwd, het zachte gehemelte met de huig wordt omhoog getrokken zodat de neusholte wordt afgesloten. Het strotklepje gaat naar beneden waardoor de luchtpijp wordt afgesloten.

Tenslotte trekken de keelspieren zich samen, waardoor de keelholte dichtgaat en het strottenhoofd een beetje omhoog wordt getrokken. De spijsbrok glijdt hierdoor vanzelf in de slokdarm, die door peristaltische bewegingen de spijsbrok verder duwt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De slokdarm Algemeen

A

De slokdarm is een 25 cm lange gespierde transportbuis tussen keelholte en maag. Door de peristaltische bewegingen, waarbij de spieren boven de spijsbrok zich samentrekken en de spieren onder de spijsbrok verslappen, wordt het voedsel voortgestuwd in de richting van de maag. De voedselpassage door de slokdarm duurt ongeveer 10 seconden. In de slokdarm zelf vinden geen spijsverteringsprocessen plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De maag Algemeen

A

De maag kan gezien worden als een voorraadplaats gedurende voedselvertering. Een lege maag heeft een gemiddelde inhoud van ongeveer 50 ml en een normaal gevulde maag heeft ongeveer een inhoud van 1,5 liter, maar deze kan vergroten tot 4 liter en uitgerekt worden tot aan de pelvis.

afhankelijk van de lichaamsbouw van een persoon zal de maag bij kleine, brede personen eerder hoog en horizontaal liggen terwijl deze bij lange, dunne personen eerder uitgestrekt en verticaal zal liggen.

De maag is een tijdelijke opslagplaats waar voedsel wordt omgevormd tot chymus. Het resterende amylase uit het speeksel blijft zijn werking uitvoeren tot het in contact komt met HCl. Hoe groter de maaltijd is, hoe langer het amylase uit het speeksel zijn werk kan doen. Dit komt doordat de fundus van de maag een zeer immobiel gebied is waar het maagsap niet goed vermengd zal worden met de chymus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

soorten maagcellen

A
  • Wandcellen
  • hoofdcellen
  • nekcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wandcellen van de maag

A

Deze produceren HCl en intrinsic factor. De intrinsic factor is nodig voor het transport en de opname van vitamine B12 in de dunne darm. Het HCl zorgt zowel voor denaturatie van de eiwitten als voor het doden van micro-organismen die via de maag het lichaam binnendringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De hoofdcellen van de maag

A

Deze produceren pesinogeen dat, eenmaal in contact met het HCl, omgevormd wordt tot pepsine en de gedenatureerde eiwitten verder kan gaan afbreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De nekcellen van de maag

A

Deze produceren mucus dat de maagwand beschermd tegen de inwerkingen van HCl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gastrineproducerende cellen

A

Zowel bij uitzetting van de maagwand, als door aanwezigheid van aminozuren en peptiden, als door de neuronale reflex zal gastrine afgescheiden worden in het bloed. Dit zorgt ervoor dat de maagzuurproductie stijgt waardoor er een betere vertering plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De maaglediging

A

In de regio van de maagpylorus kan ongeveer 30 ml chymus worden vastgehouden. Vloeistoffen en zeer kleine partikels geraken gedurende de vertering van de maag wel door de minimale opening van de pylorus.

Na elke peristaltische golf van de maag opent de pylorus en kan 3 ml van de chymus in het duodenum vloeien. Wanneer deze zich weer sluit wordt de overige 27 ml terug in de maag geduwd waar het opnieuw vermengd wordt.

Vier uur na de maaltijd is de maag weer volledig leeg. Indien men een grotere maaltijd neemt, zal door een verhoogde uitrekking van de maag deze sneller leeg zijn. Hetzelfde geldt wanneer er veel vocht wordt opgenomen bij de maaltijd.

De snelheid waarmee de maag geledigd wordt, hangt nog meer af van de inhoud van het duodenum. Zo zal een koolhydraatrijke maaltijd zich veel sneller door het duodenum verplaatsen dan een vetrijke maaltijd. Dit komt door de vetlaag die zich vormt bovenop de chymus waardoor verteringsenzymen veel moeilijker hun werk kunnen doen. Bovendien zorgt een vetrijke maaltijd voor extra zuurproductie waardoor er minder snel chymus door de pylorus van de maag naar de dunne darm zal kunnen vloeien.

