H2 - Sociale invloed Flashcards

1
Q

manieren waardoor sociale invloed tot uiting kan komen

A
  • klassieke conditionering
  • operante conditionering
  • sociaal leren
  • sociale normen
  • macht
  • emotionele besmetting
  • sociale vergelijking
  • priming
  • overreding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

renewal effect

A

na de extinctie wanneer GS alleen voorkomt zonder OS wordt GS neutrale stimulus
- maar als eenmaal of paarmaal weer samen voorkomt met neutrale stimulus dan wordt het snel weer GS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

klassieke conditionering

A
  • zorgt voor fobie

- zorgt oa. voor PTSS (vaak meer factoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

operante conditionering

A
  • draagt bij aan de socialisatie van mensen, straf als niet mag, beloning als het goed is.
  • positieve straf of bekrachtiger = prikkel toevoegen
  • negatieve straf of bekrachtiger = prikkel wegnemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hawthorne-effect

A

om prestaties van werknemers te optimaliseren moet men niet alleen zorgen voor de juist fysieke condities maar ook voor de juiste psychologische. Aandacht voor de werknemer als mens is van essentieel belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

overrechtvaardigingshypothese

A
  • men wil alleen nog iets doen als er beloning tegenover staat, dus materiele beloning bij iets goeds doen kan averechts werken (speelgoedje kind geven als hij iets goeds doet, wil daarna alleen iets doen als het iets ervoor terug krijgt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sociaal leren

Bandura

A
  • heet ook wel modelling
  • observeren van gedrag van een ander (rolmodel) en daarna imiteren (kan ook via spel, internet, youtube)
  • vaak onbewust
  • gezin veel ruzie dan neemt kind dit over naar eigen gezin later
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bewust sociaal leren

A
  • veters strikken, autorijden, koken
  • voordoen hoe iets niet moet - gevolgen tonen
  • voordoen hoe iets wel moet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sociale normen

A
  • om erbij te horen passen mensen eigen mening en gerag aan, ook liegen
  • experiment van Asch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verschillende soorten macht

A
  • beloningsmacht (bv directeur of leerkracht)
  • bestraffingsmacht (bv politie, politieke partij motie wantrouwen)
  • legitimiteitsmacht (bv rechter, agent) = formele macht
  • referentiemacht (bv popidolen)
  • deskundigheidsmacht (wetenschapper, hartspecialist)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Emotionele besmetting

Duchenne-lach, echte lach

A
  • mensen zijn geneigd zonder dat ze het in de gaten hebben, de emoties van anderen over te nemen
  • bv gapen - te maken met spiegelneuronen
  • vooral bij oogcontact, bij een-op-eengesprekken, dan meer intens contact hersenen dan gevoeliger
  • vindt niet bewust plaats, vooral als mensen elkaar mogen of inleven in de situatie
  • stress van 1 werknemer kan de hele afdeling zo besmetten
  • vrouwen gevoeliger, kijken langer naar ogen van elkaar
  • alzheimerpatient ook gevoeliger
  • kan ook paniek onder grote massa tot gevolg hebben
    (op dam 4-5-2010 paniek bij schreeuw man)
  • vaak bij opwaartse of neerwaartse identificatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  • sociale vergelijking
A
  1. geeft informatie over wat de sociale norm is en wat er wordt verwacht in bepaalde situatie
  2. geeft informatie die je kunt gebruiken om je situatie te verbeteren en inspiratie uit te halen (student direct baan gevonden)
  3. kunnen hoop geven (bv lezen over kankerpatienten die beter waren geworden)
    - onbewust en razendsnel
    - kan ook bewust worden opgeroepen via interventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  • priming
A
  • datgene wat men eerder heeft gezien, gehoord of meegemaakt onbewust zorgt voor een verhoogde sensitiviteit voor bepaalde prikkels, stimuli, objecten of personen
  • ervaringen die erna komen worden erdoor beïnvloed
  • vaak onwenselijk fenomeen (bij negatief gevolg)
  • dagelijks overspoeld met primes (op tv, krant) vaak tegenstrijdige signalen dan geen effect maar soms langdurig effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • overreding
A
  • met woorden en argumenten de attitude van de ander aanpassen
  • attitudeobject kan zijn persoon, ding, dier of ander fenomeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

