H7 toepassing Flashcards

1
Q

… meet veranderingen in bloedstroom (BOLD-signaal) als indirecte maat voor hersenactiviteit.

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
A

fMRI (Functional magnetic resonance imaging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

… gebruikt röntgenstralen om een gedetailleerd beeld van de hersenstructuur te maken.

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
A

CT (Computertomografie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

… meet elektrische activiteit in de hersenen via elektroden op de hoofdhuid.

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
A

EEG (Elektro-encefalografie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

… meet magnetische velden gegenereerd door neurale activiteit.

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
A

MEG (Magneto-encefalografie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

… meet metabole activiteit van de hersenen met radioactieve tracers.

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
A

PET (Positron Emissie Tomografie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

… laat zien hoe snel hersenen reageren op stimuli, maar heeft een lage ruimtelijke resolutie.

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
A

EEG

Dit meet namelijk ERP’s (Event-Related Potentials) die worden gebruikt om sensorische verwerking, aandacht en taalverwerking te onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke is beter in het lokaliseren van hersenactiviteit dankzij de hogere spatiële resolutie?

  1. EEG
  2. MEG
  3. fNIRS
A

MEG.

MEG: taalverwerking, sensorische integratie & auditieve perceptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… kan verschillen in hersenactiviteit tonen tussen autisme en neurotypische verwerking.

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
A

MEG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

… detecteert hersenbeschadiging (bv. na een beroerte of trauma) die cognitieve functies beïnvloedt.

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
A

CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

… kan structurele afwijkingen in verband brengen met geheugenverlies of taalstoornissen.

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
A

CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

… identificeert structurele verschillen tussen individuen, bijvoorbeeld bij neurodegeneratieve aandoeningen zoals Alzheimer.

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
A

MRI

Vergelijkt hersenvolumes van verschillende groepen, bv. hippocampusgrootte bij depressie.

__________

CT kan ook structurele verschillen in de hersenen detecteren, maar heeft een lagere resolutie dan MRI en wordt minder vaak gebruikt voor neurodegeneratieve ziekten. Het is echter nuttig bij acute hersenschade, zoals bloedingen of tumoren.

PET wordt soms gebruikt bij Alzheimer-onderzoek, maar richt zich vooral op functionele verschillen, zoals veranderingen in glucosemetabolisme en amyloïde-opstapeling, in plaats van structurele verschillen.

De andere technieken (fNIRS, fMRI, EEG en MEG) meten voornamelijk hersenactiviteit en niet primair structurele verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Amygdala-activiteit bij emotionele prikkels kan het beste gemeten worden met …

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
A

fMRI.

Aangezien prikkels toegediend worden is een functionele techniek handig.

fNIRS dringt niet diep genoeg door in het brein om de amygdala goed te meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke beeldvormingstechniek wordt voornamelijk gebruikt om structurele verschillen in de hersenen te identificeren, zoals bij neurodegeneratieve aandoeningen?

a) fMRI
b) EEG
c) MRI
d) fNIRS

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke techniek heeft de hoogste temporele resolutie en wordt vaak gebruikt om snelle veranderingen in hersenactiviteit te meten?
a) PET
b) fMRI
c) EEG
d) CT

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een voordeel van MEG ten opzichte van EEG?
a) MEG heeft een betere ruimtelijke resolutie omdat magnetische velden niet worden verstoord door de schedel.
b) MEG meet direct de zuurstofconcentratie in de hersenen.
c) MEG maakt gebruik van radioactieve tracers om neuronale activiteit te meten.
d) MEG heeft een hogere temporele resolutie dan EEG.a

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke techniek maakt gebruik van infrarood licht om veranderingen in zuurstofverzadiging van het bloed te meten?
a) PET
b) fNIRS
c) EEG
d) MRI

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke techniek wordt vaak gebruikt om metabolische activiteit in de hersenen te meten met behulp van radioactieve tracers?
a) fMRI
b) PET
c) EEG
d) MEG

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke techniek wordt het meest gebruikt om activatiepatronen bij spraakverwerking en visuele waarneming te meten?
a) CT
b) EEG/MEG
c) fMRI
d) PET

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke techniek heeft een zeer hoge ruimtelijke resolutie, maar een relatief lage temporele resolutie?
a) EEG
b) MEG
c) fMRI
d) CT

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke techniek wordt het meest gebruikt voor het detecteren van hersenbloedingen en botbreuken?
a) MRI
b) CT
c) fMRI
d) PET

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een belangrijk nadeel van PET-scans?
a) Ze hebben een lage temporele resolutie.
b) Ze gebruiken ioniserende straling, wat schadelijk kan zijn.
c) Ze hebben een zeer lage ruimtelijke resolutie.
d) Ze kunnen geen metabole activiteit meten.

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke techniek wordt het meest gebruikt om veranderingen in bloedoxygenatie te meten als indirecte maat voor hersenactiviteit?
a) EEG
b) fMRI
c) MEG
d) CT

23
Q

Welke beeldvormingstechniek is het meest geschikt voor het bestuderen van diepgelegen hersenstructuren, zoals de hippocampus?
a) EEG
b) MEG
c) MRI
d) fNIRS

24
Q

Welke techniek wordt vaak gebruikt bij baby’s en jonge kinderen, omdat deze weinig beperkingen heeft qua beweging en geen schadelijke straling gebruikt?
a) CT
b) fNIRS
c) EEG
d) PET

25
Q

Welke techniek wordt vaak gebruikt om slaapstadia te meten en epilepsie te diagnosticeren?
a) fMRI
b) PET
c) EEG
d) MEG

26
Q

Waarom kan EEG geen actiepotentialen meten?

