Hoofdstuk 50 eisen Osloconfrontatie Flashcards

1
Q

Wat is de vuistregel van 15?

A

Dit houdt in: Voor een stevige herkenning (met een likelihood ratio van minstens 15) mag de herkenning op straat van niet verder dan 15 meter en bij niet minder dan 15 lux hebben plaatsgevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt het weapon focus effect in?

A

Wanneer er iemand wordt overvallen en de dader heeft een vuurwapen bij zich, dan wordt onze aandacht opgeslokt door het vuurwapen, waardoor er een aandachtsvernauwing ontstaat. Dit wordt weapon focus effect genoemd. Door het weapon focus effect kijken we minder goed naar het gelaat van de dader met als gevolg dat we hem ook nadien niet goed herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn factoren die invloed hebben op hoe goed we een persoon kunnen herkennen bv. bij het plegen van een misdrijf?

A
  • Afstand
  • Licht
  • Weapon focus effect
  • Jonge kinderen en ouderen zijn iets minder dan gemiddeld in staat tot herkennen
  • Mensen met voorkeur voor zeer gedetailleerde waarneming lijken bij gezichtsherkenning in het algemeen iets in het nadeel vergeleken met mensen met een voorkeur voor globale visuele waarneming.
  • Cross-raciale insensiviteit: we zijn niet goed in het differentiëren tussen mensen van andere rassen, maar ook andere culturen of zelfs mensen uit een andere regio
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen een show-up, een line-up en een mugshot serie?

A
  • Een show-up is een een-op-een confrontatie: indien in persoon, veelal vanachter een onewayscreen. Dit kan ook met foto’s. Dit gebeurt als er al een verdachte is.
  • Een line-up wordt ook wel een Oslo-confrontatie genoemd: Hierbij gaat het ook een reeks mensen (of foto’s) bestaande uit de verdachte en enkele figuranten die aantoonbaar onschuldig zijn en aan het signalement van de dader voldoen. Dit gebeurt als er al een verdachte is.
  • Een mugshot serie is een reeks foto’s van mensen die eerder met vergelijkbare delicten met de politie in aanraking kwamen. Dit dient ter opsporing van een verdachte, dus als de politie nog geen verdachte heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De Oslo-confrontatie levert een sterkere herkenning op dan een eenpersoonsconfrontatie, mits deze goed wordt uitgevoerd. Er zijn 50 regels opgesteld voor een goede Oslo-confrontatie. De eerste is dat de betrokkenheid bij een misdaad niet kan worden bewezen door middel van een eenpersoons- of meerpersoonsidentificatietest, wanneer de getuige de verdachte al kende. Waarom niet?

A

Het centrale idee, onderliggend aan de Osloconfrontatie is dat de getuige de verdachte aanwijst, die identificatie dan niet of nauwelijks aan een andere oorzaak kan worden geattribueerd dan dat de verdachte de dader is. Als een getuige verklaart dat hij een hem bekend persoon heeft herkend tijdens het delict, vond de herkenning reeds op dat moment plaats. Als de getuige wordt onderworpen aan een Osloconfrontatie en hij herkent de verdachte, dan is die herkenning niet meer uitsluitend toe te schrijven aan dat de getuige de verdachte moet hebben gezien toen die het strafbare feit pleegde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg uit waarom identificatie van een verdachte die nog onbekend is aan de getuige moet geschieden door middel van een meerpersoonsidentificatietest en niet door middel van een eenpersoonstest.

A

In het geval van target present displays (d.w.z. dat de verdachte de dader is), werd de verdachte in 47% van de show-ups herkend en in 45% van de line-ups. In het geval van target absent displays (d.w.z. dat de verdachte niet de dader is), werd een verdachte in 23% van de show-ups herkend en in 17% van de line-ups. Dit zorgt voor een likelihood ratio van 47/23 = 2 voor show-ups en 45/17 = 2,6 voor line-ups. Bij line-ups bestaat de mogelijkheid dat de getuige een aantoonbaar onschuldige figurant herkent en zich dus blijkt te vergissen. Dit kan niet bij show-ups, omdat er geen andere figuranten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De aanwijzing van een verdachte d.m.v. confrontaties met politiefoto’s kan niet worden gebruikt als bewijs van identiteit. Waarom?

