Hfst 4 - De geboorte en het pasgeboren kind Flashcards

1
Q

Neonaat

A

Een pasgeboren baby.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Episiotomie

A

Een knip om de opening van de vagina te vergroten en de baby te laten passeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf het normale proces van de bevalling.

A
  • Fase 1 - ontsluitingsfase: de samentrekkingen van de baarmoeder treden aanvankelijk om de 8 tot 10 seconden minuten op en duren 30 seconden. Tegen het einde van de bevalling kunnen de weeën om de 2 min optreden en wel 2 min duren. Naarmate de frequentie van de weeën toeneemt, wordt de baarmoederhals (die de baarmoeder van de vagina scheidt) wijder. Uiteindelijk is de opening zo groot dat het hoofd van de baby erdoorheen kan.
  • Fase 2 - uitdrijvingsfase: het hoofd van de baby passeert de baarmoederhals en het geboortekanaal. Deze fase duurt meestal ongeveer 90 min en eindigt wanneer de baby het lichaam van de moeder volledig heeft verlaten.
  • Fase 3 - nageboorte: de navelstreng (die nog steeds vastzit aan de pasgeborene) en de placenta worden uitgedreven. Deze fase verloopt het snelst en het gemakkelijkst en neemt maar een paar minuten in beslag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Perinatale zorg

A

de medische zorg aan zwangeren en kinderen rondom de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Apgar-score

A

Een standaard meetsysteem waarmee de gezondheid van een pasgeboren baby kan worden bepaald a.d.h.v. verschillende factoren.

Zowel 1 min als 5 min na de geboorte wordt er voor elke eigenschap een score gegeven (bij problemen nieuwe vaststelling na 10 min).
–> score van 7-10 wordt als normaal beschouwd, bij score van 4-7 kan behandeling nodig zijn, bij 3 of minder moet direct worden behandeld.

Teken:
* Huidskleur (Appearance):
0 = blauwgrijs, helemaal bleek
1 = Normaal, met uizondering voor handen en voeten
2 = Normaal over het hele lichaam
* Hartslag (Pulse):
0 = Afwezig
1 = Minder dan 100
2 = Meer dan 100
* Reflexen (Grimace):
0 = Geen respons
1 = Grimas
2 = Niest, hoest, draait weg
* Spierspanning (Activity):
0 = Afwezig
1 = Beweegt armen en benen
2 = Beweegt actief
* Ademhaling (Respiration):
0 = Afwezig
1 = Langzaam, onregelmatig
2 = Goed, huilt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Anoxia

A

Gebrek aan zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vernix of huidsmeer

A

Een witte, vettige substantie waarmee de baby bedekt is om de doorgang door het geboortekanaal te vergemakkelijken. Het bevat anti-bacteriële en temperatuur-regulerende eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Lanugo

A

Fijn, donker donshaar waarmee het lichaam van een pasgeborene soms bedekt is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hechting

A

Het intieme fysieke en emotionele contact tussen ouder/verzorger en kind, dat volgens sommige in de periode direct na de geboorte plaats dient te vinden.

Er is echter weinig wetenschappelijke ondersteuning voor een dergelijke kritische periode. De pasgeborene kort na de geboorte masseren is wel raadzaam om de chemische stoffen in de hersenen die de groei stimuleren, vrij te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Premature baby

A

Baby die minder dan 38 weken na de start van de zwangerschap ter wereld komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Baby met een laag geboorte geboortegewicht

A

Baby die bij de geboorte minder dan 2500 gram weegt. (meestal premature baby’s)

Hierdoor koelen ze snel af , zijn ze vatbaar voor infecties, kunnen ze hypergevoelig zijn voor omgevingsfactoren en aan RDS lijden.
Ook later kunnen zich nog negatieve gevolgen manifesteren, waaronder leer- en gedragsstoornissen, een lager IQ en problemen met fysieke coördinatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Groeivertraagde baby

