Geneeskunde 1C2 VO week 2 (incompleet) Flashcards

1
Q

Welk orgaan speelt een centrale rol in de verdeling van de door de darm opgenomen voedingsmiddelen?

A

De lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er in een goed gevoed persoon met de koolhydraten, de eiwitten en de vetten uit de voeding?

A

Koolhydraten: afgebroken tot glucose in de darm, via v. portae naar de lever, hier:
- Opgeslagen als glycogeen in lever
- Verbranding in hersenen
- Vorming van vet (via VLDL naar vetweefsel (hiervoor glycerol van vetweefsel nodig))

Eiwitten: afgebroken tot aminozuren in de darm, via v. portae naar de lever, hier:
- Eiwitvorming in de lever (voor bijv. RNA en celprocessen)
- Vetvorming (via VLDL en in vetweefsel zelf)
- Aminogroep afgesplitst voor ureumvorming

Vetten: triglyceriden worden in chylomicronen gestopt, via de lymfe en bloed, hier:
- Naar spierweefsel en vetweefsel voor opslag en verbranding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk hormoon stuurt de opslag aan van glucose en geef aan in welke orgaan dit gebeurt?

A

De endocriene pancreas merkt in het bloed als de glucosespiegel verhoogd is –> hierdoor zal deze insuline aanmaken en dit uitscheiden waardoor het in de v. portae komt –> lever merkt deze hoge insulinespiegel en zal glucose gaan opslaan –> insulineconcentraties in de rest van het lichaam zijn lager (verdunning), maar alsnog ook opslag van glucose spierweefsel en vetweefsel (triglyceriden uit glucose in de lever gemaakt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom vindt de Cori-cyclus niet plaats in de gevoede toestand?

A

De cori-cyclus is de gluconeogenese van lactaat (naar glucose) –> in gevoede toestand is er genoeg glucose aanwezig en hoeft er dus geen nieuwvorming van glucose plaats te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk hormoon is, of welke hormonen zijn, nu het meest belangrijk in de aansturing van het metabolisme en waar komt het hormoon (de hormonen) vandaan?

A
  • Insuline: in de endocriene pancreas (verminderde aanmaak hiervan)
  • Glucagon: in de endocriene pancreas
  • Groeihormoon: in de hypofyse
  • Cortisol: in de bijnierschors
  • Schildklierhormoon: in de schildklier
  • (Nor)adrenaline: medulla van de bijnier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de belangrijkste verschillen met de gevoede periode voor de volgende organen: darm, spier, hersenen, lever, rode bloedcellen en vetweefsel?

A
  • Darm: laatste opname van voedingsstoffen met o.a. glucose (zeer weinig)
  • Spier: glycogeen omzetten voor glucose voor verbranding en krijgen vetzuren voor verbranding
  • Hersenen: krijgt glucose via het bloed door de lever
  • Lever: gaat glycogeen omzetten tot glucose voor de hersenen, krijgt vetzuren voor vetzuuroxidatie
  • Rode bloedcellen: krijgen glucose via het bloed door de lever
  • Vetweefsel: triglyceriden d.m.v. HSL omzetten in vrije vetzuren en glycerol die naar de lever kunnen voor vetzuuroxidatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoeveel glucose verbruikt het lichaam per uur na 16 uur vasten, hoeveel na 36 uur vasten, en hoeveel na 35 dagen vasten?

A
  • Gevoede toestand: 40 g/uur
  • Na 16 uur: 10 g/uur
  • Na 36 uur: 10 g/uur
  • Na 35 dagen: 5 g/uur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In welk orgaan vindt in fase III de gluconeogenese plaats en uit welke substraten kan het lichaam glucose synthetiseren?

A

Vindt plaats in de lever, er wordt glucose gevormd uit de volgende substraten:
- Lactaat
- Glycerol
- Aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe wordt de gluconeogenese aangezet in het lichaam? Welk(e) sleutelenzym(en) wordt of worden geactiveerd en/of geremd?

A
  • Pyruvaat carboxylase: gereguleerd door een grote hoeveelheid acetyl-CoA die niet verder verwerkt kan worden (volle citroenzuurcyclus)
  • PEP carboxykinase: gereguleerd door glucagon en cortisol
  • Fructose-1,6-bisfosfatase: gereguleerd door indirect insuline en glucagon (bij weinig insuline en veel glucagon ontstaat er weinig fructose-2,6-bisfosfaat en dat stimuleert de vorming omhoog naar fructose-6-fosfaat), hierdoor ook een lage concentratie pyruvaat kinase
  • Glucose-6-fosfatase: gereguleerd door weinig insuline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom kan een baby niet lang vasten?

A

Baby’s hebben geen grote reserves en zullen daardoor niet lang glucose zelf kunnen produceren uit lichaamsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom daalt het glucose verbruik na twee dagen vasten?

