H3 Legal Psychology Flashcards

1
Q

Met welk experiment is aangeduid dat we verschillen helemaal niet zo goed zien?

A

Met het experiment van Levin waarbij iemand om de weg vraagt en er een construction worker langsloopt met een deur en de persoon die om de route vraagt wordt vervangen door heel iemand anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onze mogelijkheid om veranderingen op te merken hangt af van verscheidene methodologische eigenaardigheden. Zoals wat?

A
  • De grootte van de verandering heeft invloed op de kans van opmerking
  • We weten niet zeker of een toevoeging of het weghalen van iets meer opvalt
  • Observeren dat er iets is veranderd, maar niet weten wat er is veranderd is makkelijker dan lokaliseren of specifiek de verandering identificeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verder zijn mensen in het algemeen slecht in het opmerken van veranderingen. Er kan zelfs gezegd worden dat we lijden aan veranderingsblindheid. Met welk experiment is dit getest?

A

Een experiment van Simons en Chabris. Hierbij keken mensen naar een filmpje van 2 groepen van 3 basketballers (zwart shirt en wit shirt) die de bal overpassen. Ze moesten tellen hoe vaak een of twee van de teams de bal overgooiden. Ze zagen niet de gorilla die opkwam. Waarschijnlijk omdat ze gefocust waren op iets anders. Dit wordt aandachtsblindheid (inattentional blindness) genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

We kunnen selecteren en filteren wat we zien. De semi-automatische concentratie op specifieke stimuli in onze omgeving wordt geleid door verschillende principes. Welke?

A
  • Stimuli die opvallend op wat voor manier dan ook trekken onze aandacht
  • Aandacht is ook automatisch gericht op stimuli die emoties veroorzaken, vooral als het gaat om bedreigende stimuli. Zo letten we vaker op vijandige gezichten dan vriendelijke gezichten. Dit wordt ook wel de face-in-the-crowd effect genoemd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een andere voorbeeld van automatische concentratie op emotie veroorzakende stimuli is het weapon focus effect. Wat houdt dit in?

A

Als een slachtoffer van een overval wordt gevraagd een verdachte te herkennen, dan zal het slachtoffer als deze werd bedreigd met een wapen, minder accuraat zijn in zijn poging de verdachte te herkennen. Dit komt door de automatische concentratie op de sterkste emotie veroorzakende stimulus, namelijk het wapen, wat resulteert in mindere observatie van de dader diens uiterlijk. Dit kan uiteindelijk ook leiden tot meer onschuldigen die worden geïdentificeerd.
Dit effect blijkt heftiger te zijn voor vuurwapens dan voor vleesmessen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Perceptie is niet alleen gelimiteerd in kwantiteit, maar ook in kwaliteit. Hoe kan dit zich uiten?

A

We zien soms stimuli die er in werkelijkheid niet zijn. We kunnen bv. een incomplete stimuli compleet maken. Bv. een korrelige foto, daar kunnen we iets in zien, wat er misschien niet eens is.
Verder kunnen we onze interpretatie van onze perceptie includeren. Foto van een gapende man. Het is heel moeilijk om de man te beschrijven zonder te refereren naar zijn gegeeuw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ook onze verwachting kan invloed hebben op hoe we dingen zien. Geef hier een voorbeeld van.

A

Het zogenoemde hollow face illusion. Er is een wat lijkt op een foto van Einstein, maar eigenlijk is het een plastic masker van Einstein dat van achter is gefotografeerd. De foto is een foto van de binnenkant van een masker. Omdat dit een ongewoon en onverwachte foto is, is het moeilijk te accepteren. In plaats daarvan neigen observatoren ernaar om de foto te interpreteren als een simpele normale frontface foto van Einsteins gezicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een illustratie van context effecten is de wederzijdse invloed van globale en lokale perceptie. Stel je een letter voor die uit kleine letters bestaat. Als de globale letter (R) duidelijk is, omdat de kleine letters erin staan
dichtbij elkaar, zoals in panelen A en B, kunnen we de globale situatie sneller lezen
dan de lokale letter, ongeacht of de kleine letters overeenkomen met (R) of niet
(E). Hoe zit het met het lezen van de kleine letters?

A

Echter, bij het lezen van de kleine letters (vgl. lokale perceptie),
consistentie tussen de globale en lokale stimuli (R – R) vergemakkelijkt de perceptiesnelheid, terwijl inconsistentie (het lezen van lokale E’s waaruit een globale R bestaat)
de snelheid onderdrukt. Kennelijk beïnvloedt de mondiale context de lokale perceptie.
wat een mondiaal voorrangseffect wordt genoemd. Als daarentegen de globale letter
minder voor de hand liggend is, worden de lokale letters sneller waargenomen dan de mondiale, en de correspondentie tussen lokale en
globale letters vergemakkelijken de perceptie van de globale letter. In dit geval dus a
er treedt een lokaal voorrangseffect op Perfect,
Dennis en Snell (2007) betogen dat er over het algemeen sprake is van een voorkeur voor mondiaal
perceptie vergemakkelijkt de herkenning van menselijke gezichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ontstaat een herinnering?

