H6 Behoeften en motivatie Flashcards

1
Q

prepared to benefit-hypothese

maslov

A

mensen krijgen pas behoefte aan zelfactualisatie als alle onderliggende behoefte zijn bevredigd
= de groeibehoeft
rest is tekortbehoeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

buffering againt adversity-hypothese

Kenrick

A

tegenhanger maslov, mensen juist in zware tijden kracht en inspiratie halen uit intellectuele, creatieve dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

psychologische basisbehoefte 3 dingen

A
  • psychologische behoeften die er voortdurend toe doen voor alle wereldburgers
  • vervulling ervan zorgt voor optimaal psychologisch welzijn
  • behoefte vanaf jongs af aan aanwezig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Basic Pshychological Needs Theory
(BPNT)

de 3 zijn onderling verbonden, de ene omhoog de rest ook

A
  • is één van de 6 minitheori:en van ZDT
  • elk mens 3 psychologische basisbehoeften
    • behoefte aan autonomie
    • behoefte aan competentie
    • behoefte aan verbondenheid met anderen

wanneer deze 3 bevredigd dan voelen mensen zich gelukkiger, energieker, tevredener
wanneer onbevredigd dan ongelukkig, gefrustreerd en psychologische problemen kunnen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

autonomie

A
  • de ene persoon vindt het fijn zelf werktempo en inhoud te bepalen en de ander heeft juist behoefte aan structuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waardetheorie van Salomon Schartz

A
  • mensen kunnen 10 verschillende waarden belangrijk vinden, elke persoon vult het zelf in.
  • de 10 voeren terug naar de BPNT
  • kunnen sterk beïnvloed worden door sociale normen
  • waarden verliezen kracht indien opgelegd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarden van verbondenheid

waardetheorie

A
  • goed willen doen
  • universalisme (waardering voor alle mensen en natuur)
  • hedonisme
  • zekerheid
  • conformisme
  • traditie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarden van autonomie

waardetheorie

A
  • zelfsturing
  • macht
  • hedonisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarden van competentie

waardetheorie

A
  • uitdaging
  • prestaties
  • macht
  • hedonisme
  • zekerheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

psychologische basisbehoeften

A

de psychologische verlangens die vervuld moeten worden om optimaal welzijn te geven, wereldwijd gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarden

A

de dingen die mensen belangrijk vinden en nastreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mastery sensor

A
  • psychologisch mechanisme dat de vervulling van psychologische behoeften monitort en mensen er alert op maakt als deze in het geding komen
  • bijvoorbeeld de sociometer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

motivatie

A

de kracht die doelgericht gedrag activeert, aanstuurt en doet volhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

doel

A

mentale, vaak onbewuste, representatie van de gewenste eindtoestand waarin de psychologische behoefte is vervuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

emoties

A

kortdurende gevoelens die onstaan in reactie op een bepaalde gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

BEAT’s

beliefs emotions en action tendencies

A
  • mentale representatie van gedachten, gevoelens en gedragsneigingen gebaseerd op ervaringen uit het verleden met doelgericht gedrag
  • helpen behoeften omzetten in doelgericht gedrag
  • kunnen veranderen, maar vaak houden ze zichzelf in stand
  • negatieve ervaringen uit verleden kunnen mensen voorzichtig maken doel te bereiken
17
Q

proces van behoeftebevrediging

A

onvervulde Psych. behoeft (PB)
BEATS
Doelgericht gedag
PB bevredigd

18
Q

zelfdeterminatietheorie

A
  • stelt dat motivatie een continuüm is waarin motivatie kan variëren van extrinstiek aan de ene kant tot intrinsiek aan de andere kant
  • bewezen
  • wanneer student inziet dat les toch wel nuttig is kan hij opschuiven naar andere regulatie
19
Q
amotivatie
extrinsieke motivatie
''
''
''
intrinsieke motivatie
A
  • geen regulatie
  • externe regulatie (gehoorzamen)
  • geïntrojecteerde regulatie (zelfwaardering in geding)
  • geïdentificeerde regulatie (je vindt het belangrijk)
  • geïntegreerde regulatie (belangrijk en geïntegreerd in zelfbeeld)
  • intrinsieke regulatie (interessant of leuk)
20
Q

expectancy-value theorie

A
  • stelt dat de motivatie om bepaald gedrag te vertonen of taak uit te voeren door 2 factoren wordt bepaald:
    1. mate van zelfeffectiviteit, denk ik dat ik het kan
    2. waarde die men hecht aan taak en of uitkomsten
21
Q

control theory

A
  • helpt begrijpen hoe mensen handelen als ze zich eenmaal een doel hebben gesteld
  • mensen vergelijken hun toestand, situatie of prestatie of gedrag met een bepaald doel of bepaalde standaard. merkt men discrepantie op dan zal men gedrag bijstellen (innerlijke sensor)
22
Q

