Deel 8 Flashcards
Excuse me madam/sir. I think that the bill is incorrect.
Excuseer mevrouw/meneer, ik denk dat de rekening niet klopt.
The voucher is not on the receipt (i.e. it hasn’t been subtracted)
De bon staat niet op het kasticket.
There are 2…..on the receipt.
Er staan 2…op het kasticket.
You are right
U hebt gelijk
Excuse me madam / sir, I don’t think it’s right.
Excuseer mevrouw/meneer, ik denk dat het niet klopt.
I have too little/too much change back
Ik heb te weinig/te veel wisselgeld teruggekregen
de rekening
the problem
het probleem
de problemen
de (kortings)bon
de (kortings)bonnen
de (kortings)bons
het kasticket
de kastickets
conjugate geven (present and perfect)
ik geef, jij geeft, hij geeft, wij geven, jullie geven, zij geven
ik heb gegeven, jij hebt gegeven, hij heeft gegeven, wij hebben gegeven, jullie hebben gegeven, zij hebben gegeven
conjugate kopen
ik koop, jij koopt, hij koopt, wij kopen, jullie kopen, zij kopen
ik heb gekocht, jij hebt gekocht, hij heeft gekocht, wij hebben gekocht, jullie hebben gekocht, zij hebben gekocht
conjugate betalen
ik betaal
jij betaalt
hij betaalt
wij betalen
jullie betalen
zij betalen
ik heb betaald
jij hebt betaald
hij heeft betaald
wij hebben betaald
jullie hebben betaald
zij hebben betaald
terugkrijgen (to get back)
ik krijg terug
jij krijgt terug
hij krijgt terug
wij krijgen terug
jullie krijgen terug
zij krijgen terug
ik heb teruggekrijgd
jij hebt teruggekrijgd
hij heeft teruggekrijgd
wij hebben teruggekrijgd
jullie hebben teruggekrijgd
zij hebben teruggekrijgd
de postkart
de postkaarten
het postkaartje
de postkaartjes