A

De hersenen en ery’s gaan ketonlichamen gebruiken i.p.v. glucose voor eiwitsparing (anders te lang gluconeogenese uit o.a. aminozuren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn ketonlichamen en waaruit worden ze gemaakt?

A

Ontstaan bij een halve oxidatie van vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het nut van ketogenese?

A

De ketonlichamen kunnen concurreren met glucose (in hersenen en ery’s), hierdoor hoeft de lever minder glucose te maken en hiervoor minder eiwitten af te breken (eiwitsparing)
–> Pas na 36 uur vasten is de ketonspiegel hoog genoeg om de hersenen ervan te voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waardoor kunnen er na 5 weken vasten ketonlichamen in de urine verschijnen?

A

De hele tijd heeft er gluconeogenese plaatsgevonden waarbij eiwitten zijn opgebruikt, o.a. de kanalen voor reabsorptie in de nier bestaan uit eiwitten en hiervan kan een deel ook afgebroken zijn. Door een verminderde reabsorptie blijven er ketonlichamen achter en worden deze uitgescheiden in de urine
–> ook heeft het lichaam niet meer genoeg aminozuren om nieuwe kanalen te vormen en zal het probleem dus steeds groter worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke complicaties kunnen optreden bij langdurig vasten?

A
  • Nierfalen
  • Geen immuunsysteem
  • Spierzwakte in het hart en diafragma
  • Warmteverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat laat je bepalen in de urine van de patiënt om te kunnen achterhalen of de patiënt toch stiekem wat heeft gegeten in een maand tijd: glucose, lactaat, ureum, ammoniak, pH, ketonlichamen, osmolariteit of urinezuur?

A

Ketonlichamen: het aanbod ervan stijgt en de reabsorptiecapaciteit daalt, waardoor het in de urine te vinden is

Niet:
- Glucose: hoort niet in het bloed
- Ureum/ammoniak/osmolariteit/urinezuur: hangt af van veel meer dingen dan vasten
- pH: moet altijd goed gecontroleerd zijn
- Lactaat

17
Q

Hoe komt het dat patiënten met stoornissen in de mitochondriale oxidatie van vetzuren vaak een veel te laag bloedglucose hebben bij vasten?

A

Als je een stoornis in je vetzuuroxidatie hebt, zul je veel minder acetyl-CoA vormen
–> alleen bij een hoge [acetyl-CoA] zal pyruvaat carboxylase werken in de gluconeogenese
–> als de gluconeogenese niet veel plaatsvindt zal er te weinig glucose in de lever gevormd worden en zal het bloedglucose gehalte te laat zijn

18
Q

Wat is een kussmaul ademhaling?

A

Zeer snelle en diepe ademhaling (snakken naar adem)
Gevolg van een metabole ketoacidose die niet goed genoeg gebufferd kan worden door bicarbonaat
- B-hydroxybutvraat en acetoacetaat concentraties zijn zeer hoog en de adem ruikt naar aceton

19
Q

Is na 24 uur vasten het leverglycogeen nog belangrijk voor de bloedglucose regulatie?

A

Nee, na 16 uur is deze op

20
Q

Wat gebeurt er met de stikstofbalans van een persoon die een week vast?

A

Negatieve balans
Uit: bij de gluconeogenese van aminozuren komt NH3 vrij en dit verlaat door de ureumcyclus het lichaam, dus verlies van stikstof
In: er komt niks binnen uit de voeding

21
Q

Waardoor raakt een patiënt die een week niets eet uitgedroogd?

A
  • Als ze daarnaast ook zeer weinig drinken
  • Door ketonlichamen (grote moleculen) wordt het volume van de urine groter door osmose en verlies je vocht
22
Q

Hoe kun je iemand met een metabole ketoacidose als gevolg van ondervoeding behandelen?

A

Infuus/zondevoeding toedienen waar heel veel glucose in zit en evt. ook bicarbonaat, daarnaast zit er ook altijd fysiologisch zout in (tegen hersenoedeem)

23
Q

Hoe heten de drie sleutelenzymen voor de glycolyse, en hoe heten de vier sleutelenzymen voor de gluconeogenese vanuit pyruvaat?

A

Glycolyse:
- Glucokinase
- Fosfofructo-kinase-1 (PFK1)
- Pyruvaat kinase

Gluconeogenese:
- Glucose-6-fosfatase
- Fructose-1,6-bisfosfatase
- PEP-carboxykinase
- Pyruvaat carboxylase

24
Q

Door de activiteit van deze sleutelenzymen te reguleren kan worden voorkomen dat glycolyse en gluconeogenese tegelijk actief zijn, waarom wordt zo’n cyclus wasteful (futiel) genoemd?

