H11. Psychoanalyse Flashcards

1
Q

Noem 4 kenmerken van Freud

A
  1. Grondlegger psychoanalyse
  2. Mens baas eigen geest
  3. Omstreden: wetenschappelijk genoeg?
  4. Therapie waarin gesprek centraal staat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de carhartische methode? Noem 6 kenmerken

A
  1. Hypnose methode: ‘vergeten’ emotionele herinnering –> uiting
  2. Emotionele catharsis –> verbetering/verdwijnen symptomen
  3. Pt emotioneel gehecht aan therapeut
  4. Bertha Pappenheim: met hysterie, niet te hypnotiseren
  5. Freud + Breuer: Studies on Hysteria
  6. Werkte alleen bij mensen die gehypnotiseerd konden worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn pathogene ideeën?

A
  1. Emotioneel beladen, maar vergeten en onbewust geworden herinneringen
  2. Stimuli activeren onderdrukte emotionele energie ipv herinnering –> hysterische symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Van welke hypothese gaan Freud en Breuer uit in Studies on Hysteria?

A

Mensen die lijden aan hysterie lijden vooral aan herinneringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn conversies?

A
  1. Emotionele –> fysieke energie
  2. Als pathogene ideeën geuit worden
  3. Freud en Breuer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 3 kenmerken van pychoanalyse

A

1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 3 kenmerken van act-psychologie

A
  1. Onderscheid tussen aard van mentale en fysische fenomenen
  2. Brentano
  3. Fundamentele eenheid van psychologische analyse is een ACT
  4. Intentionaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is intentionaliteit?

A
  1. Aanduiden van en het hebben van een attitude, overtuiging of wens tov een object
  2. In alle mentale handelingen
  3. Brentano
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem 5 kenmerken van Brentano

A
  1. Act-psychologie
  2. Intentionaliteit
  3. Psychologische theorie moet ‘dynamisch’ en invloed van motivationele factoren verklaren
  4. Onderscheid objectieve en subjectieve realiteit
  5. Van invloed op Freud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 2 wetenschappers hadden invloed op Freud?

A
  1. Brentano: act-psychologie; intentionaliteit
  2. Brücke: mechanistische fysiologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf 3 kenmerken van Freud’s vrije associatie

A
  1. Pt op divan en gedachte vrije loop latten, alles zeggen wat in hen opkwam
  2. Zicht op subtiele (onbewuste) fenomenen
  3. Hysterisch symptoom: REEKS van pathogene ideeën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is overdeterminatie?

A

Éen symptoom door twee of meer factoren veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 2 inzichten die Freud kreeg door vrije associatie

A
  1. Hysterisch symptoom is REEKS van pathogene ideeën
  2. Pathogene ideeën onderhevig aan (on)bewuste repressie: intrapsychisch conflict
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf het intrapsychische conflict

A
  1. Bewust deel: wil probleem onder ogen zien
    Onbewust deel: wil geen emotionele pijn van de herinnering en saboteert
  2. Vio elke menselijke activiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 3 kenmerken van de verleidingstheorie van hysterie

A
  1. Hypothese: alle pt slachtoffer seksueel misbruik –> geseksualiseerde herinnering
  2. Hysterische symptomen als VERDEDIGING geseksualiseerde herinneringen
  3. Controversieël: weinig steun collega’s; product fantasie; Freud laat hypothese vallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat was Freud’s belangrijkste werk?

A

The interpretation of dreams. Vrij associeren obv dromen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is manifeste inhoud?

A

Bewust ervaren inhoud van een droom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is latente inhoud van een droom?

A
  1. Verborgen inhoud droom
  2. Grootste betekenis
  3. Dromers verzet tegen onthullen latente inhoud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is droomarbeid?

A

Droom begint met reeks latente gedachten die in slaap transformatie tot manifeste inhoud, door 3 processen:

  1. Verschuiving
  2. Verdichting
  3. Concrete verbeelding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Beschrijf het proces van verschuiving in dromen

A

Beladen latente inhoud verplaatst naar meer neutrale manifeste inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Beschrijf het proces van verdichting in dromen

A

Meerdere latente gedachten worden gesymboliseerd door 1 beeld of element van de manifeste inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke overeenkomsten zag Freud tussen dromen en symptomen van hysterie?

A
  1. Resultaat van vergelijkbare, onbewuste symbolische processen
  2. Ruimte gedachteprocessen, abstract –> concreet
  3. Tegenovergesteld aan logisch/wetenschappelijk denken
  4. Secundair-procesdenken losgelaten –> plaats voor primaire proces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem 2 contrasterende vormen van gedachten van Freud

A
  1. Primary proces: Onbewust en geassocieerd met vorming dromen en symptomen
  2. Secundair proces: Bewust en rationeel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom zijn onbewuste gedachten volgens Freud primair en onbewuste secundair?