professional die sociale vergelijking inzet

A
  • informatie geven hoe anderen het doen die er beter aan toe zijn en aanmoedigen overeenkomsten met die persoon te zien
  • filmpjes laten zien hoe mensen bepaald probleem oplossen, overwonnen.
  • laten praten met mensen die het overwonnen hebbben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

lotgenotencontact

hangt nauw samen met sociale vergelijking

A
  • vaak constructief, veel steun aan elkaar
  • maar 2 redenen dat het niet altijd even goed is
    1. vergelijkingen maken die angst en bezorgheid in de hand werken
    2. elkaar besmetten met negatieve emoties
17
Q

psychologisch debriefing

A
  • interventies vlak na schokkende gebeurtenis
  • werkt niet altijd goed, soms verhoogd kans op PTSS omdat ze incorrecter gebeurtenis erdoor herinneren, 2 oorzaken zijn:
    1. tempo van eigen rouw- en herstelproces doorbroken (opeens praten over gevoelens terwijl men daar nog niet aan toe is, geforceerd herbeleefd)
    2. mensen worden geprimed op mogelijke problemen en symptomen van PTSS (woorden als trauma en vreselijk erg geactiveerd in geheugen), je krijgt het idee dat je het vreselijk moet vinden dat je er nauwelijks van kan herstellen
18
Q

attitude bestaat uit 3 onderdelen

A
  1. cognitieve aspect (gedachte, overtuiging)
  2. affectieve aspect (gevoel)
  3. gedragsmatige aspect (gedrag)
19
Q

Elaboration Likelihood Model (ELM)

A

Theorie om te begrijpen waarom niet elke overredingsboodschap succes heeft.

  • er zijn 2 psychologische routes naar overtuiging
    • centrale route (gemotiveerd, nadenken en in staat) = elaboratie
    • perifere route (oppevlakkiger verwerkt, gaat niet
20
Q

Elaboration Likelihood Model (ELM)

A

Theorie om te begrijpen waarom niet elke overredingsboodschap succes heeft.

  • er zijn 2 psychologische routes naar overtuiging
    • centrale route (gemotiveerd, nadenken en in staat)
    • perifere route (oppervlakkiger verwerkt,)

Het heeft alleen zin iemand te overreden als diegene daarvoor openstaat (te moe, te veel zorgen dan niet)
Oude theorie jaren 80, overreding via internet lijkt anders te werken

21
Q

centrale route

A
  • gemotiveerd om informatie op te nemen
  • denken er bewust over na (bv koop nieuwe auto)
  • men zoekt zelf informatie
  • positieve of negatieve attitudeverandering (niet bij neutrale gedachten dan afh. van perifere triggers of er toch nog iets verandert.
22
Q

perifere route

A
  • oppervlakkige verwerking informatie
  • gaat niet om inhoud maar oppervlakkige kenmerken
  • bron is belangrijk (wie geeft de informatie, bv acteur)
  • mere-exposure-effect (vaker laten zien)
  • attitudeverdering via perifere route minder standvastig, kan snel weer veranderen
23
Q

perifere cues

A

= oppervlakkige kenmerken
Iemand kan toch beïnvloed worden afh. van:
- betrouwbaarheid van de bron (man witte jas)
- aantrekkelijkheid van de bron (fysiek mooi)
- bekendheid van de bron (acteur oa mere-exposure)
- gelijkheid van de bron (kunnen identificeren)

24
Q

factoren die ervoor kunnen zorgen dat sociale invloed niet of weinig grip heeft op mensen

A
  • bewust of onbewust
  • geloof in vrije wil
  • persoonlijkheid
  • attitude versus gedrag
  • defensieve reacties
25
Q

bewust of onbewust

A
  • grotere invloed als mensen niet doorhebben dat ze worden beïnvloed, want dan niet tegen wapenen
  • wanneer vrouwen wordt gevraagd zich bewust met fotomodellen te vergelijken zijn ze minder negatiever over zichzelf dan bij onbewuste vergelijking
  • bv kinderen attent maken dat als agressief gedrag op tv wordt getoond dat het niet goed is, hierdoor agressie minder invloed
26
Q

