H5 - verschillende soorten relaties en hun processen Flashcards

1
Q

relatie

A
  • meerdere keren contact met dezelfde persoon waarbij contact wederzijds is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Triangulaire theorie van liefde

Sternberg

A

3 componenten

  • passie
  • intimiteit
  • commitment
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

consummate liefde (volledige liefde)

A

alle 3 componenten van liefde (passie, intimiteit en commitment) sterk ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

companionate love (vriendschap)

A
  • beste vrienden

- hoog op intimiteit en commitment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

liefde vult

A
  • need to belong
    basisbehoefte aan verbondenheid
  • mensen willen graag iets terugdoen voor wat ze ontvangen
  • wie liefde geeft maakt iets los bij de ander en kan het terug verwachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ouders kunnen op 3 manieren reageren op de behoefte van hun kind aan steun, veiligheid en geborgenheid

A
  • responsief
  • weinig responsief
  • wisselend responsief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hechtingsstijlen

A
  • zekere hechtingsstijl (64%)
  • gepreoccupeerde hechtingsstijl (20%)
  • afwijzend-vermijndende hechtingsstijl (9%) (meer mannen dan vrouwen)
  • angstig-vermijndende hechtingsstijl (7%)

ontstaat in kindertijd maar kan op volwassen leeftijd wel gewijzigd worden, alle kanten op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zekere hechtingsstijl

A
  • ik ben goed en anderen zijn te vertrouwen

- ontstaat als ouders voldoende responsief reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gepreoccupeerde hechtingsstijl

A
  • ik ben slecht maar anderen willen helpen
  • ontstaat door wisselende responsiviteit van ouders
  • kinderen klampen zich aan ouders vast.
  • kind wordt onzeker door de wisselende reactie ouders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afwijzend-vermijndende hechtingsstijl

A
  • ik ben goed maar anderen zijn slecht
  • ontstaat door weinig responsiviteit van ouders
  • ze doen zich vaak onafhankelijker en stoerder voor dan ze zijn
  • zullen nooit om hulp vragen ook al wel nodig verwacht dat ze die toch niet krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

angstig-vermijndende hechtingsstijl

A
  • ik ben slecht en anderen zijn ook slecht
  • ontstaat door weinig responsiviteit van ouders
  • ze hebben wel behoeft aan contact maar trekken zich snel weer terug
  • door gebrek aan zelfvertrouwen hebben ze niet gevoel op eigen benen te kunnen staan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

goed functionerend gezin

A
  • bestaat bepaalde hiërarchie, ouders meer macht
  • pas wel op dat er niet te veel regeltjes en straffen zijn dan kan kind gebrek aan warmte ervaren en dingen stiekem gaan doen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

perverse triade

A
  • ouders en kind op zelfde hiërarchische niveau
    er is sprake van als:
  • 3 gezinsleden een subsysteem vormen
  • dit subsysteem bestaat uit 3 ouders en een kind
  • binnen dit subsysteem 1 ouder en 1 kind coalitie vormen tegen andere ouder
  • deze coalitie wordt ontkend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

los-zand gezin

A
  • lage cohesie in het gezin
  • weinig gezamenlijke activiteiten
  • kinderen vaak game-verslaving omdat ouders ze hun gang laten gaan en weinig betrokkenheid tonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kluwen gezin

A
  • hele grote cohesie
  • weinig ik en veel wij
  • kind kan later moeilijk op eigen benen staan
  • stress van de een wordt door iedereen gevoeld
  • kind wordt depressief omdat ouders veel ruzie maken
  • ontstaan van parentificatie
  • of soms infantilisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

parentificatie

A
  • er ontstaat een patroon waarbij het kinde in de rol van verzorger wordt gedrukt
17
Q

infantilisatie

A
  • een ouder vindt het lastig om het kind los te laten en de vrijheden te geven die bij opgroeien horen
18
Q

Vriendschap

A
  • kan ontstaan vanaf 3de jaar als ToM zich ontwikkelt
  • met de leeftijd neemt het aantal vriendschappen af maar de kwaliteit ervan neemt toe
  • vriendschap goedhouden door balans tussen geven en nemen
19
Q

fasen van een relatie

A

1: kennismaking en ‘klik’
2: verliefdheid
3: ontnuchtering
4: houden van
5: kinderen krijgen prioriteit
6: samen door

20
Q

investeringsmodel relatie

- 3 eigenschappen die gebondenheid aan de relatie bepalen en de relatieduur voorspellen

A
  • tevredenheid met relatie
  • omvang van de investeringen in de relatie
  • kwaliteit van de alternatieven
21
Q

positieve illusies

A
  • zorgen ervoor dat men denkt dat ze met hun partner hebben geboft, waardoor weinig oog voor alternatieven
22
Q

oorzaken relatieproblemen

A
  • verschil in persoonlijkheid en voorkeuren
  • botsende karakters is hoofdreden
  • we zoeken partner die op ons lijkt maar er zijn altijd dingen anders
  • niet goed naar elkaar luisteren
  • gevoelens slecht verwoorde
  • niet bereid compromis te sluiten
23
Q

aandringen-en-terugtrekkenpatroon

A

beruchtste probleem in communicatie tussen partners

  • A wil dat B iets doet, maar B heeft daar geen zin in, dat frusteerd A die nog meer aandringt bij B die zicht nog meer terug trekt
  • de vrouw dringt vaak aan iets te doen en man trekt zich terug
24
Q

spillover

A
  • het werk beïnvloedt dde situatie thuis en de situatie thuis het werk.
25
Q

2 soorten competitie

A
  • constructieve competitie (meer een spel, uitdaging)

- destructieve competitie

26
Q

mobbing

A

werknemer wordt systematisch gepest door collega’s en of leidinggevende

  • 10% werknemers wordt gepest via internet door collega’s
  • competitie werkt mobbing in de hand
  • ontstaat door frusttratie-agressiemodel (men is gefrustreerd over iets, geen opslag bijvoorbeeld en reageert dat op iemand anders af)
27
Q

roddelen

A
  • als informatiebron
  • als machtsmiddel
  • als afleiding
  • schept gevoel saamhorigheid
  • helpen de sociale normen te handhaven
28
Q

better then average-effetc

A

de werknemer denkt dat hij een hele goede band heeft met de leidinggeven, maar die vindt dat niet
- heeft te maken met onderschatting en overschatting van de kwaliteit van de relatie

29
Q

mere exposure effect

A
  • als je je als leidinggevende vaker laat zien op de werkvloer dan vindt men hem sympatieker, het voelt dan vertrouwder
30
Q

efffectiviteit van ondersteuning

A

40% factoren in de cliënt en diens omgeving
30% kwaliteit therapeutische alliantie
15% placebo-effect
15% gebruikte methode

31
Q

hoe je wapenen tegen besmetting met negatieve emoties van de cliënt

A

door tijdens het gesprek

  • in gedachten reflecteren op de emoties die er spelen, bewust focuessing op positieve kanten van de cliënt
  • emotioneel enige afstand te bewaren tot cliënt wanneer deze veel negatieve aan het ventileren is

-blijf bewust van emotionele besmetting met negatieve emoties

32
Q

empatic accuracy

A

je eigen invulling moet overeenkomen met de realiteit
- vooral van belang bij negatieve emoties, hoe accurater men de negatieve emoties van anderen waarneemt, hoe beter de onderlinge relatie wordt ervaren