Additional from Deel 4,6&8 Flashcards
1
Q
I have lost my son/daughter
A
Ik ben mijn zoon/dochter kwijt
2
Q
What does he look like?
A
Hoe zie hij/zij eruit?
3
Q
He is wearing…
A
Hij draagt….
4
Q
I have seen him/her.
A
Ik heb hem/haar gezien.
5
Q
Here s/he is!
A
Hier is hij/zij!
6
Q
Sorry, I have not seen him/her.
A
Het spijt me, ik heb hem/haar niet gezien.
7
Q
I will see
A
Ik zal even kijken
8
Q
Hell yes!
A
Jazeker!
9
Q
We are staying in a luxurious hotel
A
We logeren in een luxueuze hotel
10
Q
to visit, to have visited
A
bezoeken, hebben bezocht
11
Q
eat, to have eaten
A
eten, hebben gegeten
12
Q
to drink, to have drunk
A
drinken, hebben gedronken
13
Q
better than expected
A
meegevallen
14
Q
disappointed
A
tegengevallen
15
Q
Our vacation is better than expected
A
onze vakantie valt tegen