duits woordenschat kapitel 1 (1) Flashcards

1
Q

het avontuur

A

das Abentueuer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de activiteit

A

die Aktivität

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het aanbod, de aanbieding

A

das Angebot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de uitstap, het uitstapje

A

der Ausflug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de brochure

A

die Broschüre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de fiets

A

das Fahrrad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de fantasie

A

die Fantasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de vakantie

A

die Ferien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het vakantiepark

A

der Ferienpark

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het openluchtzwembad

A

das Freibad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het voetbalveld

A

der Fußballplatz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het golfterein

A

der Golfplatz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de jeugd

A

die Jugend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het langlaufen

A

das Langlaufen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het paard

A

das Pferd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de prijs

A

der Preis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het programma

A

das Programm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de paardrijcursus

A

die Reitausbildung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het paardrijden

A

das Reiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de rust

A

die Ruhe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de sauna

A

die Sauna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

het zwembad

A

das Schwimmbad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de zomer

A

der Sommer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de zomervakantie

A

die Sommerferien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
het plezier
der Spaß
26
het sportveld, speelterein
der Spielplatz
27
de sport
der Sport
28
de sporthal
die Sporthalle
29
de vakantie, het verlof
der Urlaub
30
het volleybalveld
das Volleyballfeld
31
de wandelkaart
die Wanderkarte
32
de (lange) wandeling
die Wanderung
33
de wandelweg
der Wanderweg
34
de winter
der Winter
35
de wintersport
der Wintersport
36
de rots
der Felsen
37
de streek
die Gegend
38
de natuur
die Natur
39
de sneeuw
der Schnee
40
het Zwarte Woud
der Schwarzwald
41
de zon
die Sonne
42
het strandbad
das Strandbad
43
de streek
die Region
44
het bos, het woud
der Wald
45
het water
das Wasser
46
de waterval
der Wasserfall
47
bezoeken
besuchen
48
bieden
bieten
49
blijven
bleiben
50
boeken
buchen
51
luieren
faulenzen
52
genieten (van)
genießen
53
(be)klimmen
klettern
54
houden (van)
lieben
55
bedoelen
meinen
56
huren
mieten
57
regenen
regnen
58
paardrijden
reiten
59
roeien
rudern
60
zich vervelen
sich langweilen
61
dromen
träumen
62
hier: doen (aan)
treiben
63
wandelen
wandern
64
zullen
werden
65
worden
werden
66
weten
wissen
67
vanaf
ab
68
avontuurlijk
abenteuerlich
69
verkrijgbaar
erhältlich
70
geleid
geführt
71
gunstig
günstig
72
nu
jetzt
73
trouwens, overigens
übrigens
74
vermoedelijk
vermutlich
75
misschien
vielleicht
76
waarschijnlijk
wahrscheinlich
77
wonderbaarlijk
wunderbar
78
geen idee
Keine Ahnung
79
daar heb ik vandaag geen zin in
Darauf habi ich heute keinen Bock
80
waar heb je zin in
Worauf hast du Bock Worauf hast du Lust
81
akkoord
Einverstanden
82
ik zie er al naar uit
Ick freue mich schon
83
gelukkig
Zum Glück
84
kijk eens
Guck mal
85
naar hartenlust
Nach Herzenslust
86
tof idee
Tolle Idee
87
dat klopt
Stimmt
88
Freiburg is een bezoek waard
Freiburg ist einen Besuch wert
89
de sauna staat u ter beschikking
Die Sauna steht Ihnen zur Verfügung
90
vervoeging sein
Ich bin Du bist Er ist Wir sind Ihr seid Sie sind
91
vervoeging habe
ich habe du hast er hat wir haben ihr habt sie haben
92
vervoeging mögen
ich mag du magst er/sie/es mag wir mögen ihr mögt sie mögen
93