A

Een cruciaal verschil tussen Osloconfrontatie en een politieserie is dat in het laatste geval de figuranten niet aantoonbaar onschuldig zijn. Alle getoonde foto’s zijn immers van verdachten uit eerdere zaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Getuigen die deel hebben genomen aan een confrontatie met behulp van politiefoto’s moeten in principe worden uitgesloten van latere identificatietests. Waarom?

A

Politiefoto’s kunnen worden gebruikt als opsporingsinstrument. Als een getuige voor dit middel wordt ingezet en daarna nog een bewijsconfrontatie ondergaat, bestaat de kans dat hij de verdachte in tweede instantie herkent, maar dan niet per se als de dader, maar omdat hij hem eerder zag in de politieserie. Een positieve herkenning kan dan het gevolg zijn van bronverwarring (source monitoring error). Er kan ook worden gesproken van een false fame effect of een bystander effect. Bystander effect is wanneer de ene getuige een andere getuige per ongeluk aanzag voor de dader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Getuigen moeten niet worden gebruikt voor confrontaties met behulp van politiefoto’s wanneer een werkelijke identificatietest kan worden uitgevoerd. Wat laat deze regel zien?

A

Met deze regel laat Wagenaar (de maker) aan dat hij een bewijsconfrontatie prefereert boven een opsporingsconfrontatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Er moet minder gewicht worden toegekend aan identificatietest wanneer die vooraf zijn gegaan door een confrontatie met foto’s uit een politiearchief, zelfs wanneer bij de twee procedures verschillende getuigen zijn gebruikt. Waarom?

A

Wagenaar maakte regels met het idee dat ooggetuigenbewijs feilbaar is. Deze regel is daar een van. De vermeende feilbaarheid speelt twee keer indien de verdachte is opgespoord via een herkenning en het bewijs vervolgens ook uit herkenningen bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geen enkele getuige moet worden gevraagd om dezelfde verdachte meer dan eenmaal te identificeren. Waarom?

A

Door getuigen herhaaldelijk te confronteren met de verdachte ontstaat het risico op een valse herkenning als gevolg van de eerder genoemde bronverwarring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Identificatie door ooggetuigen moet niet aanvaard worden als bewijs, als er niet ook een andersoortig bewijs voorhanden is. Daarnaast moet bewijs van identiteit door een identificatietest worden ondersteund door aanvullend bewijs van een andere soort, niet door andere identificatietests, zelfs niet wanneer deze gebruik maken van andere getuigen. Waarom?

A

Deze twee regels zijn geschreven vanuit de gedachte dat het risicovol is om een bewijsconstructie uitsluitend te baseren op (feilbaar) ooggetuigenbewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer er meerdere getuigen beschikbaar zijn, moet worden getracht een aanvankelijke identificatie te ontzenuwen met behulp van andere getuigen. Wat probeert Wagenaar (1989) hiermee te zeggen?

A

Hij probeert het wetenschappelijke principe van falsificatie te benadrukken. Concreet zou men bij een positieve herkenning van de verdachte in een initiële procedure, een tweede getuige kunnen onderwerpen aan een Osloconfrontatie waarin de figuranten nog strenger zijn geselecteerd op hun gelijkenis met het signalement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Alle identificatiepogingen, ongeacht of zij succes hadden of niet, moeten worden gerapporteerd. Waarom?