A

Informatie moet gecodeerd worden in het geheugen, moet opgeslagen worden voor een bepaalde tijd en dan weer opgehaald worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tijdens al deze processen kunnen fouten optreden. Wat zijn de zeven zonden van herinnering?

A
  • Vergankelijkheid (transience)
  • Blokkeren (blocking)
  • Verstrooidheid (absent-mindedness)
  • Verkeerde attributie (misattribution)
  • Suggestiviteit (suggestibility)
  • Vooringenomenheid (bias)
  • Volhardendheid (persistence)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt transience in?

A

Transience refereert naar permanent en blokkerend tot tijdelijk vergeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de verschillende oorzaken van vergeten?

A

Eén daarvan is dat informatie niet vanaf het kortetermijngeheugen kan migreren (STM) naar het langetermijngeheugen (LTM). STM, ook wel het werkgeheugen, bevat alleen de informatie die we momenteel gebruiken.
Over het algemeen bevat het gemiddeld zeven stukjes informatie voor enkelen
minuten. Als nieuwe informatie langer moet worden onthouden, moet dat na verloop van tijd naar het LTM worden gemigreerd. Deze migratie gebeurt in het algemeen
door middel van repetitie. Langdurige herinnering vereist
repetitie totdat het wordt getranscribeerd naar het LTM, waar het mogelijk kan worden opgeslagen
voor onbepaalde tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De limitatie van informatie migratie van STM naar LTM resulteert in twee verschillende herinneringseffecten. Bij het proberen te herinneren van nieuwe informatie kunnen twee effecten ontstaan, namelijk een primacy- en een recentheidseffect. Wat houdt het primacy en het recentheidseffect in?

A

Het primacy effect is een fenomeen
waarbij informatie in het begin wordt het beste onthouden. Dit is zo, omdat
deze informatie niet concurreert met eerdere informatie (die is er niet). In
met andere woorden, het heeft geen last van prospectieve of anterograde interferentie.
Tegelijkertijd wordt de laatste informatie ook relatief goed onthouden
(hoewel over het algemeen iets minder dan de eerste informatie). Dit recentheidseffect
Dit komt door de afwezigheid van retrograde interferentie. Informatie in het midden is
het slechtst herinnerd, omdat het lijdt aan zowel anterograde als retrograde
interferentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Herhaling kan belangrijk zijn voor het verbeteren van ophalen van herinneringen. Maar het heeft ook een andere kant. Wat is de andere kant?

A

Langdurige herhaling kan episodische details verminderen ten gunste van meer
semantisch begrip. Bijvoorbeeld als men zich in eerste instantie probeert te herinneren wat
de woorden “systematische desensibilisatie” betekenen, dan zal men zich herinneren waar men was toen men deze woorden het eerst leerde. Echter, door de woorden en hun betekenis te herhalen, zal de betekenis heel bekend worden, maar vergeet men wanneer en waar men de relevante woorden voor het eerst leerde. Zo kent men de
betekenis van het woord ‘stoel’, maar het is onwaarschijnlijk dat je je herinnert wanneer je
deze betekenis leerde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Door middel van welk onderzoek wordt de hypothese dat herhaling het episodisch geheugen vermindert beaamd?

A

Van den Hout en Kindt (2003) voerden een experiment uit waarin ze vrijwilligers een computerspel lieten spelen waarin ze een gasfornuis of lampen uit moesten zetten. Sommige deelnemers voltooiden de dezelfde uitschakelroutine één keer, terwijl anderen het twintig keer voltooiden. Uiteindelijk beoordeelden de deelnemers hoe levendig hun herinnering was aan het aanzetten van de kachel en de lampen waren, en hoe zeker ze waren dat de kachel/lampen nu inderdaad waren uitgeschakeld. De deelnemers die het herhaaldelijk hadden gedaan, maakten zich schuldig aan controlegedrag en hadden een minder levendig geheugen en hadden minder zelfvertrouwen dan degenen die de actie slechts één keer had uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tot nu toe is betoogd dat informatie per ongeluk kan worden
vergeten tijdens het coderen in LTM. Zodra het in LTM is gecodeerd,
het kan voor onbepaalde tijd worden bewaard. Er is echter geen garantie dat dit uit het LTM kan worden opgehaald. Vergeten treedt dus ook op tijdens de opslag.
Opgeslagen herinneringen lijken na verloop van tijd te vergaan. Jenkins en Dallenbach (1924) deden een onderzoek naar hoe lang mensen random woorden konden onthouden. Wat bleek er uit dit onderzoek en uit andere soortgelijke onderzoeken?

A

Hieruit kan geconcludeerd worden
dat vergeten in grote mate voorkomt en dat de vergeetcurve vrij steil is. Recentere onderzoeken bevestigen dat geheugen voor informatie dat wel is
gecodeerd op een oppervlakkig niveau (bijvoorbeeld inconsistente woordenlijsten) snel afneemt. Merk op dat de herkenning over het algemeen iets meer is
passief en dus gemakkelijker dan herinneren. Informatie die echter is gecodeerd op
een dieper niveau (bijvoorbeeld het onthouden van de inhoud van een samenhangende tekst) wordt beter herinnerd, maar heeft na zeven dagen een steile vergeetcurve
(opnieuw, wanneer getest met een herkenningstaak in plaats van een herinneringstaak).
Geheugen op gebeurtenisniveau (dwz de mentale representatie van informatie)
is meestal zelfs iets beter bewaard gebleven. Maar nogmaals, dit is zo wanneer het wordt getest
met een herkenningstest in plaats van een herinneringstest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat wordt er beter onthouden, verzonnen evenementen of waargebeurde evenementen? En recente of oude herinneringen?

