Hfst 2 - Theoretische perspectieven en onderzoek Flashcards
Theorie
Verklaring of voorspelling ten aanzien van een verschijnsel, die een raamwerk biedt om de relaties tussen een reeks feiten of principes te begrijpen.
Psychodynamisch perspectief
Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is, en waarover hij weinig controle heeft.
Psychoanalytische theorie van Freud
Theorie die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag.
Volgens Freud kent elke persoonlijkheid 3 aspecten:
* id: het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat opereert vanuit het genotsprincipe
* ego: het rationele en redelijk deel van de persoonlijkheid, dat opereert vanuit het realiteitsprincipe.
* superego: het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt en het onderscheid maakt tussen goed en kwaad.
Psychoseksuele ontwikkeling
5 fasen die kinderen volgens Freud doorlopen, waarin genot, of bevrediging, telkens gericht is op een andere biologische functie en een ander deel van het lichaam.
Als er iets mistgaat in een bepaalde fase (te weinig/te veel bevrediging van behoeften) dan kan dat volgens Freud leiden tot fixatie.
Fixatie
Gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict.
Freuds stadia van psychoseksuele ontwikkeling
- Geboorte tot 12-18 mnd: Oraal stadium –> interesse in orale bevrediging door zuigen, eten, bewegen van de lippen, bijten.
- 12-18 mnd tot 3j: Anaal stadium –> bevrediging door ontlasting op te houden en zich juist te ontlasten, wennen aan controlemechanismen van de maatschappij m.b.t. zindelijkheidstraining
- 3j tot 5-6j: Fallisch stadium –> interesse in de genitaliën: weten om te gaan met het oedipuscomplex (erotiche binding ervaren met de ouder van het tegenovergestelde geslacht en de andere ouder als concurrent zien). Het oplossen hiervan leidt tot identificatie met de ouder van dezelfde sekte.
- 5-6j tot adolescentie: Latentie stadium –> seksualiteit grotendeels op de achtergrond.
- adolescentie tot volwassenheid: genitaal stadium –> opnieuw ontluiken van seksuele interesse en aangaan van volwassen seksuele relaties
De psychosociale ontwikkeling van Erikson
De veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe we aankijken tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij.
Volgens de theorie van Erikson ontwikkelen mensen zich gedurende hun leven in 8 afzonderlijke stadia. In elke statium is sprake van een crisis/conflict die het individu moet oplossen
Eriksons stadia van psychosociale ontwikkeling
- Geboorte tot 12-18mnd: vertrouwen vs wantrouwen
positief: vertrouwen dankzij steun van de omgeving
negatief: angst voor en zorgen over anderen - 12-18mnd tot 3j: autonomie vs schaamte en twijfel
positief: onafhankelijkheid ontstaat wanneer experimenteren wordt gestimuleerd
negatief: twijfels over zichzelf, gebrak aan onafhankelijkheid ontstaat wanneer er geen ruimte is voor experimenteren. - 3j tot 5-6j: initiatief vs schuld
positief: ontdekken van manieren om handelingen in gang te zetten
negatief: schuldgevoel over daden en gedachten - 5-6j tot adolescentie: ijver vs minderwaardigheid
positief: groeiend besef van competenties
negatief: gevoelens van minderwaardigheid, geen vertrouwen in eigen kunnen - adolescentie: identiteit vs identiteitsverwarring
positief: bewustzijn van de eigen uniekheid, weten welke rol te vervullen
negatief: onvermogen om passende rollen in het leven te herkennen - 1ste volwassenheid: intimiteit vs isolement
positief: ontwikkeling van liefdevolle seksuele relaties en hechte vriendschappen
negatief: oangst voor relaties met anderen - volwassenheid: generativiteit vs stagnatie
positief: gevoel bij te dragen aan de continuïteit van het leven
negatief: bagatelliseren van eigen activiteiten - rijpheid: ego-integriteit vs wanhoop
positief: gevoel van eenheid in wat men in het leven heeft bereikt
negatief: spijt van gemiste kansen
Behavioristische perspectief
Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je moet kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu te begrijpen.