A

Dit zorgt ervoor dat een geverbaliseerde identificatie van de verdachte niet te positief wordt verkocht. Stel dat er in het dossier een pv zit van een herkenning in een Osloconfrontatie, maar stel dat er 4 getuigen waren, waarvan er één de verdachte herkende, maar de drie anderen niet. Die drie non-herkenningen zijn wellicht diagnostisch en daarom is het van belang om ook van deze uitkomsten pv’s op te maken. Non-herkenningen zijn ook zeker belangrijk!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Processen-verbaal van identificatietests die een negatief resultaat hadden, moeten alle informatie verschaffen die nodig is om dat resultaat te interpreteren.

A

Dat je dat maar weet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De bewijskracht van een eerste identificatie kan met behulp van identificaties door andere ooggetuigen slechts marginaal worden vergroot. Waarom?

A

Wagenaar is van mening dat het risicovol is om een gehele bewijsconstructie te baseren op eenzelfde soort bewijs, in dit geval ooggetuigenherkenningen. Daarom zou hij waarschijnlijk niet hebben geadviseerd om vier herkenningen samen een bewijskracht van bv. (5,45,45,4*5,4 = 850) toe te kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Onderzoekers moeten al het mogelijke doen om onderlinge contacten tussen getuigen te vermijden. Waarom?

A

Getuigen kunnen elkaar (onbedoeld) beïnvloeden met als gevolg dat hun herinnering wordt aangetast. Daarom is het raadzaam om onderling contact te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Onderzoekers moeten, voorafgaand aan de identificatietest, aan de getuigen vragen of zij de zaak met andere mensen hebben besproken. De antwoorden op zulke vragen moeten worden genoteerd. Waarom?

A

Als het niet lukt om onderling contact te voorkomen, is het op zijn minst relevant om te weten of getuigen contact hebben gehad, zodat de eventuele positieve uitkomst van de confrontatie mede in het licht van het gedocumenteerde contact kan worden geïnterpreteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat moet er gebeuren met getuigen als is vastgesteld dat zij hun identificatie geheel of gedeeltelijk zouden kunnen baseren op informatie die zij van anderen hebben verkregen?

A

Deze getuigen zouden moeten worden uitgesloten van deelname aan identificatietests.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Getuigen moeten, voordat zij deelnemen aan een identificatietest, een verbale beschrijving van de dader geven zoals zij die zich herinneren. Deze beschrijving moet deel uitmaken van het pv van de daaropvolgende identificatietest. Waarom?

A

Aangezien er altijd een kans is op een valse herkenning, ook in een goed uitgevoerde Osloconfrontatie, moet worden voorkomen dat non-getuigen deelnemen aan confrontaties. Om dat te bereiken worden getuigen gevraagd een zo specifiek mogelijk signalement te geven van de dader. Hierdoor kan niet alleen worden uitgesloten dat mensen die de dader eigenlijk niet goed genoeg hebben gezien toch een gokje wagen in een Osloconfrontatie, maar ook kan worden bezien of het signalement voldoende past op de verdachte. Als dat namelijk niet zo is, dan is er iets vreemds aan de hand, ofwel met de getuige, of wel met de verdachte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dat getuigen eerst een signalement moeten geven van de dader voordat ze worden onderworpen aan de line-up heeft niet alleen voordelen, maar ook een nadeel. Wat is het nadeel?

A

Bedacht moet worden dat het geven van een signalement een verstaalslag vergt van een visuele herinnering naar een verbale omschrijving. Het zou vervolgens kunnen gebeuren dat die verbale omschrijving de visuele herinnering gaat beïnvloeden. Dit heet verbal labelling of verbal overshadowing effect. Ze vonden dat het verbal labeling effect sterker was als de confrontatie snel volgt op het geven van het signalement (binnen 10 min), maar bijna geheel verdwijnt na enige retentie (30 min). De regel dat getuigen een signalement moeten geven van de dader beoogt dus het aantal valse herkenningen te drukken, maar kan er tevens toe leiden dat het aantal terechte herkenningen daalt.

