Hfst 9 - De cognitieve ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd Flashcards
Preoperationeel stadium (Piaget)
Periode waarin het gebruik van symbolisch denken groeit, het vermogen om te redeneren ontstaan en het gebruik van concepten toeneemt.
Kinderen worden beter in het intern representeren van gebeurtenissen (= het maken van mentale voorstellingen), maar kunnen in het begin nog niet goed weg met de nieuwe inhoud en bezitten nog niet voldoende cognitieve denkoperaties.
Denkoperaties
Georganiseerde, formele, logische mentale porcessen
Symboolgebruik
Het vermogen om een mentaal symbool, een object of een woord te
gebruiken om iets wat fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen.
Volgens Piaget is symboolgebruik een van de belangrijkste aspecten van preoperationeel denken en de kern van een van de grote vorderingen die kinderen maken in deze periode: hun steeds complexere taalgebruik.
Pictogram
Een symbool of afbeelding dat de plaats inneemt van een tekst.
Centratie
Het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan één aspect van
een stimulus te concentreren (bvb knopenrijen: visueel beeld domineert het denken).
Conservatie
Het inzicht dat kwantiteit niet gerelateerd is aan fysieke verschijning.
Vorm van logisch denken: de hoeveelheid blijft gelijk als de vorm verandert.
In de preoperationele periode kunnen kinderen niet begrijpen dat een verandering in één dimensie (zoals verschijning) niet noodzakelijkerwijs betekent dat andere dimensies (bvb kwantiteit) ook veranderen.
Transformatie
Het proces waarbij de ene toestand verandert in de andere.
Kleuters hebben vooral oog voor toestanden en letten niet op transformaties. Ze zien enkel de begin- en eindtoestand zonder zich het tussenliggende proces goed te kunnen voorstellen. (Vb. vallend potlood)
Veelgebruikte tests om conservatie bij kinderen te meten
-
Aantal: aantal elementen in een verzameling
Verandering in fysieke verschijning: hergroeperen of uit elkaar plaatsen van elementen
Gemiddelde leeftijd waarop een kind conservatir begrijpt: 6-7 jaar -
Substantie (massa): hoeveelheid vormbare substantie (bv. klei of vloeistof)
Verandering in fysieke verschijning: veranderen van vorm
Gemiddelde leeftijd waarop een kind conservatir begrijpt: 7-8 jaar -
Lengte: lengte van een lijn of object
Verandering in fysieke verschijning: veranderen van de vorm of configuratie
Gemiddelde leeftijd waarop een kind conservatir begrijpt: 7-8 jaar -
Ruimte: hoeveelheid ruimte die in beslag wordt genomen door een aantal vlakke figuren
Verandering in fysieke verschijning: hergroeperen van de figuren
Gemiddelde leeftijd waarop een kind conservatir begrijpt: 8-9 jaar -
Gewicht: gewicht van een object
Verandering in fysieke verschijning: veranderen van de vorm
Gemiddelde leeftijd waarop een kind conservatir begrijpt: 9-10 jaar -
Volume: volume van een object (in termen van waterverplaatsing)
Verandering in fysieke verschijning: veranderen van de vorm
Gemiddelde leeftijd waarop een kind conservatir begrijpt: 14-15 jaar
Egocentrisme
Het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen.
2 vormen:
* Het gebrek aan besef dat anderen dingen zien vanuit een ander fysiek perspectief (bvb verstoppen door eigen gezicht te bedekken).
* Het onvermogen om zich te realiseren dat anderen gedachten, gevoelens en standpunten hebben die verschillen van de eigen gedachten, gevoelens en standpunten.
Intuïtief denken
Vorm van denken waarbij peuters en kleuters kennis over de wereld
proberen te verwerven mbv primitief redeneren, waardoor ze vaak niet kloppende verklaringen hebben over alles wat ze waarnemen.
Het intuïtief denken van kinderen in de latere stadia van de preoperationele periode bereidt hen voor op geavanceerdere vormen van denken. Zo gaan ze bvb begrippen als functionaliteit (dat acties, gebeurtenissen en resultaten volgens vaste patronen aan elkaar gekoppeld zijn) en identiteit (dat bepaalde dingen hetzelfde blijven, ongeacht veranderingen in vorm, omvang en uiterlijk) begrijpen.
De informatieverwerkingstheorie van cognitieve ontwikkeling
Veel ontwikkelingsdeskundigen zien de informatieverwerkingstheorie als de
belangrijkste, meest complete en meest accurate verklaring voor de manier waarop kinderen zich cognitief gezin ontwikkelen.
Volgens de informatieverwerkingstheorie zijn kwantitatieve verbeteringen (het verder, of meer ontwikkelen van wat in aanleg al aanwezig was) verantwoordelijk voor de cognitieve ontwikkeling en niet (zoals Piaget
dacht) verschillende stadia met kwalitatieve veranderingen.
Het begrip van getallen in de peuter- en kleutertijd
Peuters en kleuters hebben een veel groter begrip van getallen dan Piaget dacht, hoewel dat inzicht nog niet helemaal stabiel is.
Ze weten wel degelijk dat ze aan elk object maar één getal moeten toekennen en dat ze elk object maar één keer moeten tellen.
Autobiografisch geheugen
De herinnering aan specifieke gebeurtenissen uit ons eigen leven. Neemt vanaf 3 jaar langzaam in nauwkeurigheid toe.
Het is voor peuters en kleuters vaak moeilijk om één specifieke keer te
herinneren van vaak voorkomende gebeurtenissen. Die herinneringen zijn vaak georganiseerd in scripts.
Opgelet: omdat het geheugen van kinderen nog niet zo goed werkt, vertrouwen zij vaak meer op informatie van anderen.
Script
Algemene weergaven in het geheugen van gebeurtenissen, en de volgorde waarin ze optreden.
Vygotsky’s visie op cognitieve ontwikkeling
- Piaget: kinderen zijn little experimentors die vanuit hun eigen beperkte perspectief (egocentrisch) inzicht in de wereld proberen te verwerven
-
Vygotsky: kinderen kunnen hun kennis, denkprocessen, opvattingen en waarden alleen ontwikkelen via interactie en samenwerking met andere mensen, bvb ouders, leerkrachten, leeftijdsgenoten,..
Hij zag de sociale en culturele wereld van het kind dus als bron voor cognitieve ontwikkeling.
!! Vygotsky’s benadering verschilt drastisch van die van Piaget