Engels Unit 1 Flashcards
zet klasattraction
attractie, bezienswaardigheid
be used to (to)
gewend zijn aan
citizen
inwoner, burger
consist of (to)
bestaan uit
depart (to)
vertrekken
develop (to)
(zich) ontwikkelen
discount
korting
enormous
enorm, heel groot
explore (to)
verkennen
harbour
haven
impressive
indrukwekkend
island
eiland
packed
overvol
railway
spoorweg
return (ticket)
retourtje
road sign
verkeersbord
single (ticket)
enkeltje
skyscraper
wolkenkrabber
statue
standbeeld
steep
steil
tourist
toerist
trade (to)
handelen
urban
stedelijk
well-known
bekend
adventurous
avontuurlijk
airline
luchtvaartmaatschappij
arrange (to)
regelen
arrival
aankomst
bay
baai
be dying to (to)
heel graag willen
confirm (to)
bevestigen
delay
vertraging
fly (to) - flew
vliegen - vloog (vlogen)
guess (to)
denken
guest bedroom
logeerkamer
hopefully
hopelijk
information desk
infobalie
make up one’s mind (to)
beslissen
panic (to)
in paniek raken
passport
paspoort
prison
gevangenis
scary
eng
suburb
voorstad, buitenwijk
trip
reis
annoying
vervelend
available
verkrijgbaar
building
gebouw
bus stop
bushalte
colleague
collega
convenient
handig
countryside
platteland
couple (a)
een paar