Indien chymus langer in het duodenum blijft, zullen langere tijd hormonen afgegeven worden die de maag tegenhouden om chymus verder door te laten. Wanneer men dus een vetrijke maaltijd eet zal de maag pas geledigd zijn na 6 uur of meer.

Het pepsine zal door de erg hoge pH in de dunne darm gedeactieerd worden. Zijn proteolytische activiteit is dus enkel beperkt tot de maag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Opbouw en functie van de dunne darm

A

De dunne darm is 5 tot 6 meter lang en heeft een diameter van 3 cm. Het bestaat uit drie delen: het duodenum, het jejunum en het ileum met de klep van bauhin als overgang naar de dikke darm. Via de papil van vater monden de ductus pancreaticus en de ductus choledochus uit in het duodenum.

Het duodenum is slechts 25 cm lang en ook het kortste deel van de dunne darm. Maar het is wel het belangrijkste deel omdat hier het meeste van de vertering plaatsvindt.

Als er gekeken wordt naar de oppervlaktevergroting van het slijmvlies ziet men de plicae circulares, vlokken, villi en microvilli. Deze oppervlaktevergroting is nodig voor voldoende opname van voedingsstoffen en zorgt voor een totaaloppervlak van 200 m2.

De eindevertering van de chymus is een erg belangrijke functie. Het zet de vertering van de verschillende bouwstoffen voort, die in de maag of de mond begonnen is. Het zorgt voor de productie en menging van darmsappen met de chymus. Hiertoe behoren darmsap, pancreassap en gal.

De chymus zal door middel van peristaltiek getransporteerd worden van het duodenum naar het ilieum om uiteindelijk in het colon terecht te komen.

Een volledige verplaatsing van de chymus van het duodenum tot het ileum duurt twee uur. Hierna herhaalt zich hetzelfde proces waardoor de laatste restanten van de maaltijd, bacteriën, afgestorven mucosacellen en andere afvalstoffen, naar de dikke darm worden afgevoerd. Deze functie is uiterst belangrijk om bacteriële overgroei door bacteriën die vanuit de dikke darm naar de dune darm migreren, te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De vertering van Eiwitten

A

Eiwitten uit de voeding worden via pepsine, aanwezig in maagsap, afgebroken tot kleinere polypeptiden. Door het trypsine en chemotrypsine, aangemaakt door de pancreas, worden deze afgebroken tot tripeptiden en dipeptiden. Om trypsine te activeren is het enzym enterokinase nodig, dat in het darmsap aanwezig is. Het erepsine, aanwezig in het darmsap, zal dan deze uiteindelijk splitsen tot aminozuren die in het bloed kunnen worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De vertering van Vetten

A

Vetten uit de voeding worden door galzouten geëmulgeerd zodat de pancreaslipasen de triglyceriden makkelijker kunnen splitsen tot vetzuren en glycerol, wat kan worden opgenomen door de lymfevaten. Dit met uitzondering van korte keten vetzuren en middellange keten vetzuren die geen vertering nodig hebben. De korte keten vetzuren kunnen via de haarvaten onmiddellijk naar de vena portae getransporteerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De vertering van koolhydraten

A

Koolhydraten worden al van in de mond afgebroken door het amylase en worden verder afgebroken in de dunne darm door zowel amylase, aanwezig in pancreassap en de verschillende enzymen: amylase, sacharase en lactase, aanwezig in darmsap.

Uiteindelijk zullen dan glucose, fructose en galactose overblijven en opgenomen worden in de bloedbaan. Van hieruit worden ze verder getransformeerd naar de lever om daar verder omgezet te worden tot glucose, glycogeen of triglyceriden.

17
Q

De enzymatische afbraak van voedsel.

A

Deze gebeurt door hydrolyse gezien er altijd een watermolecule aan de voedselmolecule wordt toegevoegd om de moleculaire structuur te verbreken. Van de 10 liter vocht, voedsel en gastro-intestinale secreties dat het maagdarmstelsel elke dag passeert, bereikt slechts 1 liter de dikke darm. Het meeste van dit alles wordt bovendien opgenomen nog voor het ileum is bereikt.

Het ileum heeft als voornaamste functie om vocht en galzouten terug op te nemen. Deze galzoute worden terug naar de lever getransporteerd om terug opnieuw hun werk te kunnen doen.

18
Q

Opname van Koolhydraten

A

Koolhydraten worden door middel van carrierproteïnen in de epitheelcel opgenomen. Hierna worden ze door actieve diffusie in de bloedcapillairen opgenomen. Deze carrierproteïnen bevinden zich in de buurt van de disacharidase-enzymen, die zich op de microvilli bevinden.

