H3: Neurocognitieve stoornissen Flashcards

1
Q

Functies van het geheugen

A

Informatie opslaan, bewaren en terugvinden (recognitie: herkenning ; reproductie: actief opdiepen)
Executief: uitvoeren van doelgerichte actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Drie soorten expliciet (delcaratief) geheugen

A
  1. Werkgeheugen: kortetermijn geheugen
  2. Episodisch geheugen: anterograde of retrograde
  3. Semantisch geheugen: langetermijn geheugen en feiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Expliciet geheugen vs impliciet geheugen

A

Expliciet: declaratief geheugen → bewust
Impliciet: procedureel geheugen → onbewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Effecten van ouderdom (senescentie) op geheugen

A

Negatief effect op: episodisch geheugen, uitvoerende functies, snelheid van informatieverwerking
Weinig effect op: impliciet geheugen, visueel-ruimtelijke vaardigheden, abstract redeneren, taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Normaal vs pathologisch verouderen

A

Normaal verouderen: verlies van contact tussen hersencellen → informatienetwerk zit losser
Pathologisch verouderen: verlies van hersencellen → gaten in informatienetwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Clusters klinische kenmerken dementie

A

Desoriëntatie: tijd, plaats, persoon
Geheugenstoornissen
Stoornis in abstract denken en oordelen
Corticale functiestoornissen
Gedragsveranderingen
Bijkomende verschijnselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Desoriëntatie (dementie)

A

Tijd: missen in dag, maand, jaar (1ste teken), omkering dag- en nachtritme (2de teken), verleden beschouwen als hier en nu (3de teken)
Plaats: niet meer weten waar men is in vreemde omgeving (begin), eigen buurt tot in eigen huis (later)
Persoon: moeilijk nieuwe personen te herkennen (begin), moeilijk vertrouwde personen te herkennen (later), geen herkenning bij eigen naam (einde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geheugenstoornissen (dementie)

A

Inprenting: moeilijk nieuwe info opnemen (= ultrakort geheugen, immediate memory)
Recent geheugen: recente gebeurtenissen niet meer onthouden (= kort(lopend) geheugen, recent of short-term memory)
Langer geheugen: jeugdherinneringen blijven het langst intact (= lang(lopend) geheugen, remote of long-term memory)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stoornis in abstract denken en oordelen (dementie)

A

Onvermogen in verbanden leggen, rekenen, situaties beoordelen, plannen, analyseren, organiseren, problemen oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Corticale functiestoornissen (dementie)

A

Afasie: moeite met spreken, begrijpen, lezen en/of schrijven (woordvindproblemen, verwisselingen, begripsproblemen, taalverarming, persevereren)
Apraxie: geen doelgerichte handelingen kunnen uitvoeren, ondanks men de fysische mogelijkheid heeft
Agnosie: geen voorwerpen herkennen (kan bij alle zintuigen voorkomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gedragsveranderingen (dementie)

A

Grotendeels bepaald door intellectueel verval: humeurschommelingen, paranoïde gedachtengang, decorumverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bijkomende verschijnselen (dementie)

A

Affectieve symptomatologie: depressie, angst
Psychotische stoornissen: wanen, hallucinaties
Persoonlijkheidsveranderingen: apathie, agressie, ontremming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dementie van het alzheimer-type (DAT)

A

Meest voorkomende vorm (> 60%)
Begin: tussen 65-80 jaar (sluipend begin)
Degeneratieve aandoening: afsterven van zenuwcellen in hersenen
Risicofactoren: ouderdom, genetisch, syndroom van Down, hoofdtrauma, vasculaire risicofactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Parkinson

A

Symptomen: bewegingsarmoede (hypokinesie), beven (tremor), houdingsafwijkingen → motorische afwijkingen
Regelmatig voorkomend: vertraagd denken, bepaalde zaken uithalen uit geheugen wordt moeilijker → cognitieve stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vasculaire dementie

A

Cerebrovasculaire ziekte gedefinieerd als combinatie van focale neurologische afwijkingen en vasculaire laesie op CT of MRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Behandeling dementie

A

Algemeen: optimaliseren van algemeen lichamelijke toestand
Medicatie: DAT en DLB
Behandeling gedragsproblemen: belevingsgerichte psychosociale benaderingen, psychofarmaca
Ondersteuning centrale mantelzorger: psycho-educatie, omgangsadviezen, regelen van praktische hulp

17
Q

Delirium

A

Verlaagt bewustzijn → kritieke toestand
Vooral bij ouderen

18
Q

Delirium volgens de DSM-V

A

Stoornissen in bewustzijn met verminderd vermogen om aandacht te richten, vast te houden of te verplaatsen
Verandering in cognitieve functies
Ontwikkelt zich in korte periode en neigt tot fluctuerend beloop over periode van 24u → acuut

19
Q

Drie subtypes van delirium

A

Hyperactief-hyperalert subtype: alcoholonthoudingsdelier → geagiteerde delirium
Hypoactief-hypoalert subtype: bv. delier ten gevolge van hersenbeschadiging door leveraandoening → het stille delirium
Gemengde subtype

20
Q

Behandeling delirium

A

Opsporen en behandelen van mogelijke somatische oorzaken
Symptomatische behandeling: medicatie en psychosociale interventies

21
Q

Amnetische stoornissen

A

(Anterograde) geheugenstoornissen zonder andere cognitieve stoornissen
Etiologie: hersenziekten, middelengebruik, vitamine B1-deficiëntie, trauma