Nederlands taalredactie 1, les (10), 12 en 14 Flashcards

1
Q

welke woorden schrijf je met een hoofdletter

A
  • voor en familienamen
  • persoonsnamen gegeven aan schilderijen, kleding,…
  • samenstelling met persoonsnamen
  • (samenstellingen en afleidingen met) aardrijkskundige namen
  • namen van talen en volkeren
  • historische gebeurtenis
  • feestdagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke woorden schrijf je met een kleine letter

A
  • afleiding van een persoonsnaam
  • persoonsnaam dat gebruiksvoorwerp aanduid
  • samenstelling met de naam van de uitvinder
  • windstreken
  • kenmerken (van de wijn) NIET de oorsprong
  • etnische groep
  • geloofsovertuiging
  • historische periode
  • samenstellingen met de naam van een feestdag
  • kunststromingen
  • leenwoorden uit het duits
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke woorden krijgen een kleine letter (ziekten, aandoeningen,…)

A
  • de naam van ziekten, aandoeningen, en syndromen
  • ziektenamen die teruggaan op een eigennaam
  • samenstellingen met ziekte namen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke woorden krijgen een grote letter (ziekten, aandoeningen,…)

A
  • in woordgroepen bij de ziekte van / het syndroom van en dan de naam
  • woordgroepen met een aardrijkskundig bijvoeglijk naamwoord
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wanneer word er een koppelteken geschreven

A
  • klinkerbotsing
  • als het erop volgende woord of woorddeel met een hoofdletter begint
  • met niet , non, ex en oud
  • Engelse woorden
  • met cijfers, letters, symbolen en afkortingen
  • omwille van leesbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

anatomisch

A

kennis van en inzicht in de gezonde bouw van het menselijk lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

beamen

A

bevestigen dat men het eens is met iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

descriptief

A

je accuraat en systematisch een populatie, situatie of fenomeen te beschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

erudiet

A

beschaafd, ontwikkeld, geleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

initieel

A

aanvankelijk of eerst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

integraal

A

volledig en alomvattend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

morbide

A

zacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nefast

A

bijzonder lastig, rampzalig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ontraden

A

afraden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

prescriptief

A

hoe dingen voorgeschreven staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de referent

A

een persoon die jou kan aanbevelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

sensibiliseren

A

bewustmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de taxatie

A

het inschatten door een onafhankelijk, erkend en ter zake kundig persoon, van de waarde van alle roerende en onroerende objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

taxonomisch

A

de wetenschap van het indelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

obscuur

A

ongunstig of onbekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

geavanceerd

A

gevorderd, vooruitgeschoven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

larmoyant

A

betraand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

lucratief

A

waar je veel geld mee verdient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

geringschattend

A

van iets of iemand dat je vindt dat het van weinig of geen waarde is en dat je jezelf gerechtigd voelt om dat oordeel te vellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

roemrijk

A

met veel roem of glorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

ingenieus

A

slim bedacht of gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

beschimpen

A

scheldwoorden roepen (naar iemand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

propageren

A

het beïnvloeden van de publieke opinie voor een meestal niet-commercieel doel, vaak gaat het om een politiek doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is epische concentratie

A

dat heldendaden aan jou worden toegeschreven terwijl jij het niet hebt gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat is orale vertelcultuur

A

er werd meer beluisterd dan gelezen

31
Q

syno karelromans

A

voorhoofse romans

32
Q

welk zijn de vier punten van de cirkelstructuur

A
  • ordo
  • manque
  • queeste
    -ordo
33
Q

welke elementen bevat een proloog

A
  • aandacht vragen
  • zeggen hoeveel moeite het heeft gekost
  • hogere instantie oproepen (god)
  • vermelding van bron
  • reclame maken voor zijn tekst
34
Q

wat zijn legendes

A

religieuze levensverhalen bv over maria, ze werden verteld als waargebeurd maar zonder wetenschappelijk bewijs

35
Q

wat is een sage

A

een traditioneel volksverhaal dat zich afspeelt op een bekende plaats en op een bekend moment in de tijd en vaak gegroeid is om een historische kern

36
Q

wat is een mythe

A

ze gaan meestal over belevenissen van de goden, over de schepping van de wereld, over bovennatuurlijke wezens maar ook wel eens over helden

37
Q

applauskind

A

kind dat te veel geprezen word door zijn ouders bij alles wat hij doet

38
Q

boemerangkind

A

jongvolwassene die weer intrekt bij zijn ouders, na een tijd zelfstandig te hebben gewoond

