H13: Persoonlijkheidsstoornissen Flashcards

1
Q

Algemene clusters

A

Cluster A: vreemde, excentrieke cluster
Cluster B: dramatische cluster
Cluster C: angstige cluster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Persoonlijkheidsstoornissen cluster A

A

Paranoïde persoonlijkheidsstoornis
Schizoïde persoonlijkheidsstoornis
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cluster A

A

Excentriek, zonderling
Introvert: trekken zich terug uit sociale contact en beperkt in emotionele expressie
Cognitieve stoornissen en/of perceptuele stoornissen, soms met psychotisch karakter
Sociaal functioneren sterk aangetast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Persoonlijkheidsstoornissen cluster B

A

Borderline persoonlijkheidsstoornis
Narcistische persoonlijkheidsstoornis
Theatrale persoonlijkheidsstoornis
Antisociale persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cluster B

A

Borderline: automutilatie, suïcidepogingen, eisend gedrag
Narcistisch: conflicten om zich heen die hij/zij aan anderen wijt
Theatraal: flamboyant gedrag
Antisociaal: normen en waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Persoonlijkheidsstoornissen cluster C

A

Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cluster C

A

Centrale kenmerk: angst (vermijdings-, vastklampend en controlegedrag)
Vallen niet op
Zoeken vaak oorzaak van hun problemen bij zichzelf en nemen weinig verantwoordelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Algemene kenmerken persoonlijkheidsstoornissen

A

Patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen die binnen cultuur van betrokkene afwijken van verwachtingen, patroon zichtbaar op twee/meer: cognities, affecten, beheersing impulsen, interpersoonlijke relaties
Star patroon, uit zich op breed terrein van situaties
Stabiel patroon, lange duur, al van adolescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ontwikkeling persoonlijkheidsstoornissen

A

Begint in adolescentie of op jongvolwassen leeftijd en zijn daarna relatief stabiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beloop persoonlijkheidsstoornissen

A

Bij het ouder worden verliezen pathologische persoonlijkheidstrekken over het algemeen aan scherpte door neurobiologische veranderingen en maturiteit van de persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verschillen natuurlijk beloop

A

Antisociale persoonlijkheidsstoornis: weinig verbetering
Teruggetrokken en achterdocht cluster A: toename
Angst cluster C: toename
Borderline persoonlijkheidsstoornis: wisselend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Comorbiditeit persoonlijkheidsstoornissen

A

Andere persoonlijkheidsstoornissen (intracluster-comorbiditeit)
Aan middelen gebonden stoornissen
Angst- en stemmingsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Etiopathogenese persoonlijkheidsstoornissen

A

Genetisch: onderliggende dimensies of persoonlijkheidstrekken (Cloninger, Big Five (OCEAN))
Psychologisch: trauma, hechting, disfunctionele cognitieve schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Behandeling persoonlijkheidsstoornissen

A

Goed hanteren van de eigen (negatieve) tegenoverdracht
Psycho-educatie
Medicatie: SSRI
Cognitief-gedragstherapeutisch: dialectische gedragstherapie (constructieve vaardigheden, zinvol bestaan), cognitieve therapie, schema-focused therapie (aanpassen disfunctionele schema’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly