Hoofdstuk 1: Consumenten Flashcards
De vraagcurve: de individuele vraagcurve of prijsvraagcurve; waarom verloopt deze dalend?
Geeft weer welke hoeveelheden van een bepaald goed de consument bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen. Met elke prijs correspondeert een bepaalde gevraagde hoeveelheid.
De gevraagde hoeveelheid neemt toe als de prijs daalt en de gevraagde hoeveelheid neemt af als de prijs stijgt. Er is een negatief verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid.
De keuze van de optimale goederencombinatie door de consument wordt bepaald door:
- Economische factoren: inkomen, prijs van goederen
- Niet-economische factoren: de voorkeuren van de consument (preferenties)
*Preferenties of voorkeuren zijn altijd subjectief! De behoeften van de mens worden bepaald door:
A. Sociologische factoren:
- gezinssituatie (kinderen/geen kinderen) bepaalt bv. Soort voeding/vakanties
- sociale klasse: mensen kopen iets omdat ze vinden dat het hoort bij hun status bv. Smartphone = statussymbool
- religie: bepaalt het soort consumptiegoederen dat men koopt bv geen varkensvlees
- woonplaats: mensen op het platteland hebben andere consumptiegewoonten dan mensen in het stad bv. Minder cinema
- nationaliteit: Belgen drinken veel bier, Italianen wijn
B. Psychologische factoren:
-persoonlijkheid: een mens kan risicozoekend of risicomijdend zijn; introvert of extravert => heeft invloed op preferenties
-levensstijl: manier waarop mensen tijd en geld besteden
> bandwagoneffect: soms doen mensen elkaar na bv. allemaal jeans
>snobeffect: anderen gedragen zich eerder exclusief bv. Porsche
- attitude: mensen staan anders tov producten
Preferenties kunnen in tijd veranderen. Dit onder invloed van bv. Reclame, seizoenen, ouder worden.
Bewegingen langs de vraagcurve + grafiek
Gebeurd bij een wijziging van de prijs bv. Prijsdaling van 1.25 EUR naar 1 EUR terwijl de andere determinanten constant blijven
Verschuiving van de vraagcurve soorten + grafieken
De prijs voor een goed / dienst blijft hetzelfde maar er is een verandering bij andere determinanten:
- Het inkomen
- preferenties
- prijs van andere goederen / diensten
- Veranderingen in het inkomen:
* bij daling van het inkomen verschuift de vraagcurve naar links -> minder bereid een bepaald goed te kopen voor eenzelfde prijs (gedaalde vraag)
* bij een stijging van het inkomen verschuift de vraagcurve naar rechts; de consument is bereid meer aan te kopen voor eenzelfde prijs (gestegen vraag) - Veranderingen in Preferenties:
* budget en prijzen blijven onveranderd
* wanneer de consument een grotere preferentie heeft voor bier: vraagcurve van bier verschuift naar rechts en vraagcurve van liedjes verschuift naar links (minder liedjes aankopen)
=> de optimale goederencombinatie verandert - Veranderingen in de prijs van andere goederen:
* het inkomen en de preferenties blijven onveranderd; 1 van de prijzen van de goederen veranderd
* complementaire goederen = bij een inkomenstoename neemt niet alleen de vraag naar het goedkoper product toe maar ook de vraag naar het product waar de prijs constant gebleven is. Bv. Auto’s en benzine => de goederen bevredigen samen een behoefte
- substitueerbare goederen: ze kunnen elkaar in bepaalde verhoudingen vervangen zonder dat het niveau van behoeftebevrediging veranderd bv. Appelen en peren
De collectieve vraagcurve of marktvraagcurve
= totale hoeveelheid die alle consumenten in de markt vragen tegen een reeks van prijzen (grafiek!)
Bv. Anke koopt 40 liedjes bij een prijs van 1 EUR / liedje en Bram koopt er 60 voor een prijs van 1 EUR / liedje. Uit de marktvraag blijkt dat ze samen 100 liedjes kopen.
De wet van engel
Engel -> Duitse statisticus. Hij stelt vast dat bij een stijging van het inkomen minder wordt uitgegeven aan voeding en meer wordt uitgegeven aan luxeproducten.
Dit werd bewezen adhv gezinsbudgetenquêtes: er werd bv. Minder uitgegeven aan voeding en meer aan auto’s en communicatiemiddelen.
De wet van engel: we spreken van de Engelkromme of de inkomensvraagcurve als het verband tussen de gevraagde hoeveelheid van een goed (bij gegeven prijs en preferenties) en het inkomen van de consument grafisch wordt voorgesteld. Het is hierbij gebruikelijk op de horizontale as het inkomen en op de verticale as de gevraagde hoeveelheid aan te duiden.
Het consumentengedrag in België: factoren die invloed hebben op de consumptie:
- Prijzen
- Beschikbaar inkomen
- Kredietmogelijkheden
- Beschikbaarheid van liquide middelen
- Evolutie van de reële rente
Bestedingspatronen van Belgische gezinnen worden gemeten door enquêtes (huishoudbudgetonderzoek). Het geeft een beeld van de gemiddelde uitgaven van de huishoudens in belgie. Dit wordt aanbevolen door eurostat en gebeurd twee keer per jaar om de impact van de economische activiteit te meten.
