Hfst 8 - De fysieke ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd Flashcards
Peuter- en kleutertijd: de groeiende hersenen
Van alle delen van het lichaam groeien de hersenen het snelst. Tegen dat een kind 5 jaar is hebben zijn hersenen 90% van de omvang van die van een gemiddelde volwassene, terwijl zijn lichaamsgewicht nog maar 30% van dat van een gemiddelde volwassene bedraagt.
Deze groei wordt veroorzaakt door:
* Toename van het aantal verbindingen tussen cellen
* Stijgende hoeveelheid Myeline (= vettige substantie die de neuronen
beschermt en de overdracht van zenuwsignalen versnelt)
Lateralisatie
Het proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene
hersenhelft dan in de andere hersenhelft vinden, de hersenhelften worden steeds gedifferentieerder en gespecialiseerder.
Meestal:
* Linker hersenhelft: verbale competenties zoals praten, lezen, denken en redeneren. Benadert informatie sequentieel, één stukje informatie tegelijk.
* Rechter hersenhelft: non-verbale gebieden zoals ruimtelijk inzicht, herkenning van patronen, muziek en emotionele uitingen. Verwerkt informatie globaler en als een geheel.
Corpus callosum
= hersenbalk: bundel zenuwvezels die de twee hersenhelften verbindt.
Perceptuele schematisering
Het vermogen om tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke delen te onderscheiden, pas rond 7 à 8 jaar (cfr vogel van fruit)
Veranderingsblindheid
Het verschijnsel dat veranderingen in het gezichtsveld snel over het hoofd gezien worden.
–> volwassenen kunnen heel goed onbelangrijke informatie wegfilteren, maar jonge kinderen beschikken nog niet over het cognitief vermogen om deze aandachtsfilter toe te passen.
De grove motoriek in de vroege kinderjaren
3-jarige:
* Kan niet plotseling draaien of stoppen
* Springt met beide voeten tegelijk
* Loopt zelfstandig een trap op, met beurtelings gebruik van de ene en de andere voet
* Staat minstens 5 seconden op één been
4-jarige:
* Heeft meer controle over stoppen en starten van bewegingen en over draaien
* Springt gemiddeld tot 70cm ver
* Loopt, mits geholpen, met de ene voet na de andere een lange trap af
* Hinkelt 4 tot 6 stappen op één been
5-jarige:
* Kan effectief starten, draaien en stoppen tijdens spelletjes
* Springt vanuit een aanloop tot 90cm ver
* Loopt zelfstandig een lange trap af
* Hinkelt met gemak een afstand van 5 meter
De fijne motoriek in de vroege kinderjaren
3-jarige:
* Knipt papier
* Plakt m.b.v. de vingers
* Tekent O en +
* Tekent poppetjes
* Maakt eenvoudige puzzels
4-jarige:
* Vouwt papier in driehoeken
* Schrijft naam
* Rijgt kralen (één voor één in een ritme)
* Kopieert X (schuine gekruiste lijnen)
* Opent knijpers en zet ze ergens op vast
5-jarige:
* Vouwt papier in helften en kwarten
* Tekent driehoek, rechthoek en cirkel
* Kan de juiste pengreep hanteren
* Schrijft letters na
* Schrijft twee korte woorden na
Links- of rechtshandigheid
Een duidelijke voorkeur voor het gebruik van een bepaalde hand, die zich meestal aan het eind van de kleutertijd manifesteert.
Stadia die tekeningen van peuters en kleuters doorlopen
- Krabbelstadium: ogenschijnlijk willekeurige strepen op papier
- Vormstadium: +/- 3 jaar: verschijnen van vormen zoals vierkanten en cirkels, maar ook kruisjes en plusjes
- Ontwerpstadium: meerdere eenvoudige vormen combineren tot een complexere vorm
- Picturale stadium: +/- 4 à 5 jaar: tekeningen lijken op herkenbare objecten
Slaap in de peuter- en kleutertijd
Een kind krijgt waarschijnlijk voldoende slaap als het doordeweeks in de ochtend spontaan wakker wordt, in het weekend en vakantie niet veel later dan doordeweeks ontwaakt en wanneer het binnen het half uur na het opstaan zin heeft om iets te eten.
Nachtmerries
Levendige, enge dromen die meestal tegen de ochtend verschijnen.
Pavor nocturnus
Een slaapstoornis die leidt tot een versnelde ademhaling en hartslag,
waarbij een kind in intense paniektoestand wakker wordt.
Eten en drinken in de peuter- en kleutertijd
Over het algemeen kunnen kinderen hun voedselinname vrij goed zelf regelen, mits ze voedzame maaltijden aangeboden krijgen.
Obesitas
Jongere kinderen met overgewicht hebben een grotere kans om op latere
leeftijd nog steeds te zwaar te zijn. Er is een sterke correlatie tussen overgewicht, ongezonde eetgewoonten en een tekort aan fysieke activiteit.
Voedselneofobie
Angst voor en vermijding van voeding die nieuw voor de persoon is.