A

Baby die als gevolg van een vertraagde foetale groei 90 procent (of minder) weegt van het gemiddelde gewicht van kinderen van dezelfde leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Respiratory distress syndrome (RDS)

A

Een ernstige longaandoening ten gevolge van onvoldoende rijping van de longblaasjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Baby met een zeer laag geboortegewicht

A

Baby die minder dan 1250 gram weegt en/of minder dan 30 weken in de baarmoeder heeft doorgebracht.
Deze baby’s lopen extra risico omdat hun organen nog niet volgroeid zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Levensvatbare leeftijd

A

Het moment waarop een te vroeg geboren baby kan overleven (momenteel 24 weken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Postmature baby

A

Baby die 2 weken na de uitgerekende datum nog niet geboren is.

Ook deze baby’s lopen bepaalde risico’s, daarom kunnen artsen weeën kunstmatig opwekken of een keizersnede uitvoeren.

17
Q

Keizersnede

A

Een ingreep waarbij de baby operatief uit de baarmoeder wordt verwijderd i.p.v. geboren te worden via het geboortekanaal.

Keizersneden worden uitgevoerd wanneer de foetus of de moeder gevaar loopt, verkeerd ligt of niet door het geboortekanaal kan.

18
Q

Foetale monitor (CTG)

A

Apparaat waarmee de hartslag van de baby kan worden gemeten tijdens de weeën.

19
Q

Doodgeboorte

A

De geboorte van een kind dat niet meer leeft.

20
Q

Zuigelingensterfte

A

Overlijden van een kind binnen het eerste levensjaar.

21
Q

Welke factoren dragen bij aan zuigenlingensterfte?

A
  • Er zijn talrijke demografische, medische, gedrags- en omgevings- en andere factoren die de kans op een laag geboortegewicht verhogen. Er is een verband tussen laag geboortegewicht en zuigelingensterfte.
  • Ook sociale en culturele factoren spelen mee, wat leidt tot culturele verschillen in zuigelingesterfte.
22
Q

Postnatale depressie (postpartumdepressie)

A

Een somber, prikkelbaar, angstig en neerslachtig gevoel dat bij ongeveer 10% van de moeders ontstaat na de geboorte van de baby, meestal pas enkele weken/maanden na de bevalling. Dit gevoel kan lang aanhouden.
In ernstige gevallen kunnen de effecten daarvan schadelijk zijn voor de moeder en het kind.

23
Q

Factoren die verband houden met een verhoogd risico op een laag geboortegewicht

A

I Demografische risico’s
* A Leeftijd (jonger dan 17, ouder dan 34)
* B Etniciteit (minderheden)
* C Lage sociaal-economische status
* D Alleenstaande
* E Laag opleidingsniveau

II Medische risico’s die de zwangerschap in gevaar brengen
* A Aantal eerdere zwangerschappen (nul, of meer dan 4)
* B Laag gewicht in verhouding tot de lengte
* C Genito-urinaire afwijkingen of opratie
* D Specifieke ziekten, zoals diabetes of chronisch hoge bloeddruk
* E Afwezigheid van immuniteit voor bepaalde ziekten, zoals rodehond
* F Ongunstig verloop van eerdere zwangerschappen (eerdere kinderen met laag geboortegewicht of verschillende spontane abortussen)
* G Genetische factoren van moederskant (zoals laag gewicht eigen geboorte)

III Medische risico’s bij huidige zwangerschap
* A Meerlingenzwangerschap
* B Te weinig aankomen
* C Korter dan 6 maanden tussen 2 zwangerschappen
* D Lage bloeddruk
* E Verhoogde bloeddruk, pre-eclampsie of bloedvergifting
* F Bepaalde infecties, zoals asymptomatische bacteriurie, rodehond of cytomegalovirus
* G Bloedingen in het 1ste of 2de trimester
* H Problemen met de placenta, zoals een voorliggende placenta of loslating van de placenta
* I Ernstige ochtendmisselijkheid
* J Anemie of abnormale hemoglobine
* K Ernstige anemie bij een baby in ontwikkeling
* L Foetale afwijkingen
* M Incompetente baarmoederhals
* N Spontaan prematuur breken van vliezen