geloof in vrije wil

A
  • mensen die geloven in vrije wil zijn gemotiveerder hun eigen beslissingen te nemen en erover na te denken
  • externe locus of control = aangeleerde hulpeloosheid
27
Q

persoonlijkheid

A
big five
- extraversie
- mildheid, aardig
- ordelijkheid
- emotionele stabiliteit
- openheid voor nieuwe ervaringen
Iemand die openheid en extraversie heeft is minder gevoelig voor sociale druk-
-na 25ste jaar verandert de persoonlijkheid niet meer
28
Q

attitude versus gedrag
= theorie van gepland gedrag

alleen van toepassing op gedrag dat mensen bewust uitvoeren

A
  • onder welke voorwaarden een attitude leidt tot gedrag en welke factoren daarbij een rol spelen
    1 attitude
    2 subjectieve norm (waargenomen in omgeving)
    3 waargenomen gedrags controle (denken in staat te zijn gedrag te vertonen)
    Die 3 zorgen voor intentie –> gedrag
    waargenomen gedrags controle –> gedrag (ook rechtstreeks)
29
Q

defensieve reacties

A

proberen opheffen cognitieve dissonantie door:

  • gedrag aan te passen (blower stopt met blowen)
  • gedachten aanpassen (ach het valt wel mee)
  • mensen zoeken of krijgen afleiding, aandacht op iets anders richten dan wat de dissonantie veroorzaakt.
  • onrealistisch optimisme (ik krijg geen longkanker)
30
Q

redenen intentie niet uitgevoerd

A
  • de intentie alleen om gedrag te vertonen is geen garantie dat het ook daadwerkelijk gebeurt, verschillende redenen:
    1. intenties fluctueren over de dag
    2. ondermijnd doordat andere zaken aandacht eisen (vergeten of ego-depletion)
31
Q

ego-depletion

A

het opraken van de mentale energie die nodig is om je in te spannen iets te bereiken

  • te veel aan je hoofd
  • werken aan andere doelen
  • aandacht nodig voor andere dingen
32
Q

manieren om cognitieve dissonantie te verminderen

= cognitieve dissonantie reductie

A
  • zelfbevestiging (ik leef verder heel gezond)
  • rationaliseren
  • zelfoverschatting (ik kan veel beter autorijden)
  • trivialisering (belang van de nadelen verminderen)
  • afschuiven van verantwoordelijkheid
  • de-identificatie (geldt niet voor mij, alleen voor anderen)
33
Q

Klassieke conditionering:

A

het kan zijn dat de cliënt de injectienaalden onbewust heeft geassocieerd met het liegen door andere mensen. Hierdoor roept de injectienaald nu zelf ook veel negatieve gevoelens op. OS = leugens; GS: injectienaald, OR = ervaren van een schok, GR = negatieve gevoelens bij denken aan of zien van injectienaald.

34
Q

Wat wordt verstaan onder de Wet van Effect?

A

het verschijnsel dat wanneer op bepaald gedrag een positieve consequentie volgt, de kans groot is dat mensen dit gedrag vaker zullen vertonen. In dat geval wordt gedrag, zoals dat heet, bekrachtigd; de beloning die volgt op het gedrag wordt bekrachtiger genoemd. Volgt op het gedrag een negatieve consequentie, dan verkleint dat de kans dat mensen dat gedrag nog een keer vertonen.

35
Q

Wat is het verband tussen sociale vergelijkingen en emotionele besmetting?

A

Onbewuste sociale vergelijkingen gaan vooraf aan emotionele besmetting.
Sociale vergelijking en emotionele besmetting hangen nauw met elkaar samen: onbewuste sociale vergelijking gaat vooraf aan emotionele besmetting. Als mensen op basis van onbewuste sociale vergelijking constateren dat de ander op hen lijkt en dat ze zich met deze persoon kunnen identificeren, dan is de kans op emotionele besmetting veel groter dan wanneer ze constateren dat de ander heel anders is dan zijzelf. Dan bestaat juist de kans dat ze tegengesteld reageren. Ook mensen die van nature niet zo geneigd zijn zich met anderen te vergelijken, doen dat in sommige situaties toch wel. Soms is het, met name in groepen, bijna onmogelijk om je niet met anderen te vergelijken.