Frans Unité 3 Flashcards
beschrijven
décrire
de persoon
la personne
het voorwerp
l’objet
het gebouw
le bâtiment
het ding
le truc
het verschil
la différence
van hout
en bois
van plastic
en platique
van metaal
en métal
zwaar
lourd
licht
léger, légère
de haren
les cheveux
de ogen
les yeux
de mond
la bouche
de huid
la peau
de vorm
la forme
rond
rond
vierkant
carré
de maat
la taille
de plaats
l’endroit
het verhaal
l’histoire
zij ziet (zien)
elle voit (voir)
vreemd
bizarre
niemand
ne … personne
beslissen
décider
de hoofdpersoon
le personnage principal
het gevaar
le danger
slecht
mauvais
aanraden
recommander
grappig
amusant
het leven
la vie
de vriendschap
l’amitié
mogelijk, onmogelijk
possible, impossible
de kast
le placard
hij hoort (horen)
il entend (entendre)
het geluid
le bruit
het ongeluk
l’accident
ernstig
grave
het einde
la fin
geen enkel
aucun