Deel 1 Flashcards
1
Q
A
de ouder
de ouders
2
Q
child/children
A
het kind
de kinderen
3
Q
A
de vader
de vaders
4
Q
A
de moeder
de moeders
5
Q
the brother
A
de broer
de broers
6
Q
A
de zus
de zussen
7
Q
the son/s
A
de zoon
de zonen
8
Q
the daughter/s
A
de dochter/de dochters
9
Q
A
de schoonfamilie
de schoonfamilies
10
Q
A
de schoonouder
de schoonouders
11
Q
A
de grootouder
de grootouders
12
Q
the grandchild
grandchildren
A
het kleinkind
de kleinkinderen
13
Q
the great grandparent/s
A
de overgrootouder
de overgrootouders
14
Q
the great grandchild/ren
A
het achterkind
het achterkinderen
15
Q
great grandfather/s
A
overgrootvader/s