A

Herinneringen aan waargebeurde evenementen worden beter onthouden dan herinneringen aan verzonnen evenementen. Recente herinneringen scoren hoger dan oude herinneringen, dus oude herinneringen vervangen in verbeeldingsachtige voorstellingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Men gelooft dat we dezelfde kenmerken gebruiken bij het maken van onderscheid tussen feitelijke
gebeurtenissen en ingebeelde gebeurtenissen (d.w.z. realiteitsmonitoring). Wat kan hier fout gaan?

A

Echter, gegeven dat
herinneringen aan daadwerkelijke gebeurtenissen op afstand vergelijkbaar worden met herinneringen aan ingebeelde gebeurtenissen, zullen we soms fouten maken en echte gebeurtenissen verwarren
verbeelding. Vandaar dat onze bronmonitoring (d.w.z. het toeschrijven van onze
herinneringen naar de juiste bron (extern of intern) capaciteit is
beperkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Volledig geheugenverlies kan
optreden als een normaal verschijnsel, maar als men er opmerkelijk veel last van heeft
geheugenverlies bij afwezigheid van duidelijke biologische of psychologische oorzaken, dat kan
een psychiatrische klacht worden. Bij welke stoornissen uit DSM-5 kan geheugenverlies optreden en hoe wordt het gedefinieerd?

A
  • PTSS: onvermogen om een ​​belangrijk aspect van de
    traumatische gebeurtenis te onthouden (meestal als gevolg van dissociatieve amnesie).
  • Lokale dissociatieve amnesie: geheugenverlies voor een specifieke tijdsperiode
  • Gegeneraliseerde dissociatieve amnesie: het verlies van iemands volledige levensgeschiedenis
  • systematische dissociatieve amnesie: geheugenverlies voor een relevant domein
    (bijvoorbeeld een specifieke gebeurtenis of een bepaalde persoon)
  • voortdurend geheugenverlies:
    het niet meer kunnen herinneren van nieuwe gebeurtenissen vanaf een bepaald moment, ook wel anterograde amnesie genoemd. Uiteindelijk zal anterograde amnesie resulteren in retrograde amnesie: onvermogen om eerdere gebeurtenissen of stimuli te herinneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het voordeel en het nadeel van het feit dat het geheugen zeer associatief is?

A

Voordeel: Door te associëren kunnen
nieuwe stukjes informatie met elkaar of met reeds aanwezige kennis,
ons vermogen vergroten om nieuwe herinneringen te coderen (vgl. chunking).
Associatie is een vruchtbare geheugensteuntechniek.
Nadeel: We hebben niet volledige controle over de associaties die worden gemaakt tijdens het coderen van nieuwe herinneringen. Zo kunnen soms ook irrelevante associaties automatisch ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat houdt context dependent memory in?

A

Tijdens het coderen werden de te onthouden woorden automatisch
geassocieerd met prikkels uit de omgeving. Bij het herinneren van woorden in dezelfde
omgeving zullen deze geautomatiseerde associaties dienen als zoeksignalen en
resulteren in betere herinneringsprestaties. Dit wordt context afhankelijk geheugen genoemd en in het geval van interne context: toestandsafhankelijk geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een voorbeeld van een context afhankelijk geheugen?

A

Wanneer je iets nodig hebt uit een andere kamer, dan loop je daar naartoe, maar dan vergeet je wat je daar kwam halen en dan loop je weer terug en dan weet je weer wat je wilde halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat houdt de flashbulb memory in?

A

Dit is het fenomeen dat jaren nadat er een onverwacht choquerend publieke gebeurtenis is geweest, dat mensen zich herinneren waar ze waren en wat ze deden toen ze het nieuws hoorden.
De omgeving op het moment van ontvangst van het schokkende nieuws is onbewust in verband gebracht met het nieuws zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Een keerzijde van associatie is dat geassocieerde stimuli kunnen worden aangezien
werkelijke herinneringen. Dit Deese Roediger McDermott (DRM)-effect illustreert het gevaar
van associatief geheugen. Tegelijkertijd illustreert het een fout in de bronmonitoring:
We kunnen geen onderscheid maken tussen een waargenomen stimulus en een interne stimulus
gegenereerde medewerker. Dit wordt ook wel misattributie genoemd. Wat is het Deese Roediger McDermott (DRM)-effect?

A

Dit is wanneer er een lijst is met woorden die allemaal met elkaar samenhangen, zoals noot, geluid, piano, zang, radio, band, melodie, hoorn, concert, instrument, symfonie, jazz, orkest etc. dat je dat associeert met het woord ‘muziek’ en dat onthoudt, terwijl dat niet in de lijst staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Een illustratie van misattributie is het false fame effect. Wat houdt dit in?