A

Omdat kinderen worden GEBOREN met het vermogen om te dromen, maar rationeel denken nog moeten LEREN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem 4 kenmerken van Freud’s onbewuste gedachtevorm

A
  1. Overdeterminatie
  2. Verschuiving
  3. Verdichting
  4. Concrete verbeelding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Beschrijf de wensvervullingshypothese

A
  1. Gedacht dat de latente inhoud van elke droom een WENS omvat, die de belangrijkste drijfveer tot de droom zelf is.
  2. Vaak ONAANGENAAM om die wensen te erkennen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Noem een overeenkomst tussen manifeste dromen en symptomen van hysterie

A

Latente WENSEN –> dromen

Seksuele HERINNERINGEN –> hysterische symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke verklaring gaf Freud voor de verkeerd ‘herinnerde’ seksuele ervaringen bij de verleidingstheorie?

A
  1. Seksuele scenes weerspiegelden WENSEN ipv feitelijke gebeurtenissen
  2. Wensen in strijd met waarden pt –> onderdrukken –> uitweg in symptomen van hysterie: onbewust primair proces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke 2 diepe wensen vond Freud in zijn zelfanalyse van droom uit zijn kindertijd? En zijn interpretatie

A
  1. Dood van zijn vader
  2. Seksuele aandacht van zijn moeder

Bewuste verwerpt wensen –> innerlijk conflict –> symptomen hysterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Beschrijf het oedipuscomplex

A

Kinderlijke wens om 1) seksueel genot te verkrijgen van de ouder van het ANDERE geslacht en
2) verdwijnen ouder met HETZELFDE geslacht (rivaal)

Gepaard met verontrustende herinneringen (walgingen) tav eigen lichaam

Oedipale herinneringen worden nooit vernietigd, alleen ONDERDRUKT (–> uitweg door dromen en hysterie!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welk effect had Freud’s ‘Three essays on the theory of sexuality’?

A
  1. Tegenspraak kindertijd als onschuld en reinheid
  2. Freuds conclusie dat seksualiteit het mentale bestaan van een kind diepgaand beïnvloedt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is polymorfe perversiteit?

A
  1. Toestand waarin sensueel genot ontleed kan worden aan stimulatie van ieder lichaamsdeel
  2. Elke baby
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn erogene zones?

A

Gebieden die intense bevrediging en genot geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Beschrijf de orale zone

A

Zuigeling: ervaring met borstvoeding maakt mond/orale zone een gevoelig gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Beschrijf anale zone

A

Zindelijk: anale zone belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Beschrijf genitale zone

A
  1. Bron van seksueel genot
  2. Als kind meer controle over eigen lichaam heeft.
37
Q

Hoe zag Freud de interactie tussen sociale factoren in de familie en psychoseksuele ontwikkeling?

A

Sterke interactie: niet geboren als onschuldige kinderen die seksueel verwrongen raken door het kwaad in de wereld maar met primitieve en perverse neigingen die we moeten LEREN BETEUGELEN. Seksuele impulsen leren aanpassen ivm sociale acceptatie

38
Q

Noem de 3 persoonlijkheidskarakters obv seksuele ervaringen in de kindertijd

A
  1. Anale karakter
  2. Orale karakter
  3. Fallische/genitale karakter
39
Q

Beschrijf het anale karakter

A
  1. Door FIXATIE op kinderlijke seksualiteit in de anale fase
  2. Ordelijkheid, zuinigheid, koppigheid
40
Q

Beschrijf het orale karakter

A

Eten, drinken, roken, praten

41
Q

Fallische/genitale karakter

A

Nieuwsgierigheid, strijdbaarheid, exhibitionisme

42
Q

Beschrijf de casus Dora in 4 punten

A
  1. Ida Bauer
  2. Relatie haar ouders met bevriend echtpaar –> suicide gedachten
  3. Verklaring Freud: Ida aangetrokken door vader, zodat hij haar kon beschermen tegen haar eigen GENEGENHEID VOOR EEN VREEMDE.
  4. Fout: Ida’s ambivalentie tov Freud zelf
43
Q

Wat is overdracht?

A
  1. Patiënten brengen eigenschappen van belangrijke mensen uit hun verleden op de therapeut over
  2. Therapeut als moeder/vader/etc –> Weerstand therapeutisch proces
  3. EVENVEEL aandacht overdracht als oorspronkelijke symptomen
44
Q

Wat is metapsychologie?

