H9 pt 2 Flashcards

1
Q

Laterale Geniculate Nucleus beschrijf:

A

Bestaat uit 6 lagen die verschillende soorten visuele informatie verwerken.

De input van de verschillende soorten RGCs komen in andere lagen aan.

  • Laag 3-6: Parvocellulair (kleur/vorm)
  • Laag 1 en 2: Magnocellulair (beweging)
  • Laag 2,3,5 ipsilateraal
  • Laag 1,4,6 contralateraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer informatie van de LGN naar de Primaire Visuele Cortex gaat, …

A

Dan blijft de informatie gescheiden. Het scheiden van verschillende aspecten van visuele informatie heet spatiële codering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Laag … van het LGN (Laterale Geniculate Lichaam) zijn ipsilateraal.

Laag … zijn contralateraal.

A

Ipsilateraal: 2, 3 en 5
Contralateraal: 1,4 en 6

Ipsilateraal: input van dezelfde kant.

Contralateraal: input van de andere kant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Laag … van de LGN Laterale Geniculate Nucleus zijn Parvocellulair

En Laag … zijn Magnocellulair

A

Laag 3-6: Parvocellulair (kleur/vorm)

Laag 1 en 2: Magnocellulair (beweging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer beschreven wordt wat je ziet, gebruik je het …
1. Geniculostrate systeem
2. Tectopulvinaire systeem
3. Tractus retino-hypothalamicus

A

Geniculostrate systeem. Dit is verantwoordelijk voor de verwerking van parvo- (kegeltjes: kleur/vorm) en magno-cellulaire (staafjes: beweging) informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het … omzeilt de primaire visuele cortex, waardoor we niet bewust zijn van informatie via deze route.
1. Geniculostrate systeem
2. Tectopulvinaire systeem
3. Tractus retino-hypothalamicus

A

Tectopulvinaire systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tectopulvinaire systeem : beschrijf

A

Sturen van snelle oogbewegingen (het waar-systeem).

  1. Retina
  2. → Colluculi Superior
  3. → Pulvinar Nucleus in Thalamus
  4. → Andere visuele gebieden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tractus retino-hypothalamicus: richting

A
  1. Lichtgevoelige RGCs
  2. → Suprachiasmatische Nucleus (Thalamus)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Occipitale cortex bestaat uit minstens … GEBIEDEN.

A

6 gebieden, niet alleen lagen. Primaire heet V1 bij dieren en Brodmann area 17 bij mensen = Striate Cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De overige gebieden (v2, v3, v4 etc) van de occipitale cortex heten …

A

Extrastriate cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verschillende aspecten van visuele informatie blijven gescheiden. Dit is een voorbeeld van…

A

Spatiële codering: Verschillende aspecten worden op hun eigen plek verwerkt. B.v. V1 verwerkt kleur, V2 beweging door strepen. (hoef je niet te onthouden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe … (vroeger/later) de cel in de verwerkingsstroom, hoe groter het receptieve veld.

A

Later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe … (vroeger/later) de cel in de verwerkingsstroom, hoe kleiner het receptieve veld.

A

Vroeger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sensorische gebieden met een … corticale representatie bieden een meer gedetailleerde (re)constructie van de externe wereld (bijvoorbeeld …)

A

Grotere. Bijvoorbeeld de Fovea. Met Corticale Representatie wordt bedoeld de grootte van de breinmassa die gehecht is aan het betreffende visuele veld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Informatie op het receptieve veld van de retina komt op … (dezelfde/mirrored) in de LGN

en informatie op de LGN komt … (hetzelfde/mirrored) op het inferieure-anterieure deel van de V1.

A

Hetzelfde, en hetzelfde. Het is alleen mirrored van het visuele veld naar de retina, en dan de tegenovergestelde breinhelft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vorm waarneming: Beschrijf

A

RGCs reageren niet op vormen, maar op luminantie contrast.

