Hoofdstuk 2 - Individuele verschillen Flashcards
Het vermogen van personen om informatie te verwerken en deze informatie te gebruiken om zich effectief te gedragen (inclusief het vermogen om van ervaringen te leren)
Intelligentie
Een theorie die veronderstelt dat intelligentie een enkel algemeen iets is
(zie ook cognitief vermogen)
g-factor
Een standpunt over intelligent gedrag dat zich richt op activiteiten in de wereld om ons heen in plaats van op gecontroleerd gedrag dat wordt beoordeeld door conventionele intelligentietests
Praktische intelligentie
Het vermogen om na te denken, daarin ook ‘beweeglijk’ te zijn (denk aan het oplossen van puzzels) en het vermogen tot abstract redeneren
Vloeibare intelligentie
Betreft het vermogen om te leren van ervaringen. Ook tekstbegrip en woordenschat vallen hieronder
Gekristalliseerde intelligentie
Het idee dat er een reeks van geheel afzonderlijke menselijke vermogens bestaat (staat in contrast met cognitief vermogen)
Meervoudige intelligentie
De theorie dat intelligentie drie facetten heeft: analytisch, creatief en praktisch
Triarchische intelligentietheorie
Theorie die voorstelt dat de menselijke cognitieve vaardigheden bestaan uit een algemene intellectuele capaciteit (de g-factor), een set van acht brede vaardigheden, zoals de snelheid van mentale verwerking of geheugen, en een derde laag met meer specifieke intellectuele vaardigheden die afhankelijk zijn van de eerste twee typen vaardigheden
Drielagentheorie van cognitieve vermogens
Een verzameling eigenschappen en stijlen waarvan men denkt dat ze de persoon in kwestie in staat stellen in zijn alledaagse gedrag gebruik te maken van de intelligentie, emotie en het bewustzijn van andere mensen
Emotionele intelligentie
Het vermogen om de eigen karaktertrekken, motieven en waarden te kennen en te begrijpen
Zelfbewustzijn
Een dimensie waarop mensen psychisch van elkaar verschillen, die in de loop der tijd stabiel zijn
Persoonlijkheidskenmerk
Een neiging om nieuwsgierig te zijn naar innerlijke (psychologische) en omringende werelden met een bereidheid om nieuwe ideeën en onconventionele waarden aan te nemen
Openheid voor nieuwe ervaringen
Een positieve gerichtheid ten opzichte van anderen, sympathie, bereidheid om te helpen, samenwerking boven conflict verkiezen
Altruïsme
Beschrijft de persoonlijkheid in vijf algemene dimensies of clusters van persoonlijkheidstrekken die elk weer onder te verdelen zijn
Big Five-theorie
Een persoonlijkheidsfactor die wordt gekenmerkt door een gebrek aan enthousiasme voor het gezelschap van anderen en een onopvallende, risicomijdende en vrij lethargische benadering
Introversie
Een neiging om gespannen en angstig te zijn. Wordt ook wel aangeduid met emotionele stabiliteit of angst
Neuroticisme
De mate waarin iemands waarden, interesses en gedrag passen bij de (werk)omgeving
Person-environment fit
De mate waarin iemand tracht de aard van zijn functie te veranderen
Rolleninnovatie
Het genereren van nieuwe en oorspronkelijke ideeën
Creativiteit
De succesvolle ontwikkeling van nieuwe ideeën
Innovatie
De motivatie om een taak uit te voeren tegen een beloning die deel uitmaakt van de taak zelf (bijvoorbeeld interesse, uitdaging)
Intrinsieke motivatie
De motivatie om een taak uit te voeren die voortkomt uit beloningen die geen deel uitmaken van de taak zelf (bijvoorbeeld geld, status)
Extrinsieke motivatie
De mate waarin een individu het gevoel heeft dat hij aanzienlijke controle heeft over gebeurtenissen (internaliteit) of juist weinig controle over gebeurtenissen (externaliteit)
Locus of control
De factoren die de inspanning, richting en vasthoudendheid van iemands gedrag bepalen
Motivatie