A

In een onderzoek kregen mensen een lijst met namen van onbekende mensen te zien. Een dag later werd aan hen gevraagd of de mensen op de lijst beroemd zijn. Een significant deel van de onbekende namen wordt geïdentificeerd als een naam van een beroemd persoon. Blijkbaar misinterpreteren mensen het feit dat ze de naam eerder hebben gezien met beroemdheid. Gezien er een dag tussen zat en het dus overnight optrad, wordt dit ook wel het sleeper effect genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Suggestibiliteit is een groot probleem voor de validiteit van
herinneringen. Dit wordt vaak eerder als persoonlijkheidskenmerk gezien dan als geheugenprobleem.
Het is ongetwijfeld allebei tegelijk mogelijk. Een voorbeeld van de schadelijke gevolgen van
discussies waarin suggestie aanwezig is, wordt verzorgd door Tversky en Marsh. Vertel over hun onderzoek.

A

Participanten moesten een verhaal lezen over een moord. Er waren 2 verdachten met elk wat belastend bewijs en soms ook bewijs dat voor beiden belastend was. Een deel van de participanten moest alles opschrijven wat ze nog wisten van de moordzaak. De andere helft moest schrijven alsof ze een jury ervan overtuigden dat een van de verdachten de dader was. Later ondergingen alle participanten een herinneringstest. De participanten die de jury moesten overtuigen en dus een selectieve reproductie hadden van het verhaal hadden een slechtere herinnering aan het verhaal dan zij die een neutrale reproductie hadden van het verhaal.
Blijkbaar resulteerde het schrijven van een selectieve argumentatieve reproductie,
mogelijk als gevolg van selectieve repetitie, feitelijk in een verminderd, selectief
geheugen.

27
Q

Wat houdt collaborative storytelling in? Geef een voorbeeld.

A

Er was een artiest, Edward Green, die verscheidene seksuele relaties had met zijn naaktmodellen. Uiteindelijk hadden de modellen een sexual assault tegen hem ingediend. Volgens de artiest, kwamen deze beschuldigingen het resultaat van een verlengde discussie tussen deze vier vrouwen, maar ze kenden elkaar niet. Toen ze elkaar leerden kennen en leerden over dat iedereen seks had met die artiest, waren ze waarschijnlijk verward. Ze hebben hun ervaringen met elkaar gedeeld. Ze kwamen erachter dat hun seksuele gedrag niet typisch was voor hen. Hierdoor kwamen ze tot de conclusie dat de artiest hen had misbruikt. Dat zorgde ervoor dat hun eigen seksuele gedrag minder actief en vrijwillig leek en dat zorgde ervoor dat zij zich minder slecht over zichzelf voelde.
Deze veranderde interpretatie was een middel om cognitieve dissonantie te verminderen. Crombag noemde dit proces collaboratieve storytelling. Hij benadrukt dat
dit is geen uiting van liegen. De discussies hebben feitelijk
de herinnering van vrouwen aan wat er was gebeurd tijdens hun seksuele ontmoetingen veranderd.

28
Q

Als er wordt aangenomen dat er sprake is van hoge normen voor juridische besluitvorming, is het belangrijk om rekening te houden met de verstrekkende gevolgen van juridische beslissingen. Welke omstandigheden kunnen de besluitvorming belemmeren?

A

Vier van dergelijke rationaliteitsonderdrukkende factoren zijn:
- sociale invloeden
- emotie
- gebrek aan kennis
- heuristieken en bias.

29
Q

Mensen gedragen zich soms anders als ze bij anderen in de buurt zitten. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Asch (1955). Waar gaat dit over?

A

Er wordt een lijn laten zien en aan de respondenten wordt gevraagd welke van de drie lijnen op een andere kaart daarmee overeen komt. Respondenten gaven hun antwoord één voor één. In sommige ronden gaf iedereen het juiste antwoord. In sommige gevallen gaven alle mensen het verkeerde antwoord. Zij hoorden bij het onderzoek. Asch wilde zien of mensen mee gingen met de meerderheid. Slechts 25% van de deelnemers ging consistent niet mee met de meerderheid. Hoe groter de groep met mensen het verkeerde antwoord gaven, hoe meer mensen meegingen met groepsdruk.

30
Q

Wat houdt de spreiding van verantwoordelijkheid in? Welk onderzoek is hier een goed voorbeeld van. Leg uit.

A

Elk individu voelt zich minder verantwoordelijk als er meer mensen aanwezig zijn. Dit wordt ook wel het bystander effect genoemd. In het onderzoek van Darley en Latané (1968) werd onderzoek gedaan naar hoe snel mensen willen helpen. Er was een intercom discussie over het leven van een student. Een ‘student’ zei dat hij wel eens seizures had. Hij zei dat hij er nu een had en er werd gekeken hoe snel en hoe veel mensen hem zouden proberen te zoeken om te helpen. Bij een kleinere groep mensen was dat aanzienlijk meer mensen dan bij een grotere groep mensen.

31
Q

Een ander onderzoek naar sociale druk is van Milgram (1963). Waar gaat dat onderzoek over?