22
Q

Als een vroegere beschrijving niet klopt met het uiterlijk van de verdachte en de discrepantie kan niet op een eenvoudige wijze worden verklaard, dan bestaat er een voorkeur om de getuige die de beschrijving produceerde uit te sluiten van verdere identificatietests. Waarom is dit een goed idee?

A

Als de herinnering van de getuige niet strookt met de verdachte, is er iets mis. Het toch uitvoeren van een confrontatie kan dan uitmonden in een toevalstreffer (valse herkenning), waarna de opmerkelijke mismatch tussen signalement en verdacht zomaar eens zou kunnen worden vergeten.

23
Q

De getuige moet geïnstrueerd worden dat hij slechts één persoon mag aanwijzen, namelijk de persoon die beantwoordt aan de verbale beschrijving die eerst door dezelfde getuige voorafgaande aan de test is geproduceerd. Waarom is dit zo?

A

Stel dat de getuige wordt geconfronteerd met zes portretfoto’s van mensen die voldoen aan het signalement. Een foto is van de verdachte. Strikt statistisch is de kans op een valse herkenning nu 1 op de 6 of 1 op 7, aangezien de getuige mag concluderen dat hij niemand herkent. Deze verhouding, waarbij door toevoeging van zinnige figuranten de statistische kans op een valse herkenning kan worden gedrukt, gaat alleen op als de getuige slechts één persoon mag aanwijzen.

24
Q

De instructie die aan de getuige wordt gegeven moet letterlijk worden gerapporteerd in het pv. Waarom?

A

Dit is om de instructie aan de getuige achteraf te controleren.

25
Q

De instructie aan de getuige moet benadrukken dat de gezochte persoon mogelijk niet in de testgroep voorkomt, en dat een positieve identificatie alleen moet plaatsvinden wanneer de getuige er zeker van is dat hij die persoon heeft herkend. Waarom?

A

Met deze instructie wordt beoogd om de getuige conservatief te maken. Hij moet zich realiseren dat hij niet verplicht is om iemand aan te wijzen, en dus alleen iemand moet aanwijzen als hij die persoon positief herkent.

26
Q

Politiefunctionarissen die de leiding hebben bij identificatietests moeten de noodzakelijke training hebben ontvangen en moeten in staat zijn om hun professionele kwalificaties te demonstreren in geschreven en mondelinge verklaringen. Waarom?

A

De politiefunctionaris zou de getuige onbedoeld of bedoeld kunnen beïnvloeden door suggestieve vragen te stellen. Om dit te voorkomen, dient de begeleidende politiefunctionaris goed op de hoogte te zijn van de procedure rondom bewijsconfrontaties.

27
Q

Een testgroep in een identificatietest mag nooit meer dan één verdachte bevatten. Waarom?

A

Deze regel beschermt één van de cruciale kenmerken van een bewijsconfrontatie, te weten dat de aanwezigheid van figuranten de kans op een valse herkenning drukt. Als er meerdere verdachten in een line-up staan (of uitsluitend verdachten), komt dit kenmerk in het gedrang.

28
Q

Aan getuigen moet worden verteld dat er slechts één verdachte in de testgroep voorkomt. Wanneer zij meer verdachten aan de politie hebben beschreven, moet worden verteld welke van deze verdachten zij geacht worden te identificeren. Waarom?

A

Dit beoogt de getuige conservatief te maken in zijn beslissing om iemand te herkennen.

29
Q

Als er meer verachten zijn die door dezelfde getuige geïdentificeerd moeten worden, is het noodzakelijk om voor iedere verdachte een aparte identificatietest te houden. Zulke achtereenvolgende tests mogen nooit figuranten bevatten die aan dezelfde getuige bij een vorige test al zijn aangeboden. Wat gebeurt er als deze regel wordt overtreden?