39
Q

scharrelkind

A

kinderen die buiten mogen spelen en lopen zonder volwassenen

40
Q

tijgermoeder

A

moeder die streeft dat haar kinderen in alles uitblinken

41
Q

uitstelmoeder

A

vrouw die het moederschap uitstelt omdat ze eerst een carriere wil maken

42
Q

patchworkgezin

A

samengesteld gezin

43
Q

wat is een neologisme

A

een woord dat nieuw is in een taal en dat gangbaar word in het algemene taalgebruik

44
Q

boerkabuddy

A

iemand die een persoon met een boerka begeleid

45
Q

klimaatklever

A

mensen dat zich vast plakken voor het klimaat

46
Q

knaldrang

A

iemand die heel veel drang heeft naar feesten

47
Q

helikopterouders

A

iemand die te beschermend is over haar kind

48
Q

bore-out

A

dat je gestrest bent doordat je je verveelt

49
Q

deepfake

A

het samenstellen van beelden van mensen met behulp van kunstmatige intelligentie op basis van bestaand beeldmateriaal

50
Q

downdaten

A

daten met iemand die een lagere opleiding heeft dan jijzelf

51
Q

flashmob

A

een (grote) groep mensen die plotseling op een openbare plek samenkomt, iets ongebruikelijks doet en daarna weer snel uiteenvalt

52
Q

namedropping

A

het noemen van namen van bekende of bekend geachte personen in een gesprek of geschreven tekst om de belangrijkheid van spreker of schrijver zelf aan te tonen

53
Q

outline

A

overzicht

54
Q

outsourcing

A

het contacteren van een derde partij om diensten door hen te laten uitvoeren

55
Q

phising

A

criminelen proberen u door e-mails naar een valse website te lokken

56
Q

victim blaming

A

Slachtoffers krijgen vaak te maken met opmerkingen vanuit hun omgeving die hen het gevoel geven dat de situatie waarin ze terecht zijn gekomen hun eigen schuld was

57
Q

wat is ontlening

A

het proces waarbij woorden uit een vreemde taal in het nederlands worden opgenomen

58
Q

wat is indirecte ontleding

A

een vreemd woord dat gedeeltelijk of helemaal vertaald word

59
Q

wat is directe ontleding

A

het resultaat kan een vreemd woord zijn (uitspraak en spelling blijven behouden) of een bastaardwoord (spelling en/of uitspraak zijn vernederlandst of het woord is aangepast van vorm

60
Q

wat is terugontlening of herontlening

A

het proces waarbij woorden uit het nederlands in een vreemde taal worden opgenomen, daar aangepast worden en een andere betekenis krijgen en vervolgens door het nederlands uit die vreemde taal terugontleed worden

61
Q

wat is een archaïsme (verdwijnwoord)

A

een term waarmee we een verouderd woord aanduiden dat in onbruik is geraakt

62
Q

wat is de historische woordenschat

A

als een woord uit de woordenschat verdwijnt maar niet uit de taal

63
Q

wat is een woordleemte

A

iets dat geen naam heeft (bv 10 kinderen die elke avond om 2u de trein nemen)

64
Q

syno naamkunde + wat is het

A

onomastiek is een tak van de taalkunde die zich bezighoud met het onderzoek van eigen namen, meer specifiek met de betekenis, de herkomst en de verspreiding ervan

65
Q

syno persoonsnaamkunde + wat is het

A

antroponymie bestudeert zowel de voornamen als de familienamen

66
Q

welke soorten familienamen heb je

A
  • verwantschapsnamen
    • vadersnamen met
      achtervoegsel
    • vadersnamen zonder
      achtervoegsel
    • moedersnamen
    • familierelaties
  • geografische namen
    • namen van steden,
      dorpen
    • op basis van
      landschappelijke
      kenmerken
  • beroepsnamen
  • eigenschappen
    • lichamelijk kenmerk
    • karaktereigenschap
    • typering via een dier
67
Q

namen germaanse oorsprong

A

meestal bestaan ze uit twee delen, ze verwijzen vaak naar moed, wapens, strijdlust,…

68
Q

namen keltische oorsprong

A

enkel keltische voornamen waren in de middeleeuwen populair, omdat ze in ridderverhalen voorkwamen

69
Q

namen bijbels-christelijke oorsprong

A

ze werden populair vanaf de 10de eeuw

70
Q

namen klassieke oudheid

A

werden vooral tijdens de renaissance (15de-17de eeuw) populair

71
Q

franse namen

A

vanaf de 18de eeuw populair soms werd de schrijfwijze vernederlandst

72
Q

engelse en scandinavische namen

A

populair vanaf de tweede helft de 20ste eeuw

73
Q

vreemde namen, niet europees

A

het laatste kwart van de 20ste eeuw