Hfst 1 - Een inleiding in de ontwikkeling van het kind Flashcards
Ontwikkelingspsychologie
De wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit van mensen, van conceptie tot ouderdom, maar met een accent op de jaren tot de volwassenheid.
- Wetenschappelijk: toetsen van hypotheses m.b.v. wettenschappelijke werkwijzen
- Mensen: richten op de menselijke ontwikkeling (Universeel of specifiek)
- Groei, verandering en stabiliteit: zich afvragen in welke periode in het leven mensen veranderen en groeien, en hoe hun gedrag juist overeenkomt met eerder gedrag.
In welke thematische gebieden binnen de ontwikkelingspychologie kan men zich specialiseren?
- Fysieke ontwikkeling
- Cognitieve ontwikkeling
- Sociaal-emotionele ontwikkeling
- Persoonlijkheidsontwikkeling
Fysieke ontwikkeling
Ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het lichaam, zoals de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte aan eten, drinken en slaap.
Voorbeelden van vraagstukken:
* Wat bepaalt de sekse van een kind?
* Wat zijn de langetermijngevolgen van een premature geboorte?
* Wat zijn de voordelen van borstvoeding?
* Wat zijn de consequenties van vroege of late seksuele rijpheid?
Cognitieve ontwikkeling
Ontwikkeling die betrekking heeft op intellectuele vermogens, zoals denken, leren, geheugen en probleemoplossing.
Voorbeelden van vraagstukken:
* Wat zijn onze vroegste herinneringen?
* Wat zijn de effecten van tv-kijken?
* Heeft tweetaligheid voordelen?
* Welke invloed heeft het egocentrisme van een adolescent op zijn wereldbeeld?
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Ontwikkeling die betrekking heeft op sociale relaties, interacties met anderen en op het omgaan met emoties.
Voorbeelden van vraagstukken:
* Reageren pasgeborenen anders op hun moeder dan op andere mensen?
* Wat is de beste manier om kinderen gewenst gedrag te leren?
* Hebben kinderen die gepest worden bepaalde eigenschappen gemeen?
Persoonlijkheidsontwikkeling
Ontwikkeling van duurzame gedragingen en (karakter)eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden.
Voorbeelden van vraagstukken:
* Heeft een kleuter een besef van goed en fout?
* Wanneer wordt een kind zich bewust van zijn sekse?
* Wat zijn de oorzaken van zelfmoord bij adolescenten?
In welke leeftijdsgroepen kunnen ontwikkelingspsychologen zich specialiseren?
- Prenatale periode (van conceptie tot geboorte)
- Babytijd (van geboorte tot 2 jaar)
- Peuter- en kleutertijd (van 2 tot 6 jaar)
- Schooltijd (van 6 tot 12 jaar)
- Adolescentie (van 12 tot 20 jaar) –> Inclusief pubertijd
Deze leeftijdsgroepen zijn (Westerse) gemiddelden.
Cohort
Een groep mensen die rond dezelfde tijd en dezelfde plek zijn geboren.
Normatieve gebeurtenissen
Gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een groep op de dezelfde manier voltrekken.
Voorbeelden van cohorteffecten:
* Historische bepaalde invloeden: omgevings- en biologische invloeden verbonden een specifiek historisch moment. Vb oorlog, epidemieën
* Leeftijdsgebonden invloeden: omgevings- en biologische invloeden die gelijk zijn voor mensen in een bepaalde leeftijdsgroep vb. 1ste keer school
* sociaal-culturele invloeden: vb etnische afkomst, sociale klasse, lidmaatschap subcultuur etc.
Niet-normatieve gebeurtenissen
Dit zijn gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een bepaald persoon, terwijl de meeste andere mensen hier niet mee te maken krijgen.
Vb: eerst IVF-kinderen, verlies van ouders bij auto-ongeluk, wetenschapswedstrijd winnen
Wat zijn de centrale vraagstukken rond de ontwikkeling van het kind?
- Continue verandering vs discontinue verandering
- Kritieke perioden vs gevoelige perioden
- Levensloopmodel vs focus op specifieke perioden
- Nature vs nurture
Continue verandering vs discontinue verandering
-
Continue verandering: geleidelijke kwantitatieve ontwikkeling, waarbij prestaties op een bepaald niveau voortvloeien uit die op de vorige niveaus.
De onderliggende ontwikkelingsprocessen blijven het hele leven gelijk. - Discontinue verandering: ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en waarbij elk stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia.
Kritieke perioden vs gevoelige perioden
-
Kritieke periode: een specifieke tijdsspanne in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste, en zelfs onomkeerbare, gevolgen heeft.
Voor een normale ontwikkeling zin per afgebakende periode bepaalde stimuli uit de omgeving noodzakelijk.
Vroege ontwikkelingspsychologen leggen hier de nadruk op -
Gevoelige periode: een afgebakende tijdsspanne , meestal vroeg in het leven, waarin mensen extra gevoelig zijn voor bepaalde omgevingsinvloeden en sterk ontvankelijk zijn voor het leren van specifieke vaardigheden. De gevolgen van het ontbreken van deze stimuli zijn terug te draaien.
Levenslooppsychologen leggen hier meestal de nadruk op.
Stimuli
Prikkels, oftwel veranderingen in de uitwendige of inwendige omgeving waarop een organisme reageert.
Plasticiteit
De mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderbaar is.