A

Dan zal de getuige tijdens de tweede confrontatie de figuranten die daar aanwezig zijn en dat ook waren bij de eerste confrontatie, kunnen herkennen. De getuige kan dan reconstrueren dat die figuranten inderdaad figurant zijn en geen verdachte. Daarmee neemt het aantal zinnige figuranten af met alle gevolgen van dien.

30
Q

Identificatietests moeten niet minder dan zes personen bevatten en het liefst tien tot twaalf personen. Waarom?

A

Een van de personen is de verdachte. De kans op een valse herkenning neemt af met de toename van het aantal figuranten volgens de formule 1: (N+1). Niettemin is er sprake van een afnemende meerwaarde en bij elf figuranten is de kans op een valse herkenning nog slechts 8%. Ondertussen wordt het praktisch moeilijk om een line-up met zoveel mensen te organiseren die allen aan het signalement voldoen. Bovendien zou de getuige met te veel figuranten door de bomen het bos niet meer kunnen zien.

31
Q

Alle figuranten die deelnemen aan een identificatietest moeten beantwoorden aan de beschrijving die eerder door getuigen is gegeven. Waarom?

A

Figuranten voegen pas iets toe aan het besluitvormingsproces als zij zinnige figuranten zijn. Daartoe moeten ze tenminste aan het door de getuige gegeven signalement voldoen en dientengevolge dus enigszins lijken op de verdachte.

32
Q

Vroegere beschrijvingen van de dader waaraan het uiterlijk van een verdachte niet voldoet, kunnen niet worden gebruikt voor de selectie van figuranten. Waarom niet?

A

Omdat ons uiterlijk onderhevig is aan veranderingen, kan een verouderd signalement problemen veroorzaken. Dit heeft simpelweg geen zin.

33
Q

Een identificatietest moet met voorzichtigheid worden beoordeeld wanneer er niet minstens één eerdere beschrijving is waaraan de verdachte beantwoordt. Waarom is dit te voorzichtig verwoord?

A

Als er geen signalement is van de dader waaraan de verdachte voldoet (en dit kan niet worden verklaard door lange retentie), dan is er een probleem en moet een Osloconfrontatie worden afgeraden.

34
Q

Onder normale omstandigheden moeten leden van een homogene groep, zoals politieagenten, niet worden gebruikt als deelnemers in een identificatietest. Waarom?

A

Zelfs als figuranten voldoen aan het signalement, zouden zij door hun gedrag signalen kunnen afgeven waaruit de getuige zou kunnen afleiden dat zij de verdachte niet zijn, zoals politieagenten die allemaal dezelfde schoenen dragen

35
Q

Figuranten moeten zodanig worden geselecteerd dat anderen, die geen getuige van het misdrijf zijn geweest, geen aanwijzingen zullen vinden die helpen om te raden wie de verdachte is. Waarom?

A

Een goede manier om te toetsen of een line-up eerlijk, niet gebiased is, is om een aantal mensen, die geen getuigen waren van het incident, het door de getuige gegeven signalement van de dader te geven en hun vervolgens te onderwerpen aan de confrontatie. Mocht dan blijken dat van deze non-getuigen een significant groter aantal dan statistisch verwacht, uitgerekend de verdachte zegt te zouden hebben aangewezen, dan steekt de verdachte blijkbaar af tegen de figuranten en is de line-up niet goed. Omdat Doob en Kirschenbaum een van de eerste artikelen schreven over line-up fairness en bias, noemen we zo’n oefenconfrontatie ook wel een Doob en Kirshenbaumtest.

36
Q

Figuranten moeten zodanig worden geselecteerd dat de getuigen geen enkele aanwijzing vinden die kunnen helpen te raden dat één van de figuranten de verdachte niet kan zijn. Waarom?

A

Figuranten moeten aantoonbaar niet betrokken zijn geweest bij de onderzochte misdaad. Getuigen moeten ook worden geïnstrueerd dat figuranten onschuldig zijn, opdat zij zich realiseren dat ze een fout kunnen maken. Maar getuigen moeten uiteraard niet kunnen zien of aanvoelen wie de figuranten zijn en wie de verdachte is.