IV Gedrags- en omgevingsrisico’s
* A Roken
* B Slechte voeding
* C Misbruik van alcohol of andere verslavende middelen
* D Blootstelling aan DES of andere giftige middelen, waaronder beroepsrisico’s
* E Verblijf op grote hoogte

V Risico’s met betrekking tot de gezondheidszorg
* A Afwezige of inadequate prenatale zorg
* B Latrogene prematuriteit (prematuriteit veroorzaakt door medische handelingen)

VI Overige mogelijke risico’s
* A Stress, zowel fysiek als psychosociaal
* B Overgevoeligheid van de baarmoeder
* C Gebeurtenissen die weeën veroorzaken (bv een val)
* D Veranderingen in de baarmoederhals voor het begin van de bevalling
* E Bepaalde infecties, zoals mycoplasma of chlamydia trachomatis
* F Inadequate volumetoename van het plasma
* G Progesterontekort

24
Q

De 1ste fysieke en zintuigelijke ervaringen van pasgeborenen

A
  1. Zodra de baby door het geboortekanaal is, begint hij automatisch zelfstandig te ademen. Hij krijgt zijn zuurstof nu namelijk niet meer via de navelstreng, zoals in de baarmoeder het geval was.
  2. De baby’s reflexen beginnen zich te manifesteren. Dankzij de zuig- en slikreflex kan hij direct voedsel tot zich nemen.
  3. De zoekreflex leidt de baby naar potentiële voedselbronnen in de buurt van zijn mond, zoals de tepel van de moeder.
  4. De baby begint te kuchen, te niezen en met zijn ogen te knipperen; reflexen die helpen bij het vermijden van stimuli die vervelend of gevaarlijk kunnen zijn.
  5. De reuk- en smaakzin zijn al behoorlijk ontwikkeld. Zijn fysieke activiteit neemt toe en hij gaat harder zuigen als hij pepermunt ruikt. De baby trekt een pruillipje als hij een zure smaak op zijn lippen proeft
  6. Blauw en groen lijken de baby zijn aandacht meer te trekken dan andere kleuren
  7. Hij reageert sterk op harde, plotselinge geluiden. Als hij huilt, gaat hij ook door met huilen als hij andere baby’s hoort huilen, maar hij stopt als hij een opname hoort van zijn eigen gehuil.
25
Q

Drie fundamentele leerprocessen van pasgeborenen.

A
  • Klassieke conditionering: Een organisme leert op een bepaalde manier reageren op een neutrale stimulus die dat type respons normaal gesproken niet teweegbrengt.
    vb: een hongerige baby stopt met huilen wanneer zijn moeder hem oppakt, omdat hij opgepakt worden heeft leren associëren met gevoed worden.
  • Operante conditionering: Een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van de positieve of negatieve consequenties ervan.
    vb: een baby die leert dat glimlachen naar zijn ouders positieve aandacht oplevert, kan vaker gaan glimlachen.
  • Gewenning: De afname van een respons op een stimulus die plaatsvindt na herhaaldelijke presentatie van die stimulus.
    vb: een baby die geïnteresseerd en verrast was toen hij een nieuw object voor het eerst zag, toont vaak geen interesse meer als hij hetzelfde object verschillende keren heeft gezien.
26
Q

Beschrijf de manieren waarop pasgeborenen op anderen reageren

A
  • Onderzoekers ontdekten dat pasgeborenen het vermogen hebben andermans gedrag te imiteren. Ook kunnen ze gezichtsuitdrukkingen die horen bij blijdschap, verdriet en verrassing onderscheiden.
  • Bepaalde karaktertrekken van pasgeborenen hebben een wisselwerking met ouderlijk gedrag, wat bijdraagt tot een sociale relatie tussen kind en ouder, en tussen kind en anderen.