Zodra de disacharidasen de suikers afbreken tot de monomeren glucose en galactose kunnen deze, eenmaal in contact met de carriers, opgenomen worden. Deze suikers worden op hun beurt vervoerd door secundair actief transport dat gekoppeld is aan het actief natriumtransport. Fructose echter wordt volledig opgenomen via actieve diffusie.

19
Q

Opname van Eiwitten

A

Voor de aminozuren zijn er heel wat verschillende carrierproteïnen. De carriers zijn, net als deze bij glucose en galactose, gekoppeld aan actief natriumtransport. Dipeptiden en tripeptiden kunnen ook opgenomen worden door de epitheelcellen, maar worden dan wel in de cel afgebroken tot aminozuren voordat ze kunnen opgenomen worden in de bloedbaan.

20
Q

Opname van vetten

A

Vetten die worden afgebroken, maar ook lecithine en cholesterol, gebonden aan galzouten vormen micellen. Dit is nodig om opgenomen te kunnen worden in de darmmucosa. Hierna dissociëren ze en worden door de cel opgenomen door middel van diffusie. In de mucosacel worden de vrije vetzuren en monoglyceriden weer gebonden ter vorming van triglyceriden. Deze zullen op hun beurt weer gebonden worden aan fosfolipiden, cholesterol en een lipoproteïnemantel ter vorming van chylomicronen.

De vetabsorptie moet normaal volledig gebeurd zijn voor de chymus het ileum bereikt. Indien dit niet het geval is zal veel ervan verloren gaan in de feces. De vetoplosbare vitaminen kunnen enkel voldoende opgenomen worden indien er ook vet in de maaltijd aanwezig is.

21
Q

Opname van wateroplosbare vitaminen

A

deze worden zeer makkelijk opgenomen door middel van diffusie. Vitamine B12 is hierop een uitzondering aangezien dit gebonden moet zijn aan intrinsic factor om opgenomen te kunnen worden. Het gevormde complex zal dan binden op specifieke receptoren op de mucosa in het terminale ileum, welke zorgen voor een actieve opname door middel van endocytose.

22
Q

Opname van elektrolyten

A

De meeste elektrolyten, zowel afkomstig uit voeding als uit gastro-intestinale secreties, worden in de gehele lengte van de dunne darm geabsorbeerd. Enkel de opname van calcium en ijzer gebeurt voornamelijk in het duodenum.

23
Q

Opname van Calcium

A

De opname van calcium wordt voornamelijk geregeld door de calciumconcentraties in het bloed. De cofactor, nodig voor de actieve opname van calcium, is actief vitamine D. Indien het calciumgehalte in het bloed te laag wordt, zal parathormoon afgescheiden worden. Dit heeft tot gevolg dat er meer calcium uit de botten gehaald zal worden en dat de opname vanuit de darmen verhoogd wordt. Ook zorgt het voor omzetting door de nieren van vitamine D in zijn actieve vorm wat op zijn beurt nogmaals de opname vanuit de darmen bevordert.

24
Q

Opname van water

A

95% van het water dat aanwezig is in het maagdarmstelsel wordt opgenomen in de dunne darm. Dit gebeurt dankzij osmose. Er wordt per uur gemiddeld 300-400 ml water opgenomen. Het water kan zich zonder problemen in beide richtingen van de intestinale mucosa verplaatsen gezien het lichaam streeft naar osmotisch evenwicht. De opname van water is ook gekoppeld aan de opname van opgeloste stoffen die normaal via actief transport opgenomen zouden worden. Wanneer water dus wordt opgenomen zullen deze stoffen meegaan al naargelang de concentratiegradiënt.

25
Q

Opbouw en functie van de dikke darm

A

De dikke darm of het colon is 120 cm lang en heeft een diameter van 7 cm. ook deze darm wordt ingedeeld in verschillende delen met aan het einde van het rectum, waarmee het maagdarmstelsel eindigt.

De overblijvende voedselmassa blijft hier ongeveer 12 tot 24 uur “opgeslagen”, maar er is geen verdere vertering meer. De resistente flora zal wel nog voor enige vertering zorgen, maar er is geen opname van macronutriënten meer.