37
Q

Het materiaal gebruikt bij foto-identificatietests moet worden bewaard voor later onderzoek, en moet automatisch ter hand worden aan de verdediging. Het proces-verbaal moet beschrijven in welke volgorde de foto’s zijn aangeboden of hoe de foto’s waren gerangschikt als zij tegelijkertijd werden aangeboden. Wat wordt er met deze regel gepoogd? Heeft de simultane of de sequentiële confrontatie de voorkeur?

A

Deze regel poogt controle van de line-up achteraf mogelijk te maken. Met deze regel stipt Wagenaar aan dat een confrontatie simultaan of sequentieel kan worden uitgevoerd. De sequentiële confrontatie heeft de voorkeur, omdat het onmogelijk is om de meest lijkende persoon aan te wijzen. De getuige kan niet vergelijken omdat alle persoon één voor één worden getoond. Verder geldt bij een sequentiële confrontatie, dat de getuige niet na het aanwijzen nog terug mag om de anderen te bekijken en ook niet de volgende in de sequentie mag zien. Daarnaast mag een getuige niet weten hoeveel mensen er worden getoond, zodat er voorkomen wordt dat de laatste persoon wordt aangewezen, omdat de getuige iemand wil kiezen.

38
Q

Identificatietests met levende personen moeten op foto’s worden vastgelegd. Zulke foto’s moeten automatisch aan de verdediging ter hand worden gesteld. Dit dient als controle. Welke twee regels dienen nog meer als controle?

A
  • Namen en adressen van deelnemende figuranten moeten worden vastgelegd, maar niet automatisch aan de verdediging ter hand gesteld. Wanneer de verdediging daarom vraagt, kunnen ze wel overhandigd worden.
  • Het is aan te bevelen dat van identificatietests met levende personen video-opnamen worden gemaakt, wanneer dat maar enigszins mogelijk is.
39
Q

Aan deelnemers in een identificatietest moet nauwkeurig worden verteld hoe zij zich dienen te gedragen. Waarom?

A

Deze regel beoogt de kans te reduceren dat de verdachte op de een of andere manier, zoals door zijn timide houding, afsteekt tegen de figuranten en aldus daardoor zou kunnen worden geïdentificeerd

40
Q

Veranderingen die plaatsvinden in de periode tussen misdaad en identificatietest moeten zoveel mogelijk worden teniet gedaan. Geef hier een voorbeeld van.

A

Als er zodanig veel tijd is verstreken tussen het misdrijf en de confrontatie dat de dader er mogelijk anders is gaan uitzien dan het signalement dat door de getuige is gegeven, kan het zo zijn dat de verdachte dus niet voldoet aan de beschrijving van de dader (maar toch de dader is). Dat is natuurlijk problematisch. Bv. Als de dader geen snor had, maar de verdachte wel, zou men aan de verdachte kunnen vragen om zijn snor te scheren ten behoeve van de confrontatie.

41
Q

Wanneer het maar mogelijk is moeten identificatietests worden afgenomen door politieambten die zelf niet weten wie in de testgroep de verdachte is. Waarom?

A

Als het lukt om deze regel uit te voeren, ondervangt dat het risico dat de politieambtenaar de getuige (onbewust) beïnvloedt in de richting van een identificatie van de verdachte.

42
Q

Het aanbieden van foto’s of tests met levende personen moet nauwkeurig worden beperkt tot een van te voren vastgelegde periode en de getuigen moeten hiervan op de hoogte worden gesteld. Waarom?

A

Uit onderzoek van bv. Dunning en Perretta (2002) blijkt dat accurate herkenningsbeslissingen in korte tijd worden genomen. Het is daarom niet nodig en zelfs niet zinnig om getuigen zeer lang te laten kijken naar de line-up. Dit leidt namelijk niet tot betere beslissingen.