Dus ze reageren op de aanwezigheid of afwezigheid van licht. Dit zijn de ronde ganglioncellen van Functieleer, met middenpunt en buitenrand die reageren op licht (sneller/trager vuren op basis van hoeveelheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ON-center OFF-surround RCGs (retinale ganglioncellen) vormen het sterkst actiepotentialen wanneer op de fotoreceptoren van de ganglioncel valt …

a. Licht in het midden, schaduw op de buitenring
b. Licht in de buitenring, schaduw in het midden
c. Gedeeltelijk licht, gedeeltelijk schaduw over het midden en de buitenring
d. Licht over de hele cel
e. Schaduw over de hele cel

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

OFF-center ON-surround RCGs (retinale ganglioncellen) vormen het sterkst actiepotentialen bij wanneer op de fotoreceptoren van de gangioncel valt …

a. Licht in het midden, schaduw op de buitenring
b. Licht in de buitenring, schaduw in het midden
c. Gedeeltelijk licht, gedeeltelijk schaduw over het midden en de buitenring
d. Licht over de hele cel
e. Schaduw over de hele cel

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wanneer ON-center RCGs volledig zijn opgelicht, dan is de frequentie van actiepotnetialen..

A

Iets boven de baseline. Dit komt omdat het center sterker is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer OFF-center RCGs volledig zijn opgelicht, dan is de frequentie van actiepotnetialen …

A

Iets ONDER de baseline. Dit komt omdat het center sterker is

21
Q

Cellen in de V1 reageren niet op stippen, maar op …

A

Lijnsegmenten.

22
Q

V1 cellen zijn Oriëntatie Detectoren. Wat betekent dit?

A

Ze reageren op lijnsegmenten door een (vierkante) groep RCGs. Een subset van de RCGs vormt een bepaalde lijnhoek (e.g. 45 graden), en wanneer deze gestimuleerd wordt activeert de cel het sterkst.

23
Q

Oriëntatie Kolommen V1:

A

kolommen van neuronen die reageren op lijnsegmenten met DEZELFDE oriëntatie. Samen geven ze dus informatie die je nodig hebt voor objectherkenning, ook als het beweegt.

24
Q

Oculaire Dominantie Kolommen:

A

ontvangen input van linker of rechter oog. Dit is weer een voorbeeld van Spatiële Codering – de verschillende aspecten van visuele verwerking blijven gescheiden

25
Q

Hoe kunnen we niet alleen lijnen herkennen, maar ook beweging daarvan en het stoppen daarvan?

A

Verschillende cellen in de V1 zijn gevoelig voor lijnen in een bepaalde oriëntatie, complexere bij bewegende lijnsegmenten, en de meest complexe met het stoppen van lijnen.

26
Q

Wat is het receptieve veld van de V1 cellen?

A

Één V1 cel ontvangt informatie van meerdere RGCs via de LGN. V1 cellen hebben dus een relatief groot receptief velt

27
Q

RGCs sturen informatie over … waarmee vormen worden gecreëerd in het brein.

A

Informatie over randen.

28
Q

het zien van bv zwarte puntjes in een grid van zwarte vierkanten komt omdat …

A

RGCs heel erg dichtbevolkt zijn in de fovea vergeleken met de periferie, waardoor ze overlappen en dit effect creëren.

29
Q

Aspecten van visuele verwerking blijven gescheiden door …

A

Spatiële codering.

30
Q

Cellen reageren op bepaalde manier op een specifieke stimulus. Het type stimulus correleert met het patroon van actiepotentialen.

  1. Geen reactie: baseline activiteit. B.v. 12 actiepotentialen per seconde
  2. Excitatie: meer actiepotentialen. B.v. 50 actiepotentialen per seconde
  3. Inhibitie: minder actiepotentialen. B.v. 3 actiepotentialen per seconde.
31
Q

Visuele verwerking vorm Temporaalkwab: beschrijf

A

verdere objectherkenning vindt plaats in de ventrale stroom van de temporaalkwab.

Kolommen met neuronen reageren op vormcategorieën in ons geheugen en het object wordt gerepresenteerd door de activiteit van vele neuronen.

32
Q

Wat is Stimulus equivalentie, en waar wordt dit verzorgd?

A

het kunnen herkennen van een object als hetzelfde object, ongeacht oriëntatie of gezichtsstandpunt.