7 bedreigingen voor zelfregulatie

A
  1. blootstelling aan verleidingen
  2. negatieve emoties
  3. negatieve reaties op terugval
  4. laag zelfvewustzijn (bv snaaien tijdens spannende film)
  5. bij mensen zijn die toegeven aan verleiding
  6. te veel aan je hoofd hebben (ego depletion, opraken mentale energie)
  7. alcoholgebruik (werkt sterk ontremmend)
23
Q

2 categorie overtuigingen bij BEAT’s

A
  1. overtuiging over slecht en goed (bv via hechtingsstijl)
  2. overtuigingen over controle (zelfeffectiviteit, locus of control, gedragcontrole)
    deze 2 zijn belangrijk bij sturing doelgericht gedrag
24
Q

doeloriëntaties

A
  1. men wil beter zijn dan anderen (performance approach)
  2. men wil niet slechter zijn dan anderen (performance avoidance)
  3. men wil beter zijn dan voorheen (mastery approach)
  4. men wil niet slechter zijn dan voorheen (mastery avoidance)
25
Q

mindset

A
  • opvattingen en overtuigingen die mensen erop nahouden als het gaat om zelfontwikkeling, intelligentie en leren
  • growth mindset (je kan het leren)
  • fixed mindset (wordt toch nooit wat)
  • mixed mindset (geloven dat je het deels kan leren maar niet als je achtergrond of genen tegen zitten)
26
Q

compliment belangrijk maar 2 soorten zijn er

A
  • persoonscompliment (je bent goed in rekenen)

- procescompliment (je hebt hard gewerkt)

27
Q

werking van emoties

A

gebeurtenis –> emoties –> gedrag

28
Q

6 basisemoties waarvan 4 wereldwijd

A
angst
boosheid
verdriet
geluk
------
walging 
verassing
29
Q

wat maakt een basisemotie

A
  • zijn niet het gevolg van cultuur waarin mensen leven of hun opvoeding
  • vinden hun basis in genetische aanleg van mensen
  • en de evolutionaire mechanismen die mensen helpen om te overleven
30
Q

approach

A
  • positieve emoties
  • die mensen stimuleren om belonende situaties op te zoeken en tot actie over te gaan
  • positieve emoties:
  • -dragen bij aan welzijn van de mensen
    • bereid anderen te helpen
    • out of the box denken
31
Q

avoidance

A
  • negatieve emoties

- die ervoor zorgen dat mensen zich terugtrekken of situaties vermijden.

32
Q

Sociale emoties

A
  • trots
  • schaamte (sociale vergelijking werkt dit in de hand)
  • schuldgevoelens (over specifiek gedrag, niet persoon)
  • afgunst (poging zelfwaardering te beschermen)
    • – goedaardige (zichzelf verbeteren)
    • – kwaadaardige (roddelen, afkraken ander)
  • jaloezie (alleen binnen seksuele relaties)
33
Q

verschil tussen schaamte en schuldgevoel

A
  • schaamte zorgt voor passief gedrag
  • schuldgevoel voor actieve houding, goed maken
  • schaamte meer depressieve gevoelens
  • schuldgevoel minder depressieve gevoelens
  • schuldgevoel scheiden hun persoon van het gedrag (je deed iets niet goed)
  • schuld (je bent slecht) interne attributie
34
Q

2 soorten copingstrategieën

A
  • probleemgerichte coping (actief probleem oplossen)
  • emotiegerichte coping

vrouwen vaak emotiegerichte helpt niet dus vaker depressief

35
Q

9 cognitieve copingstrategieën

vrouwen vooral destructief

A
destructief    - jezelf de schuld geven
                      - piekeren
                      - rampdenken
constructief - je op iets positiefs richten
                     - de positieve kant zien
                     - relatieveren
neutraal       - anderen de schuld geven
                     - accepteren
                     - een plan bedenken