Het behavioristische perspectief gaat uit van stimulus-respons-leren , zoals de klassieke conditionering van Pavlov, de operante conditionering van Skinner en de sociaal-cognitieve leertheorie van Bandura (ook cognitieve insteek).
Stimulus-respons-leren
Vormen van leren die we kunnen beschrijven in termen van stimuli en responsen, zoals klassieke en operante conditionering.
Klassieke conditionering
Een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimulus die dat type respons normaal gesproken niet uitlokt.
Principe:
Door 2 prikkels altijd gelijk aan te bieden, gaat het individu de 2 met elkaar associëren en er op dezelfde manier op reageren.
Operante conditionering
Een vorm van leren waarbij een vrijwille respons versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van de associatie met positieve of negatieve consequenties.
Principe:
Door het individu te belonen of te straffen, gaat hij het betreffende gedrag associëren met iets leuks of iets vervelends en het gedrag daardoor herhalen of er juist mee stoppen.
Of kinderen gedrag gaan herhalen is afhankelijk of er sprake is van
* bekrachtiging (reinforcement = het proces waarbij een prettige stimulus wordt aangeboden (positief) of een onprettige stimuls wordt weggenomen (negatief).
* straf: maakt de kans kleiner dat gedrag zich zal herhalen. Het kan gaan om de introductie van een onplezierige stimulus (positieve straf) of de verwijdering van een prettige stimulus (negatieve straf).
Sociaal-cognitieve leertheorie
Benadering binnen de psychologie waarbij de nadruk ligt op leren door het gedrag van een andere persoon (een model) te obsereren en na te doen.
Volgens Bandura voltrekt sociaal cognitief-leren zich in 4 stappen:
1. Aandacht: je neemt het gedrag van een model waar.
2. Retentie: je kunt je het gedrag op een later tijdstip nog herinneren.
3. Reproductie: je kunt het gedrag dat je eerder zag reproduceren.
4. Motivatie: je bent gedreven om het gedrag te leren en uit te voeren, doordat je ziet dat het iets oplevert en/of doordat je op een bepaalde manier opkijkt tegen het model.
Cognitief perspectief
Benadering binnen de psychologie die zich richt op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en overdenken.
Cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget
Volgens Piaget doorlopen alle mensen in een vaste volgorde een reeks universele cognitieve ontwikkelingsstadia. In elk stadium neemt de kwantiteit van de informatie toe en verandert de kwaliteit van onze kennis en begrip.
Piaget onderscheidde 2 basisprincipes voor het reageren op nieuwe informatie: assimilatie en accomodatie.
Assimilatie
Het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Accommodatie
Het proces waarbij bestaande manieren van denken of doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Piagets fasen in de cognitieve ontwikkeling
- Sensomotorisch (geboorte tot 2j): ontwikkeling van zintuigen, motoriek, geheugen en objectpermanentie; weinig tot geen vermogen om dingen symbolisch weer te geven.
- Preoperationeel (2 tot 7j): ontwikkeling van taal, fijne motoriek en symbolisch denken; egocentrisch denken (de wereld alleen vanuit zichzelf bekijlen)
- Concreet operationeel (7 tot 12j): onwikkeling van conservatiebegrip, reversibiliteit (principe dat je een proces in gedachten kan omdraaien) en logica (relatie begrijpen tussen tijd, afstand en snelheid)
- Formeel operationeel (12j tot volwassenheid): ontwikkeling van logische redeneren (verbanden zien en begrijpen) en abstract denken (het denken komt los van het concrete).
Informatieverwerkingstheorie
Benadering van cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen.
Informatieverwerkingstheorieën schrijven cognitieve groei toe aan kwantitatieve veranderingen in mentale processen en capaciteiten.
Cognitieve neurowetenschap
benadering van cognitieve ontwikkeling die zich richt op de invloed van hersenprocessen op cognitieve activiteit.
Cognitieve neurowetenschappers proberen locaties en functies binnen de hersenen te identificeren die gerelateerd zijn aan verschillende typen cognitieve activiteit.