A

Dit onderzoek gaat over gehoorzaamheid aan een autoriteit. Er was 1 persoon die woorden las en 1 persoon die dat woord moesten kiezen, die zat in een andere ruimte. Elke keer als de kiezende persoon een verkeerd antwoord gaf, moest de andere persoon een elektrische schok geven van 15 volt en elke keer dat er een nieuwe fout werd gemaakt kwam er 15 volt bij. Elke keer dat er een schok werd gegeven, was de kiezende persoon aan het gillen en naarmate de schokken erger werden vroeg de persoon om te stoppen. Echter, de experiment leider zei dat de persoon door moest gaan. Het bleek dat niemand stopte voordat er 300 Volt was uitgedeeld. 26 van de 40 stopten pas op het einde, bij 450 Volt. De persoon zou dan al overleden zijn. Hieruit kan worden geconcludeerd dat mensen erg gehoorzaam zijn en dus bereid zijn om onschuldigen pijn te doen puur omdat een autoriteit dat zegt.

32
Q

Nog een ander voorbeeld is het Zimbardo Prison experiment. Leg dit uit.

A

24 mensen deden mee aan een gevangenisspel waarbij een willekeurige helft gevangene waren en een willekeurige helft beveiligers. Zimbardo wilde zien wat het gevangenismilieu zou doen met de spelers. De deelnemers namen hun rol te serieus. De beveiligers misbruikten hun macht en vertoonde agressie, willekeur en ontmenselijking jegens de gevangenen. Het onderzoek is een week eerder gestopt dan gepland hierdoor.

33
Q

Wat is de conclusie over sociale druk als rationaliteitsonderdrukkende factor?

A

Kortom, een handvol klassieke onderzoeken suggereert dat sociale beïnvloeding een negatief effect kan
hebben op gedrag en besluitvorming. In sommige gevallen kan men zeggen dat sociale druk de rationele besluitvorming onderdrukt.

34
Q

Wat zijn de 6 basis emoties volgens Ekman?

A
  • Blijdschap
  • Angst
  • Boosheid
  • Verbazing
  • Afschuw
  • Verdriet
35
Q

Ekman heeft een onderzoek gedaan naar de universaliteit van deze basis emoties. Hoe zag dat onderzoek eruit. Wat zijn de conclusies?

A

Ekman ging naar een geïsoleerde cultuur in het zuidoosten van New Guinea. Daar hebben 189 volwassenen en 130 kinderen meegedaan aan het onderzoek naar emotionele gezichtsuitdrukkingen. Aan elke participant was een korte beschrijving gegeven via een tolk over wat ze moesten kiezen en ze moesten kiezen uit 3 foto’s van gezichtsuitdrukking van Kaukasische mensen. Mensen bleken heel goed in het herkennen ervan. Deze 6 emoties zijn universeel over cultuur, ras en continent.

36
Q

Wat is een voorbeeld van hoe emotie ons rationele denken kan beïnvloeden?

A

Het spel genaamd de ultimatumgame. Het doel is om 10 euro te verdelen over twee spelers. De eerste speler mag het geld verdelen, de tweede moet kiezen om het te accepteren of af te wijzen. Als de verdeling wordt geaccepteerd, dan wordt het geld uitbetaald, anders niet. Van een rationeel standpunt gezien is het het altijd waard om te accepteren, want dan krijg je iets i.p.v. niets. Toch zie je dan wanneer de verdeling onder de 70-30% dropt, dan mensen het gaan afwijzen. Dit roept gevoelens op van oneerlijkheid en boosheid. Deze gevoelens zorgen ervoor dat we het aanbod afwijzen, niet omdat we het geld niet willen, maar omdat we niet willen dat de andere persoon zo veel meer krijgt.

37
Q

Wat houdt Thought-Action Fusion (TAF) in? En met welk experiment is dit getest?

A

Bij Thought-Action Fusion lijken gedachten te worden gezien als een moreel gewicht dat bijna gelijk is aan daden (TAF-moraliteit), en dat het ook feitelijke gebeurtenissen kan voorspellen (de TAF-waarschijnlijkheidscomponent).
Uit de studie van Rachman et al. (1996) bleek dat emoties moeilijk zijn te negeren. Er werd aan de respondenten gevraagd te denken aan een geliefde. Vervolgens werd aan de respondenten een papiertje gegeven met daarom de tekst “Ik hoop dat … in een auto-ongeluk komt. Daar moesten ze de naam invullen van de persoon aan wie ze zojuist hebben gedacht. Hierbij bleek dat spanning veel hoger werd en dat wanneer de respondenten de kans hadden, veel respondenten probeerden de zin ongedaan te maken, door de naam weg te krassen of ‘niet’ toe te voegen en sommige mensen belden zelfs hun geliefde op om te kijken of het goed met ze ging. Deze studie heeft laten zien dat klinische obsessies erg makkelijk worden uitgelokt in niet-klinische monsters, omdat veel mensen een zwakte hebben voor magisch denken.

38
Q

Wat zijn de vijf
omstandigheden die de detectie van een causaal verband waarschijnlijk maken?

A
  • Covariatie
  • Chronologie
  • Contiguïteit
  • Gelijkenis
  • Afwezigheid van alternatieve oorzaken
39
Q

Wat is de outcome bias?