A

Er wordt uit glucose pyruvaat gevormd en uit pyruvaat glucose, dit gebeurt met dezelfde snelheid en dus levert het je niks op en het kost veel ATP

25
Q

Door welke allosterische factoren wordt PFK-1 geactiveerd en door welke factoren wordt het geremd?

A

Activatie: AMP (te lage oxidatieve fosforylering) en veel fructose-2,6-bisfosfaat (deze wordt geactiveerd door insuline) –> gebeurt beide door allosterie

Remming: ATP, citraat en H+

De terugvorming wordt geactiveerd door AMP en weinig fructose-2,6-bisfosfaat (deze wordt geactiveerd door glucagon)

26
Q

Hoe reguleert een allosterische factor de activiteit van een allosterisch enzym?

A

Allosterische factor bindt aan het enzym en zorgt voor een conformatieverandering –> hierdoor wordt het enzym actief en zorgt het voor het sneller verlopen van de reactie

27
Q

Hoe heet het sleutelenzym van de glycogenese en die van de glycogenolyse?

A

Glycogenese: glycogeen synthase (gestimuleerd door gedefosforyleerd fosforylase –> insuline actief)
Glycogenolyse: glycogeen fosforylase (gestimuleerd door gefosforyleerd fosforylase –> glucagon actief)

28
Q

Is er sprake van een futiele cyclus wanneer glycogenolyse en glycogenese tegelijkertijd actief zouden zijn?

A

Er wordt tegelijkertijd glycogeen gevormd uit glucose en glucose gevormd uit glycogeen en netto kost dit ATP, vandaar dat het een futiele cyclus is omdat het ATP kost en niets oplevert

29
Q

Welke eiwitkinasen die betrokken zijn bij de regulatie van deze sleutelenzymen hebben de glycogenese en glycogenolyse gemeenschappelijk en waardoor worden deze actief?

A
  • Eiwit kinase A (PKA)
  • Fosforylase kinase

Deze worden actief door een verhoging van cAMP

30
Q

Wat doen cAMP en adrenaline met de celprocessen in de spier?

A

cAMP en adrenaline activeren de glycolyse en glycogenolyse
–> hierdoor fructose-2,6-bisfosfaat hoog (PKF2 actief) en Fructose-1,6-bisfosfatase inactief
–> duale enzym wordt gefosforyleerd

31
Q

Wat doet adrenaline met de celprocessen in de lever?

A

Adrenaline activeert de gluconeogenese en glycogenolyse
–> hierdoor fructose-2,6-bisfosfaat laag (PKF2 inactief) en fructose-1,6-bisfosfatase actief
–> duale enzym wordt gedefosforyleerd

32
Q

Waardoor verlopen glycogenese en glycogenolyse niet tegelijkertijd?

A

Doordat glycogenese wordt gestimuleerd bij een defosforylase en glycogenolyse bij een fosforylase hierdoor kunnen ze niet tegelijkertijd verlopen omdat hun sleutelenzymen niet tegelijk actief zijn

33
Q

Bij patiënten die lijden aan de glycogeenstapelingsziekte type VI (M.Hers) is het glycogeen phosphorylase kinase deficiënt. Toch kunnen deze patiënten spierarbeid verrichten zonder kramp te krijgen, hoe kan dit?

A

AMP kan binden aan glycogeen fosforylase en hierdoor zonder fosforyleren een vormverandering (reversibel), waardoor toch glucose uit glycogeen gehaald kan worden

34
Q

Waar in de cel vindt de vetzuursynthese plaats, en waar de vetzuuroxidatie?

A

Vetzuursynthese: cytosol
Vetzuuroxidatie: mitochondriën

–> hierdoor zorgt de barrière van het mitochondriale binnenmembraan voor een scheiding tussen de synthese en oxidatie van vetzuren en kunnen de processen niet tegelijkertijd plaatsvinden
–> Deze barrière gebeurt door de CPT-1 poort (dicht bij vetzuursynthese (door remming van Malonyl-CoA))
–> Acetyl-CoA kan d.m.v. citraat (en oxaalacetaat) over het membraan verplaatsen

35
Q

Welk enzym is het sleutelenzym voor de vetzuursynthese en welke allosterische factoren bepalen de activiteit hiervan?

A

Acetyl-CoA carboxylase: zet een CO2 groep aan acetyl-CoA en die is nodig om samen met oxaalacetaat acetyl-CoA om te zetten in citraat dat naar het cytosol kan

+ insuline (geeft defosforylering)
+ lange termijn insuline
+ citraat
- glucagon (geeft fosforylering)/adrenaline
- langketen acyl-CoA

36
Q

Wat zijn de gevolgen van stress op de vetzuursynthese/-oxidatie?

A

Door stress stijgt adrenaline –> remming van fosforylering van Acetyl-CoA carboxylase door wegvallen malonyl-CoA –> toename vetzuuroxidatie en afname vetzuursynthese