Verwerkt in de Ventrale stroom van de Temporaalkwab.

33
Q

Trichromatische en Opponente Processen theorie kleur

A

Trichromatische theorie kleur: verklaart kleurenvisie a.d.h.v. werking van fotoreceptoren. We hebben 3 soorten receptoren.

Opponente-processen theorie kleur: verklaart kleurenvisie op neuraal niveau. Kleuren gaan in paren van tegenovergestelden, die zo verwerkt worden. Dit komt door de ON/OFF RCGs die kleur-opponente cellen vormen. Hierdoor kleur na-effect. Zwart-wit, Groen-rood, Blauw-geel.

34
Q

Hoe komt kleurinformatie terecht bij de vorminformatie?

A

Kleurgevoelige blobs zitten tussen de corticale kolommen van vorm waardoor het samengevoegd wordt.

35
Q

De hoe-functies gaan via de … stroom.

A

Dorsale stroom naar de pariëtaalkwab. vanuit de occipitaalkwab.

36
Q

Beschrijf de delen van de Ventrale (wat-route) in de temporele visuele cortex:

  1. Parahippocampal Place Area:
  2. Fusiform face area:
A
  1. Parahippocampal Place Area: analyseren van oriëntatiepunten (herkennen van soort plaats)
  2. Fusiform face area: gezichtsherkenning
37
Q

Beschrijf de delen van de Dorsale (hoe-route) in de pariëtale visuele cortex:

  1. Lateral Intraparietal Area:
  2. Anterior Intraparietal Area:
  3. Parietal Reach Region:
A
  1. Lateral Intraparietal Area: sturen van oogbeweging
  2. Anterior Intraparietal Area: visuele ondersteuning bij grijpen
  3. Parietal Reach Region: visuele ondersteuning van reikbewegingen
38
Q

Laesies aan het Fusiform Face Area leidt tot…

A

Prosopagnosie: Onmogelijk gezicht kunnen herkennen

39
Q

Visuele Agnosie:

A

Agnosie = niet weten (geheugenverlies)

Visuele Agnosie = stoornissen in objectherkenning. Normaal zicht maar geen herkenning van objecten. Dit door schade aan de WAT-route

40
Q

Optische ataxie:

A

Stoornissen in uitvoeren van taken, zoals grijpen van objecten. Problemen met visuele controle van beweging. Normaal zicht en objectherkenning maar niet vertaalbaar naar acties. Schade aan HOE-route

41
Q

Blindsight is veroorzaakt door:

A

Niet kunnen gebruiken van geniculostriate systeem (dus geen wat en hoe functies) maar het intact zijn van het Tectopulvinaire systeem met waar-functies, dus wel begrip van objectlokatie.

42
Q

De wat-functies gaan via de … stroom.

A

Ventrale stroom naar de temporaalkwab. vanuit de occipitaalkwab

43
Q

Zowel het geniculostriate als tectopulvinaire (waar) systeem dragen bij aan de dorsale en ventrale informatiestromen (hoe en wat). Dit zorgt ervoor dat we …

A

Objecten kunnen lokaliseren in termen van de ruimte

44
Q

Ons visueel systeem mixt kleuren …

A

Additief. We zien 3 primaire kleuren omdat we 3 soorten kleurenreceptoren hebben (kegeltjes). Als ze allemaal actief zijn zien we dus wit.

45
Q

Kleur-na-effect wordt verklaard door de … theorie

A

. Opponente processen theorie

46
Q

afasie

A

Moeite met taalbegrip (wernicke) of taalproductie (broca)

47
Q

Spatiële codering gebeurt in de V1 in …

Gebieden / Lagen

48
Q

Anopsie

Hemianopsie

Kwadrantanopsie

Homoniem

Heteroniem

A

Anopsie = verlies van visie

Hemianopsie = blindheid 1 helft van visueel veld

Kwadrantanopsie = blindheid kwart van visueel veld

Homoniem = blindheid in dezelfde kant van visueel veld in beide ogen

Heteroniem = blindheid in verschillende kanten van het visuele veld in beide ogen