A

Het wordt ook wel de major-event-major-cause heuristic. De uitkomst van een beslissingmakingsproces kan gebruikt worden als een maat van kwaliteit. Echter, de uitkomst is niet altijd diagnostisch, want goede beslissingen kunnen soms resulteren in slechte uitkomsten. Ook kunnen slechte beslissingen toch goed komen. In zulke instanties, wetende dat er een slechte uitkomst is, kan ervoor zorgen dat de beslissingsevaluatoren onjuist concluderen dat de beslissing slecht was.

40
Q

Mensen zijn heel slecht in logisch redeneren. Een voorbeeld hiervan is het THOG-probleem. Leg dit uit.

A

Het probleem bestaat uit 4 stimuli die zijn gedefinieerd door twee parameters: vorm en kleur. Een THOG is een THOG, omdat het aan slechts een van de twee parameters voldoet. De zwarte ruit is een THOG. Verder zijn er een witte ruit, een witte cirkel en een zwarte cirkel. De enige logische redenering is dat het tegenovergestelde ook voldoet aan de THOG. De witte cirkel is dus een THOG en de andere 2 niet. Slechts 29% van de participanten kwamen tot de juiste conclusie.

41
Q

Wat houdt de prosecutors fallacy in?

A

De prosecutors fallacy doet zich voor wanneer de waarschijnlijkheid van onschuld op grond van het bewijs ten onrechte wordt aangenomen gelijk te zijn aan een oneindig kleine kans dat het bewijs zou plaatsvinden als de verdachte onschuldig was. Het is een statistische redeneerfout die vaak wordt gezien in rechtszalen, waar voorwaardelijke waarschijnlijkheid verkeerd wordt begrepen. Het kan bijvoorbeeld verkeerd worden geïnterpreteerd dat een zeldzame bloedgroep die op een plaats delict wordt gevonden, de verdachte schuldig maakt, zonder rekening te houden met andere factoren, zoals de hoeveelheid mensen in een land.

42
Q

Wat is de defence attorney’s fallacy? Geef een voorbeeld.

A

Hierbij wordt de kans dat de verdachte de dader is onderschat.
Stel er is bloed gevonden van de dader en de dader heeft een zeldzame bloedgroep die 1% van de bevolking heeft. Stel in die stad wonen 200.000 mensen, dan zou dus 2000 mensen die bloedgroep hebben. De advocaat van de verdachte zegt dan ja de kans dat de verdachte het misdrijf heeft gepleegd is 1 op 2000, dus 0,05%. Dat is natuurlijk te weinig, omdat er dan geen rekening wordt gehouden met de factoren die er toe hebben geleid dat de verdachte verdachte is geworden.

43
Q

Wat is de Monty Hall dilemma?

A

Er zijn 3 deuren. Achter één van de deuren ligt een prijs. Achter de andere twee deuren ligt niks. Na het selecteren van één deur, geeft de host de speler een aanbod. Hij opent een van de andere twee deuren en laat zien aan de speler dat daar geen prijs ligt. De speler krijgt nu de keuze tussen bij zijn originele keuze blijven of switchen naar de andere gesloten deur. Statistisch gezien, is het slimmer om te switchen naar de andere deur. De initiële kans dat je de eerste deur goed hebt, is 33%. Monty Hall zal vervolgens altijd een deur zonder prijs open maken. Dus de initiële 33% van de deur die Monty Hall opent, gaat dan naar de deur die niet is geopend, dus de origineel gekozen deur heeft nog steeds een waarschijnlijkheid van 33%, maar de tweede optie heeft nu 67% kans.

Zie het als een voetbalspeler. Stel er zijn 100 voetbalspelers en je moet de beste selecteren. Jij kiest er één en er wordt door Monty gezegd welke 98 het niet zijn. Je ene kans is een random gekozen speler en de andere is de kampioen die de andere spelers allemaal versloeg. Wie zou je kiezen? Grote kans dat die jouw speler ook verslaat.

44
Q

Wat is de Monty fall dilemma?

A

Monty Hall glijdt uit over een banaan en valt en opent per ongeluk een deur, niet geselecteerd door een speler. In deze situatie hebben de origineel geselecteerde deur en de niet geopende deur een 50/50 kans dat ze de prijs hebben.

45
Q

Wat is het Monty crawl dilemma?

A

De game host is erg moe en lui. Hij staat dichtbij deur 1. Nadat de speler een deur heeft gekozen, zal Monty een lege deur openen, maar hij zal zo weinig mogelijk lopen. Als hij naar deur 3 loopt, dan ligt de prijs bij deur 2. Dus, in sommige gevallen, afhankelijk van welke deur de speler kiest en achter welke deur de prijs ligt, heeft deze variant van het spel 100% winkans.

46
Q

Wat is de Remote Association Test (RAT) en hoe definiëren zij intuïtie?

A

Bij deze test worden twee keer drie woorden genoemd. Aan de respondent wordt gevraagd welke van de groepen van 3 woorden het meeste samenhangen. Soms kiezen mensen een groep van 3 woorden zonder precies te weten wat de associatie is.
Hoe zij intuïtie dus definiëren is: Weten zonder te weten hoe iemand het weet.

