Hartspier Flashcards
F-actine
vormt de ruggengraat van actinefilamenten
tropomyosine
eiwitketen die aan F-actine is geloppeld, blokkeert in rust de bindingsplaats voor myosine
troponinecomplex
gebonden aan tropomyosine, bestaat uit troponine I, C en T
troponine C
hier bindt calcium aan
troponine I
heeft een inhiberende functie
troponine T
het deel wat aan tropomyosine bindt
dikke filament in sarcomeer
bundeling van staartdelen van veel myosine-eiwitten; in rust gebonden aan ATP
dunne filament in sarcomeer
actine, bindt na ATP-hydrolyse met de myosinekoppen
zwaar-keten myosine (MHC)
belangrijkste onderdeel van het dikke filament; heeft een staartdeel, scharnierdeel en een kop; staartdelen vormen samen myosine, kopdeel bindt het mhc aan F-actine
licht-keten myosine (MLC)
regulatoreiwitten aan het kopdeel van het MHC
alfa-actinine
gebonden aan actine, ligt bij de z-lijnen; speelt een rol bij sarcomeer-skelet-interactie
Z-lijn
gemaakt van alfa-actinine, hieraan zit actine vast, verder bevat het actine, nebuline en titine
m-lijn
myomesine, hier zitten de dikke filamenten aan vast: gelegen in de H-band (die ligt in de A-band)
titine
eiwit dat loopt van de m-lijn tot de z-lijn, langste eiwit van het sarcomeer; werkt als veer om het sarcomeer bij elkaar te houden
A- en I-band
a-band: van begin tot eind van het dikke filament
i-band: daarbuiten
bij de a-band is er overlapping van de dikke en dunne filamenten, bij de i-band niet meer
sarcoplasmatisch reticulum
intracellulair membraansysteem, ER maar dan in een spiercel
terminale cisternae
uiteinden van SR, vormen samen met 2 t-tubuli een triade
t-tubuli
instulpingen in het plasmamembraan tussen de myofibrillen ter hoogte van de z-lijn; depolariseert het membraan waardoor het ook snel doordringt binnen in de cel
triade
samenwerking tussen SR, t-tubuli en de spiervezel
myofibril
een lange reeks van sarcomeren, aan de Z-lijnen aan elkaar verbonden
sarcolemma
plasmamembraan van een spiercel
glijdend filament-hypothese
theorie dat spiercontractie ontstaat door beweging van dunne en dikke filamenten over elkaar en de cross bridge cycle
begin cross-bridge cycle (depolarisatie)
- ATP bindt aan de myosinekop, actine-myosinecomplex laat los
- hydrolyse van ATP zorgt dat myosinekopjes in de ruststand komen
- crossbridge gevormd: myosine bindt op een nieuwe plek aan actine
- Pi laat los -> power stroke -> filamenten glijden langs elkaar
- ADP laat los -> crossbridge wordt gefixeerd
einde cross-bridge cycle (repolarisatie)
- Ca in cel daalt -> ca komt los van troponine -> tropomyosine verschuift -> myosine bindingsplaatsen weer afgeschermd: geen nieuwe crossbridges gevormd
- ATP bindt aan myosine -> bestaande crossbridges laten los
- relaxatie
Welke rol speelt de G-eiwitgekoppelde receptor in de verhoging van de Ca-concentratie voor contractie?
- (nor)adrenaline bindt aan bèta-adrenerge receptoren
- via Gs-eiwit: ATP -> cAMP door adenylaatcyclase
- cAMP-afhankelijke eiwitkinase geactiveerd, dit fosforyleert meerdere target eiwitten
- bevordering contractie of relaxatie
- bij contractie: L-type kanaaleiwit en RyR gemodificeerd -> drempelpotentiaal omhoog -> meer Ca-influx
- grotere contractiekracht
werking troponine-complex
- TnC: Ca bindt hieraan -> conformatieverandering -> tropomyosine weggeschoven -> contractie mogelijk
- TnI: wordt gefosforyleerd, zodat Ca van TnC wordt verdreven -> conformatieverandering terug -> relaxatie
rol van ATP-hydrolyse in de hartspiercel
- zet het myosinescharnier in neutrale stand
- Pi laat los -> energie voor de powerstroke
- ATP levert energie in relaxatieproces
- Ca-ATPase in het SR en plasmamembraan zorgen voor daling Ca-concentratie
- Energie hiervoor wordt geleverd door ATP-hydrolyse
rigor mortis
stijfheid na de dood doordat er geen ATP meer in de spieren aanwezig is om crossbridges los te maken en Ca het cytosol uit te pompen
harttoon S1
begin isovolumetrische contractiefase, komt door het sluiten van de AV-kleppen
harttoon S2
begin isovolumetrische relaxatiefase door sluiten van de semilunariskleppen
harttoon S3
in de vroege diastole, door een snelle vulling van de ventrikels waarbij de wanden terug slaan (vooral bij kinderen te horen, maar soms ook bij volwassenen)
harttoon S4
ontstaat wanneer de atria te hard samentrekken en als de elasticiteit van de ventrikels laag is (hoort niet)