43
Q

Alle relevante details van de voorbereiding en afname van identificatietests moeten worden vastgelegd. Waarom?

A

Dit maakt het controleren van de confrontatie achteraf mogelijk

44
Q

Er mag geen feedback aan getuigen worden gegeven over de vraag of zij de verdachte dan wel een figurant hebben aangewezen. Wat zijn de twee doelen van deze regel?

A
  • Dit voorkomt dat als er twee getuigen zijn die beiden de confrontatie doorlopen, de eerste getuige de twee zou kunnen souffleren.
  • Het is aan te raden om getuigen te vragen hoe zeker ze zijn van hun keuze. Dit zelfvertrouwen is echter gevoelig voor feedback. Zelfvertrouwen van een getuige is een bruikbare indicatie voor de mate van accuraatheid van de keuze van een getuige. Het advies i om de zekerheid na te vragen en wel onmiddellijk na de (non)herkenning.
45
Q

De advocaat van de verdachte moet in staat worden gesteld bij identificatietests aanwezig te zijn. Waarom?

A

Deze regel dient ter bevordering van transparantie en controle.

46
Q

Identificaties moeten niet worden aanvaard wanneer getuigen verklaren dat zij alleen maar een gelijkenis zien. Waarom?

A

In beginsel dienen alle personen in de line-up op elkaar te lijken en ook op de dader, omdat het signalement zoals gegeven door de getuige in de meeste gevallen leidend is bij de samenstelling. Er is pas sprake van een identificatie als de getuige positief uitspreekt dat hij een van de getoonde personen herkent als de dader.

47
Q

Volledige herkenningen die slechts na een zeer lange bedenktijd tot stand komen moeten niet aanvaard worden als positieve identificaties. Waarom?

A

Correcte herkenningsbeslissingen worden veelal vrij snel genomen, zelfs binnen 10 tot 12 seconden. Van de beslissingen die in deze korte tijd worden genomen bij een uit zes foto’s bestaande line-up bleek 90% correct. Van de langzamere beslissingen was nog slechts 50% correct.

48
Q

Andere uitdrukkingen van onzekerheid moeten worden geregistreerd en kunnen leiden tot een verwerping van de identificatie. Waarom?

A

Wagenaar (1989) betoogde niet dat herkenningen door zelfverzekerde getuigen als accuraat moeten worden gezien, maar wel dat herkenningen van twijfelende getuigen minder serieus moeten worden genomen.

49
Q

Identificaties in de rechtszaal kunnen nooit worden aanvaard als bewijs van identiteit. Waarom?

A

Mocht de getuige ter zitting worden gevraagd of hij de verdachte herkent, dan worden daarmee tal van regels voor het correct uitvoeren van een bewijsconfrontatie geschonden. Bovendien is er dan sprake van een show-up. Daarbij komt dat de context sturend is. De getuige weet immers dat de hem ‘getoonde’ persoon de verdachte is en het zou heel wat vragen van de getuige om ter zitting te verklaren dat hij de verdachte niet herkent.

50
Q

Een overtreding van de regels die niet in het proces-verbaal wordt gerechtvaardigd moet leiden tot een verwerping van de identificatietest.

A

Dat je dat maar weet

51
Q

Wanneer wordt aangetoond dat overtreding van regels de validiteit van de test aanzienlijk heeft verkleind moet worden besloten om de gehele test te verwerpen, zelfs wanneer de overtreding is gerechtvaardigd in het pv. Waarom?

A

Sommige van de regels zijn cruciaal voor de waarborging van de validiteit van de (positieve) uitkomst. Als dergelijke regels worden geschonden, zal de resulterende herkenning slechts schijnbewijs tegen de verdachte opleveren. Met deze laatste regel probeert Wagenaar dat te voorkomen.