47
Q

Wat is de Cognitive Reflection Test (CRT) en hoe definiëren zij intuïtie?

A

Deze test bestaat uit drie items: een knuppel en een bal kosten samen 1.10 dollar. De knuppel kost 1 dollar meer dan de ball. Hoeveel kost de bal? Ieder item vraagt om een snel, maar incorrect intuïtief antwoord, namelijk 10 cent. Cognitieve reflectie zorgt voor het goede antwoord: 5 cent.
Definitie intuïtie: Snel, maar incorrecte associatief denken, ongeschikt in het kader van rechtvaardiging

48
Q

Wat is een heuristiek?

A

Dit is een mentale binnenweg (short cut) of een vuistregel die erg zinvol is geweest in veel voorgaande ervaringen.

49
Q

Wat houdt de availability heuristic in?

A

Als we frequenties moeten schatten, zijn we afhankelijk van hoe gemakkelijk beschikbaar het te schatten verschijnsel is in onze herinnering.
In een onderzoek van Kahneman en Tversky (1973) is aan deelnemers gevraagd of zij geloofden dat er meer woorden zijn die beginnen met een k, l, n, r of v, dan woorden waarin deze medeklinkers zich bevinden op een andere locatie. Het merendeel geloofde dat er meer woorden begonnen met die letters dan dat de letters op een andere plaats zouden staan. De auteurs stellen dat de deelnemers gebruik hadden gemaakt van de beschikbaarheid van de respectievelijke woorden in hun herinnering als een aanwijzing voor hun schatten.

50
Q

Wat is de representativeness heuristic?

A

Stel je voor dat er een fictief persoon is, John, die beschreven wordt als iemand die vrij verlegen is, houdt van opruimen, behulpzaam is, houdt van orde en structuur, een bril draagt en gepassioneerd is over details. Hoe zou men de waarschijnlijkheid van John’s werk inschatten, als ze zouden moeten kiezen tussen advocaat, voetballer, boer, piloot, artiest of bibliotheekmedewerker. Het meest waarschijnlijk is advocaat of bibliotheekmedewerker, omdat hij het stereotype vervult. Echter, wanneer de representativeness heuristic wordt gebruikt, dan houdt men geen rekening met de grote basisfrequenties van deze eigenschappen.

51
Q

Wat is een bias?

A

Bias is een overkoepelende term die misschien wel het beste is
gedefinieerd als een structurele fout of scheefheid in de besluitvorming

52
Q

Wat is de confirmation bias? geef voorbeeld

A

Psychologisch onderzoek suggereert dat zodra mensen een
indruk hebben, dan zoeken ze, interpreteren ze en creëren ze onbewust gedragsgegevens om het te verifiëren.
VB. Stel dat je een spel speelt waarbij het doel is op een specifiek object te vinden. Het is of achter de witte of achter de zwarte deur. Je hebt het gevoel dat die achter de zwarte deur zit. Als je dan achter de zwarte deur gaat kijken, dan ben je je theorie aan het verifiëren. Als je voor de witte zou kiezen, dan zal je een falsifiërende strategie toepassen. De confirmerende strategie kiezen kan leiden tot de confirmation bias. Deze bias kan resulteren in vals positieve resultaten.

53
Q

Vertel over het onderzoek naar confirmation bias van Snyder & Swann (1978).

A

Bij dit onderzoek werden wat respondenten gevraagd om een kort interview met mensen te houden die ze niet kenden. De ene helft moest erachter komen of de geïnterviewde extravert was, de andere helft moest erachter komen of de geïnterviewde introvert was. De respondenten mochten 12 van de 26 vooraf opgestelde vragen kiezen om te stellen. Hiervan waren er 11 extravert-confirming, 10 introvert-confirming en 5 neutraal. De respondenten die moesten testen of de mensen extravert waren, kozen voornamelijk extravert-confirming vragen, terwijl respondenten die introvertheid moesten testen vooral de introvert-confirming vragen stelden. Later verklaarden de respondenten in de extraverte situatie dat de geïnterviewden extraverter waren dan de geïnterviewden in de introverte situatie. Deze bevindingen
suggereren dat bevestigende strategieselectie feitelijk de voorkeur heeft, en dat dit inderdaad tot vertekening kan leiden.

54
Q

Friedricht (1993) zegt dat confirmation bias soms een manier is om primaire fouten op te sporen en te minimaliseren. Geef hier een voorbeeld van.

A

Soms is het een adaptieve overlevingsstrategie. Stel je leeft in een primitieve groep die in het bos woont en je hebt altijd geleerd dat paarse paddenstoelen giftig zijn. Stel je komt een paarse paddenstoel tegen, dan is het negeren en het niet eten van de paddenstoel zowel een manifestatie van de confirmation bias (de paddenstoel hoeft helemaal niet giftig te zijn en daar wordt achter gekomen als je het eet) als een manier om de slechtste uitkomst te vermijden (de paddenstoel eten en ziek worden). Soms is problemen ontwijken belangrijker dan het vinden van de waarheid.

55
Q

Wat is de status quo bias?