De economische activiteit ligt nu hoger dan vroeger. Bij een inkomen van 1000 euro vinden volgende uitgaven plaats:
- Een groot deel gaat naar primaire behoeften
- Er wordt meer uitgegeven aan communicatie en vervoer
- Er wordt meer uitgegeven aan cultuur en ontspanning
- Huur en woning = 1/4 van het inkomen
Conclusie: wanneer de economische welvaart toeneemt, stijgen de uitgaven van de niet-primaire goederen en dalen de uitgaven van de primaire goederen.
Spaargedrag:
Spaarquote:
Consumenten geven niet alleen hun geld uit maar sparen het ook. Het spaargeld kan men oppotten of aanbieden op de vermogensmarkt.
Oppotten heeft nadelen:
- Er zijn geen opbrengsten + geen rente
- Zijn niet nuttig voor de gemeenschap
- Wanneer mensen hun geld beleggen kan men het gebruiken voor economische doeleinden
Spaarquote: het aandeel van het beschikbaar inkomen dat de particulieren sparen
Factoren die spaargedrag beïnvloeden op lange termijn:
Levenscyclus van Modigliani (kunnen uitleggen, niet grafisch kunnen voorstellen): dit model geeft de relatie weer tussen het sparen van een persoon, het verloop van zijn toekomstig beschikbaar inkomen en zijn leeftijd.
- Op jonge leeftijd spaart men weinig omdat het beschikbaar inkomen gering is
- Op middelbare leeftijd spaart men het meest enerzijds gezien het hoger beschikbaar inkomen, en anderzijds om voorzieningen aan te leggen voor de ‘oude dag’. Het zijn dus voorzorgsmotieven die het spaargedrag vnl. Beïnvloeden.
- Na de opruststelling gebruikt men het vroeger aangelegd vermogen om de consumptieve uitgaven zolang mogelijk op peil te houden. Gedurende deze periode ontspaart men meestal. Uiteraard bouwt met het vermogen niet volledig af bv. Onzekerheid omtrent de duur van de levenscyclus.
! Aangezien het spaargedrag varieert volgens leeftijd, bepaalt de leeftijdsstructuur van een land mede het spaargedrag. Zo heeft bv. De toenemende vergrijzing een dalend effect op de gezinsspaarquote.
! Ook de stijgende participatiegraad van vrouwen in het arbeidscircuit heeft een impact op de gezinsspaarquote. De behoefte aan voorzorgssparen neemt af doordat men in het gezin een tweede inkomen verdient.
! De behoefte van voorzorgssparen neemt af door het sociale zekerheidsstelsel: het verschaffen van vervangingsinkomens vangt o.a. Schokken in de inkomens gedurende de actieve leeftijd op.
Factoren bepalend voor het spaargedrag op korte termijn
- Inflatie: stijgen van het algemene prijspeil => meer sparen
- Conjunctuur van de economische activiteit: hoogconjunctuur: spaarneiging neemt af door hoge rente, werkzekerheid, hoog beschikbaar inkomen
- Directe belastingen (vooral personenbelasting) (bruto->netto)
Meting van de prijzen: het indexcijfer der consumptieprijzen + voorwaarden waaraan het indexcijfer als prijsmeter moet voldoen
= korf van goederen en diensten die de evolutie van de prijzen meet bij verbruik
Voorwaarden:
- Moet representatief zijn:
- moet een idee geven van de globale prijsschommeling
- moet de gemiddelde verandering van gezinsuitgaven weergeven
- moet de kleinhandelsprijzen van een aantal goederen en diensten in aanmerking nemen
- alle soorten verkooppunten moeten in de juiste verhouding aanwezig zijn - Moet soepel zijn:
- consumptiegedrag van de inwoners verandert voortdurend (door preferenties en inkomen) -> korf moet regelmatig aangepast worden door een nieuwe gezinsbudgetenquête op te stellen
- hoe langer de periode dat de korf niet gewijzigd wordt, hoe minder representatief de index is - Moet gewogen zijn:
- sommige producten spelen een belangrijkere rol in het verbruik dan andere => ze wegen zwaarder door (wegingscoëficient toekennen, elk product wordt gewogen)
- het indexcijfer wordt berekend door de FOD en daarna wordt het beoordeeld en goedgekeurd door de indexcomissie. Hierna wordt het gepubliceerd - Moet geijkt zijn:
- producten vergelijken -> prijs van dezelfde producten op dezelfde manier meten bv. Tijdens koopjesperiode GEEN rekening houden met verminderde prijzen
Voordelen index van de consumptieprijzen
- Weerspiegelt het huidige consumptiegedrag
- Deze index sluit nauwer aan bij de Europese geharmoniseerde index -> bepaalt de inflatie van de hele eurozone
Het indexcijfer bepaalt voor een groot deel de loonvorming en de evolutie van de sociale uitkeringen. Om ervoor te zorgen dat de belastingen van benzine, alcohol, tabak, … De arbeidskosten niet zou verzwaren werden de lonen en de sociale uitkeringen gekoppeld aan de gezondheidsindex van consumptieprijzen. Zo worden de kosten van benzine, alcohol en tabak weggezuiverd.