A
  1. Actiepotentialen te snel
  2. Neuronen zelden op exact hetzelfde moment ‘vuren’
  3. Axonen relatief ‘random’ georiënteerd zijn (i.e. liggen niet allemaal in dezelfde richting)

Graduele potentialen gemeten op de hoofdhuid reflecteren de som van alle EPSPS en IPSP

27
Q

Welke beeldvormingstechniek wordt gebruikt om structurele informatie over de hersenen te verkrijgen?
a) fMRI
b) EEG
c) MRI
d) MEG

28
Q

Welke techniek is het meest geschikt om veranderingen in hersenactiviteit tijdens cognitieve taken te meten?
a) MRI
b) CT
c) fMRI
d) DTI

29
Q

Welke beeldvormingstechniek meet actiepotentialen?

A

Single-cell recordings

30
Q

Welke beeldvormingstechniek wordt gebruikt om metabole activiteit en neurotransmitterwerking in de hersenen te meten?
a) CT
b) PET
c) EEG
d) fNIRS

31
Q

Welke techniek heeft de hoogste ruimtelijke resolutie?
a) EEG
b) fMRI
c) MEG
d) PET

32
Q

Welke techniek heeft de hoogste temporele resolutie?
a) EEG
b) fMRI
c) PET
d) CT

33
Q

… meet graduele potentialen

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
34
Q

… meet magnetische hersenactiviteit.

  1. PET
  2. CT
  3. fNIRS
  4. fMRI
  5. MRI
  6. EEG
  7. MEG
35
Q

Belangrijkste 2 nadelen single cell recordings

A
  1. voornamelijk geschikt voor ‘kweekneuronen’ (in
    petrischaaltje) of ‘levende’ coupes (dunne plakjes
    hersenweefsel)
  2. Psychochirurgie vereist (invasief) indien toegepast in
    levend organisme (in vivo)
36
Q
  1. Welke van de volgende technieken is over het algemeen het duurst om uit te voeren?
    a) EEG
    b) fNIRS
    c) fMRI
    d) CT
37
Q
  1. Welke techniek heeft over het algemeen de laagste kosten per scan?
    a) MRI
    b) EEG
    c) PET
    d) MEG
38
Q

Wat is het “inverse probleem” van EEG en MEG?

A

Lokalisatieprobleem. A priori kennis nodig om te lokaliseren

eerst activiteit opmeten, dan pas proberen te verklaren wat de bron was.

Inverse probleem: er is geen unieke oplossing voor de waargenomen activiteit. Meerdere bronnen kunnen leiden tot dezelfde activiteit op de hoofdhuid

39
Q

Welke imaging-techniek(en) geven geen anatomisch beeld en kunnen daardoor geen onderscheid maken tussen witte en grijze stof?

a) MRI
b) EEG
c) CT
d) MEG

A

EEG, MEG en CT

40
Q

DTI is een MRI methode die gebruikt wordt om …

A

zenuwvezels in het CZS en om veranderingen in de myelinisatie van axonen in kaart te brengen

41
Q

Welke imaging-techniek kan gebruikt worden voor de diagnose van Multiple Sclerosis (afbraak oligodendrogliacellen)?

a) MRI
b) DTI
c) CT
d) MEG

42
Q

… is een imaging techniek die werkt als een MRI voor bloedvaten.

A

MRA (Magnetic Resonance Angiography)

43
Q

Welke beeldvormingstechniek wordt gebruikt om glucosemetabolisme in de hersenen te meten?

a) MRI
b) fMRI
c) PET
d) MEG

44
Q

 Manipuleren van hersenen en gedrag: DBS, TMS

 Meten van elektrische hersenactiviteit: EEG, MEG

 Anatomische imaging technieken: CT, MRI

 Functionele imaging technieken: fMRI, fNIRS, PET

45
Q

Obductie

A

postmortem onderzoek

46
Q

MRI functie + werking + SR, TR en invasiviteit

A

+ Hersenweefsel in detail onderzoeken d.m.v. waterstofatomen en magnetisch veld:

Veel waterstof = donker (cellichamen)
Weinig waterstof = licht (axonen)

+ SR, non-invasief
- TR, Duur, langzaam

47
Q

DTI functie + werking….

A

Zenuwvezels CZS in kaart brengen d.m.v. stroomrichting watermoleculen.

48
Q

fMRI functie + werking + SR, TR en invasiviteit

A

Meet relatieve verschillen zuurstof, glucose, ijzer etc. dmv BOLD imaging.

Actief hersengebied –> toename bloed, glucose, zuurstof

Zuurstofarm bloed = magnetischer dan zuurstofrijk

+ SR, non-invasief
- TR, Duur, Langzaam

49
Q

fNIRS functie + werking + SR, TR en invasiviteit

A

Reflectie van geinjecteerd licht om hersenweefsel activiteit te meten. Licht absorptie afhankelijk van zuurstofverbruik. Vorm tomografie

+ TR, SR, non-invasief, goedkoop
- Beperkt bereik

50
Q

PET functie + werking + SR, TR en invasiviteit

A

Meet Metabolische Activiteit van hersenweefsel (glucose, zuurstof, neurotransmitters en eiwitten) door meten van natuurlijke gamma-straling

+ SR
- TR, Invasief, heel duur

51
Q

Waarom combinatie EEG + fNIRS?

A

+ TR (EEG)
+ SR (fNIRS)

Goedkoop

52
Q

Waarom combinatie EEG + fMRI?

A

+ TR (EEG)
+ SR (fMRI)

Duur

53
Q

Op een MRI zijn axonen … (licht/donker) en cellichamen … (licht/donker)

A

Veel waterstof = donker (cellichamen)
Weinig waterstof = licht (axonen)