A

Freud’s theoretische modellen van de geest (psyche)

45
Q

Noem 3 kenmerken van Freud’s ‘The ego and the ID’

A
  1. Psychische lokaliteiten
  2. 1923
  3. Psyche wordt voortdurend beïnvloedt door 3 conflicterende eisen: instincten, externe werkelijkheid en morele eisen
46
Q

Welke 3 conflicterende, psychische eisen stelde Freud?

A
  1. Instincten
  2. Externe werkelijkheid
  3. Morele eisen
47
Q

Beschrijf Freud’s instincten

A

Biologische behoeften aan voedsel, warmte en seksuele bevrediging

48
Q

Beschrijf Freud’s externe werkelijkheid

A

Om te overleven moeten we fysieke gevaren vermijden en onze instincten tevredenstellen.

Conflict tussen voorzien in onze behoeften en beperkingen die de werkelijkheid ons oplegt

49
Q

Beschrijf Freud’s morele eisen

A

Vio opnze geest. Kunnen mensen in richtingen sturen die tegengesteld zijn aan die van de instincten en van de eisen van de externe werkelijkheid

50
Q

Beschrijf Freud’s 3 psychische systemen

A
  1. id
  2. perception-consciousness system: pcpt.-cs
  3. Superego

Stellen verschillende en conflicterende eisen aan de psyche (ego), die een compromis moet bereiken

51
Q

Beschrijf de ego

A
  1. Deel van de psyche dat voor een compromis tussen het id, pcpt.-cs en superego moet zorgen
  2. Mediator
  3. Alles wat iemand doet is resultaat van compromis
52
Q

Beschrijf het id

A

Oorsprong van onbewuste, krachtige impulsen van de INSTINCTEN

53
Q

Wat is perception-consciousness system (pcpt.-cs)?

A
  1. Info externe werkelijkheid –> psyche; bewustheid waarneming
  2. Herinneringen; ‘voorbewust’
54
Q

Wat is het superego?

A
  1. Deel van de psyche dat morele eisen voortbrengt
  2. Geïnternaliseerde ouders
55
Q

Wat zijn afweermechanismen?

A
  1. Compromissen van het ego die het dagelijkse leven bepalen
  2. Minder dramatisch
  3. Samenwerking dochter Anna Freud
56
Q

Beschrijf de 5 afweermechanismen van Anna Freud

A
  1. Verschuiving
  2. Projectie
  3. Intelectualisatie
  4. Rationalisatie
  5. Identificatie
57
Q

Beschrijf verschuiving

A

Omleiden van een impuls naar een vervangend doel dat lijkt op het oorspronkelijke, maar psychologisch gezien veiliger is

58
Q

Wat is projectie

A

Als iemand de eigen, onaanvaardbare impulsen niet erkent en aan iemand anders toedicht

59
Q

Wat is intellectualisatie?

A

Emotioneel beladen onderwerp wordt op intellectuele manier benaderd –> vermijden emotionele ervaring

60
Q

Wat is rationalisatie?

A

Mensen handelen vanuit EEN motief, maar hun gedrag verklaren obv ANDER motief

61
Q

Wat is identificatie?

A
  1. Bewust overnemen van kenmerken van een ander, emotioneel belangrijk persoon.
  2. Freud’s latere werk
  3. Manier om met gevreesd iemand om te gaan
  4. Belang vorming superego kind. Onbewuste identificatie met ouders.
62
Q

Beschrijf het castratiecomplex

A
  1. Ontstaat door bewustwording anatomische verschillen
  2. Oedipale periode
  3. Jongens: ANGST
    meisjes: PENISNIJD
  4. Jongens grotere oedipale angst. –> internalisering oudere beperkingen nodig –> sterkere superego’s
63
Q

Noem 2 kritieken op het castratiecomplex

A
  1. Horney: Freud’s opvatting over vrouwelijke seksualiteit beïnvloed door zijn mannelijke gezichtspunt. Penis alleen belangrijk in patriarchale samenleving
  2. Thompson: Negatieve houding tov vrouwelijke seksualiteit –> inferioriteit. Freud beïnvloed door positie van zijn eigen vrouwelijke patiënten
64
Q

Wat is Thanatos?

A

Doodsinstinct

65
Q

Wat is Eros?

A

Leven brengend seksueel instict

66
Q

Wat zijn objectrelaties?