A

Dit houdt in de voorkeur voor het behouden van de huidige situatie en dus ook de consequenties van de voorgaande keuzes

56
Q

Wat is de omissie bias?

A

Dit houdt in dat we de voorkeur hebben om niks te doen t.o.v. wel iets doen. De combinatie van deze bias en de status quo bias is dat we ons slechter voelen over een bepaald resultaat als dat het gevolg is van een actie dan als het het gevolg was geweest van geen actie.

57
Q

Wat is het inaction inertia effect?

A

We hebben de neiging om de status quo te behouden en niets te doen als we de huidige mogelijkheid tot verandering iets minder
gunstig beschouwen dan een optie uit het verleden die we niet hebben genomen

58
Q

Wat is de commitment bias?

A

De voorkeur om een gekozen pad te volgen, omdat anderen die ook hebben gedaan en geïnvesteerd hebben in dit pad en dit hadden ze waarschijnlijk niet gedaan als het het niet waard was

59
Q

Wat is de feature positive effect?

A

Dit verwijst naar het fenomeen dat lerende
organismen beter zijn in het associëren van twee aanwezige stimuli (positieve causaliteit,
bijvoorbeeld “als p dan q”) dan bij het leren van een verband tussen een aanwezige en een
afwezige stimulus (negatieve causaliteit, “als p dan niet q”, en “zo niet p dan q”).
Mensen hebben meer moeite met het ontdekken van de voorspellende kracht van de afwezigheid in vergelijking met de aanwezigheid van stimuli.

60
Q

Wat houdt de power of fiction/imagination inflation/simulation bias in?

A

Dit zijn meerdere woorden voor hetzelfde concept. Het houdt in dat wanneer we een versie van de waarheid hebben bedacht, dat het moeilijk is om dat te veranderen wanneer we geconfronteerd worden met nieuw, tegenstrijdig bewijs. Dit gebeurt vaak op een crime scene als de politie erachter probeert te komen wat er is gebeurd. De politie vormt een idee van wat er zich heeft afgespeeld. Er worden overhaaste conclusies getrokken en we limiteren onze verbeelding tot één potentieel scenario. De enige manier om hier uit te komen is om te proberen alternatieve scenario’s te bedenken van wat er gebeurd kan zijn. Echter, deze remedie heeft een limiterend effect. Een idee van A naar B veranderen lijkt moeilijker te gaan dan in eerste instantie idee A accepteren.

61
Q

Wat is de truth bias?

A

Dit verwijst naar de bevinding dat we sneller informatie geloven dan dat we denken dat het niet klopt. Gegeven dat sommige informatie niet klopt, is het waarschijnlijker dat we er vals (positieve) overtuigingen op na houden dan niet te geloven dat informatie echt klopt. Dus we zijn onderhevig aan goedgelovigheid.

62
Q

In een onderzoek van Gilbert et al. (1990) zijn twee vormen van informatie processing getest. De eerste is de Cartesian versie. Hierbij zijn er twee fases: je krijgt informatie en gaat het begrijpen en de tweede fase is dat je kiest of je het gelooft of niet gelooft.
In de Spinozan versie is de eerste fase: begrijpen en accepteren. In de tweede fase mag je kiezen of je de informatie afwijst en niet gelooft. Welk proces is efficiënter en waarom?

A

Spinozan versie is efficiënter, omdat het processen van nieuwe informatie efficiënter is. Dit komt omdat alle informatie die begrepen wordt, ook gelijk wordt geaccepteerd. Alleen soms wordt een stuk informatie niet geaccepteerd. Dit is efficiënter dan een proces waarbij je bij elk deel van de informatie moet gaan beslissen of dit klopt of niet. De efficiëntie die inherent is aan de Spinozan versie is dat dit wel gecompenseerd wordt door een toename van vals-positieve overtuigingen, omdat waarschijnlijk niet alle gevallen van valsheid worden ontdekt in de tweede fase.

63
Q

Wat is de framing effect?

A

Dit houdt in dat onze keuzes afhankelijk zijn van de precieze formulering van het probleem voorhanden. Bv. als iets positief is geformuleerd, dan reageren we daar anders op, dan als iets negatief is geformuleerd. Onderzoek waarbij een ziekte 600 zou kunnen doden, maar er zijn 2 programma’s die de uitkomst kunnen veranderen: A. 200 mensen worden gered. B. Er is 1/3 kans dat 600 mensen worden gered. 72% koos voor programma A. Ze kozen voor zekerheid.
Terwijl als de vraag negatief wordt gesteld, dus C. 400 mensen zullen sterven of D. Er is 1/3 kans dat niemand sterft, dan kiest slechts 22% voor zekerheid. De meeste mensen kiezen voor de kans.

64
Q

Wat is het anchoring effect?

A

Dit is het effect
waarin wordt beschreven hoe schattingen en beslissingen een vertekend beeld geven door een eerder gegeven
gepresenteerde waarde, denk aan Jake die de horloge van Holt wilde stelen bij Halloween, omdat Holt telkens zijn aandacht naar zijn horloge probeerde te trekken. Zelfs als deze dingen zo snel gebeuren dat je het niet eens door hebt, heeft dit invloed op hoe je iets ziet.