Gezien de vertering plaatsvindt in de dunne darm, zijn er in het colon geen circulaire plooien, geen villi en bijna geen cellen die de verteringsenzymen afscheiden. De mucosa is ook veel dikker en bevat overvloedig veel crypten met een enorm aantal bekercellen.

Het Mucus, geproduceerd door deze cellen, is nodig voor een gemakkelijke passage van de feces. Het is ook nodig voor de bescherming van de darmwand tegen irriterende zuren en gassen die gevormd worden door de resistente flora.

Resorptie van zowel micronutrienten als elektrolyten als vocht is uiterst belangrijks. Maar ook het afscheiden van slijm zodat het transport van de feces naar het sigmoïd gemakkelijker wordt is een grote functie. Dit leidt uiteindelijk tot defecatie.

Naast al deze functies is de darmperistaltiek ook uiterst belangrijk. Deze peristaltiek bestaat uit verschillende contracties.

De contracties vinden voornamelijk plaats tijdens of net na de maaltijd. Hieruit kon men concluderen dat de aanwezigheid van voedsel in de maag zowel de gastroileale reflex van de dunne darm, als de gastrocolische reflex van de dikke darm stimuleert. Vezels zorgen voor een groter volume van de darminhoud waardoor deze contracties veel sterker zijn.

26
Q

aanwezigheid van darmflora

A

De darmflora ontstaat door bacteriën die niet gedood zijn onderweg in het maagdarmstelsel en dus nog leven in het colon. Deze zullen het colon koloniseren tot er aantallen aanwezig zijn van minimum 104 miljard bacteriën. Elke persoon heeft een andere darmflora bestaande uit minimum 160 verschillende soorten bacteriën, maar de meest voorkomende is E. Coli.

Afhankelijk van de plaats in het colon zullen andere voedselresten verteerd worden. In het proximale deel van het colon zijn er veel koolhydraten aanwezig en is er een hoge productie aan korte-keten-vetzuren. Dit heeft als gevolg dat er een zure pH aanwezig is en gezien de beperkte verblijftijd vindt er slechts een beperkte fermentatie plaats en is de bacteriële overgroei erg groot.

Het distale gedeelte is rijker aan proteïnen gezien de koolhydraten reeds zijn opgebruikt. Er worden minder korte-keten-vetzuren geproduceerd in dit deel en hierdoor is de pH neutraler. De voedselresten blijven hier langer, waardoor er meer tijd is voor fermentatie. Er is een tragere bacteriële groei en er is productie van zowel amines en fenolen als ammoniak.

De korte-keten-vetzuren hebben een gunstig effect op onze gezondheid. Ze worden erg snel opgenomen en geassocieerd met bicarbonaatsecretie. Dit is nodig om de zuurtegraad weer te neutraliseren. Het butyraat wordt als voornaamste energiebron gebruikt voor de colonocyten. Dankzij dit trofisch effect zal de productie van korte-keten-vetzuren de mucosale groei stimuleren, wat op zijn beurt een beschermende rol speelt in de bescherming tegen inflammatoire darmziekten en colon kanker.

De Bacteriële flora is eveneens essentieel voor de synthese van bepaalde B vitamines en het grootste deel van de vitamine K productie.

27
Q

De pancreas exocriene functie

A

De exocriene functie zorgt voor productie van pancreassap, nodig voor de voedselvertering. Dit pancreassap bevat water, slijm, enzymen en NaHCO3. Deze wordt zowel neuronaal, via de nervus vagus, als hormonaal, via secretines en cholecystokinines, geregeld.

28
Q

De pancreas: endocriene functie

A

De endocriene functie houdt in dat de eilandjes van langerhans de bloedsuikerspiegel in evenwicht houden. Dit gebeurt door de alfa cellen glucagon en de beta cellen insuline te laten produceren. Beide stoffen worden in de bloedbaan afgegeven en komen dus niet in het maagdarmstelsel terecht.

29
Q

De lever algemeen

A

De lever zorgt voor drainage an al het veneuze bloed dat verzameld is vanuit de darmen, de pancreas, de maag en de milt. Een belangrijke functie is de regulatie van substanties in het bloed waaronder het bloedsuikergehalte, het eiwitgehalte en het vetstofgehalte.

De lever is ook een opslagplaats van vitamine A,D en E, een gedeelte glycogeen en voor aminozuren en vetten. Daarnaast zorgt de lever voor galvorming, nodig voor de vetopname, maar de gal wordt hier niet in opgeslagen, wel in de galblaas.