A
  1. Psychoanalytische school
  2. Melanie Klein
  3. Moeder-zuigeling meest cruciale en bepalende relatie
67
Q

Beschrijf Erik Erikson’s. benadering van de kinderpsychoanalyse

A
  1. Complementaire reeks psychosociale fasen, parallel aan de psychoseksuele gebeurtenissen van Freud.
  2. Puberteit ‘identiteitscrisis’
68
Q

Noem een overeenkomst en verschil tussen Adler en Freud

A

Beide: Geloofden dat een complex uit de kindertijd belangrijke rol speelt in normale en abnormale psychologische ontwikkeling

Verschil: Adler’s focus op minderwaardigheidsgevoelens

69
Q

Beschrijf het midnerwaardigheidscomplex

A
  1. Adler
  2. Individueel patroon van minderwaardigheidsgevoelens, bepaald door combi aangeboren en omgevingsfactoren uit kindertijd
  3. Ieder kind, uniek
  4. Motivatie: te boven komen en onafh worden van omgeving
70
Q

Wat is individuele psychologie?

A

Adler’s overtuiging dat iedereen unieke reactie op minderwaardigheid

71
Q

Noem 5 kenmerken van Adler

A
  1. Minderwaardigheidscomplex
  2. Individuele psychologie
  3. Sociale interesse
  4. Geboortevolgorde-effect
  5. Leidende ficties
72
Q

Wat is het geboortevolgorde-effect?

A

Verschillen in geboortevolgorde vio verschillende soorten minderwaardigheidsgevoelens en compensatie daarvoor

73
Q

Noem 3 kenmerken van Adlers’ therapie

A

Focus op
1. Sociale interesse
2. Geboortevolgorde-effect
3. Leidende ficties

74
Q

Beschrijf Adler’s sociale interesse

A

(natuurlijk) sociaal vermogen van mensen

75
Q

Wat zijn leidende ficties?

A
  1. Gedeeltelijk of geheel onjuiste ideeën van patiënten over zichzelf, uit kindertijd
  2. Men denkt dat ze juist zijn en die (on)bewust gedrag kunnen beïnvloeden
  3. Effecten soms positief, soms negatief
76
Q

Noem 2 belangrijke dissidenten van Freud

A
  1. Adler: individuele psychologie
  2. Jung: analytische psychologie
77
Q

Wat is libido volgens Freud?

A

Seksuele inhoud van het onbewuste. Erkend door Jung

78
Q

Waarin kwamen Jung en Freud overeen en waarin verschilden ze?

A

Beide: libido

Jung: Onbewuste kon ook andere wensen en conflicten bevatten. Psychische energie IN HET ALGEMEEN.

79
Q

Noem 4 kenmerken van Jung

A
  1. Analytische psychologie
  2. Archetypes
  3. Balans
  4. Extraversie-introversie
  5. Psychologische types
80
Q

Wat zijn archetypes?

A
  1. Jung
  2. Universele beelden, thema’s en ideeën, uit aangeboren COLLECTIEF ONBEWUSTE
  3. ~ ideale vormen Plato; aangeboren ideeën Descartes
  4. Mandala
81
Q

Beschrijf de mandala van Jung

A
  1. Archetype
  2. Spiritueel en ritueel symbool dat het UNIVERSUM weerspiegelt.
  3. Symbool voor potentiële EENHEID en HEELHEID van menselijke psyche en BALANS tussen verschillende neigingen
82
Q

Beschrijf Jung’s extraversie-introversie

A
  1. Persoonlijkheidsdimensie
  2. Neiging qua temperament extern op objectieve of intern op subjectieve te richten
  3. Balans = ideale psychische toestand
83
Q

Beschrijf Jung’s persona

A

Openlijke verschijningsvorm van de compromissen en afweermechanismen die tot uiting komen in iemands openlijke gedrag

84
Q

Beschrijf Jung’s schaduw

A
  1. Omgekeerde van ego
  2. Bevat animus/anima
  3. Gericht op innerlijke wereld
85
Q

Beschrijf Jung’s Zelf

A

Weergave iemands bewustzijn en erkenning van de co-existentie van ego en schaduw

86
Q

Wat is Jung’s theorie van psychologische types?

A

PERCEPTIE en BEOORDELING.

Perceptie: ervaringen uit sensaties van externe werkelijkheid of intuïties van innerlijk.

Beoordeling: van percepties, op dimensie van rationeel denken tot emotioneel voelen

Myers-Briggs Type Indicator (test)

87
Q

Waarom had Freud geen succes in de USA?

A
  1. Zijn methode van vrije associatie stond haaks op Ticheners regels voor wetenschappelijke en objectieve introspectie.
  2. Vrije associatie: SUBJECTIEVE betekenis van schijnbaar betekenisloze dromen en fantasieën ontdekken
88
Q
A