Deary, I., Penke, L., & Johnson, W. (2010). The neuroscience of human intelligence differences. Nature Reviews Neuroscience, 11, 201-211.

Question 1

Which three main aims does differential psychology have with respect to its trait of interest?

Answer 1

to describe them accurately, to discover the real-life impact of trait differences and to discover the aetiologies of trait differences, including their biological bases

Question 2

Wat houdt g in (general intelligence)?

Answer 2

Dat mensen die het goed doen in een gebied, het ook vaak beter doen op andere gebieden

Question 3

Raven’s progressive matrices test

Answer 3

An established non-verbal test of inductive reasoning that is often regarded as a good marker of the general factor of intelligence.

Question 4

Non-verbal reasoning

Answer 4

A broad subfactor of intelligence defined by tests that do not rely on verbal stimuli or responses. The term perceptual–organizational ability is often used synonymously

Question 5

Hoe ziet de verdeling van intelligentie eruit in de populatie?

Answer 5

Het volgt een normaalverdeling

Question 6

Waarvoor is general intelligence een goede predictor?

Answer 6

occupational attainment, social mobility and job performance, People with higher general intelligence in childhood or early adulthood have better health in middle and later life, and are less likely to die young

Question 7

Wat is de definitie van intelligentie?

Answer 7

Intelligence is a very general capability that, among other things, involves the ability to reason, plan, solve problems, think abstractly, comprehend complex ideas, learn quickly and learn from experience. It is not merely book learning, a narrow academic skill, or test‐taking smarts. Rather, it reflects a broader and deeper capability for comprehending our surroundings—‘catching on’, ‘making sense’ of things, or ‘figuring out’ what to do. Intelligence, so defined, can be measured, and intelligence tests measure it well

Question 8

Welke twee eigenschappen van intelligentie tests zijn belangrijk?

Answer 8

-Elke intelligentie test is gecorreleerd als het wordt gehangen aan een grote groep mensen
-Intelligence should be assessed by its construct validity, meaning the accumulated evidence that the tests measure something of relevance: evidence on practical outcomes of intelligence differences, consistency of psychometric structure, and relationships with biological structures and processes

Question 9

Wat houdt de positive manifold in?

Answer 9

Scores van cognitieve ability tasks van elke soort zijn positief gecorreleert

Question 10

Welke tests zijn meer gecorreleerd met elkaar dan andere?

Answer 10

Tests die qua content meer op elkaar lijken

Question 11

Waarom moet g benadrukt worden als intelligentie meter?

Answer 11

It accounts for a substantial large amount of variance, it is the source of most of the predictive power of cognitive tests and, as discussed below, it is the locus of most of the genetic variance

Question 12

Waarom is intelligentie zo lastig te onderzoeken in het brein?

Answer 12

Bij het maken van een intelligentietest taakje maak je gebruik van meerdere soorten intelligentie, het is lastig een specifiek hersendeel aan te wijzen voor een specifieke soort intelligentie

Question 13

Welke twee biologische bevindingen geven aan wat intelligentie kan veroorzaken?

Answer 13

-general intelligence differences are substantially heritable
-and general intelligence and brain size show modest, positive correlations

Question 14

Which two types of controversy surround the measurement of intelligence?

Answer 14

in some cases, empirical intelligence‐related data exist but have been missed, unappreciated, ignored or even rejected; in other cases, no definitive intelligence‐related data are yet available

Question 15

On which two grounds has g been criticized?

Answer 15

-several theorists have proposed that domains of cognitive ability might be independent of one another
-Cattell and Horn suggested that, however robust it may be statistically, g might have no real importance in the brain because different batteries of ability test could give different values of g, resulting in different rank orders among individuals

Question 16

Wat houdt het debat tussen Spearman en Thomson in?

Answer 16

-Thomson suggereert dat de positieve correlaties tussen cognitieve functies niet te verklaren is als single property (wat Spearman dacht), maar dat het gaat om de efficiëntie van ‘bonds in het brein’
-bonds die nodig zijn voor meerdere taken correleerden hoog met elkaar

Question 17

Wat is fluid intelligence (gf)?

Answer 17

intelligence‐as‐process, and is typically assessed using tests that require
on‐the‐spot processing

Question 18

Wat is crystallized intelligence (gc)?

Answer 18

intelligence‐as‐product, and is typically measured using tests that
assess stored knowledge, such as vocabulary and general facts

Question 19

Wat is het verschil tussen gf en gc?

Answer 19

-gc verandert met de tijd
-gf blijft ongeveer gelijk over je hele leven

Question 20

Hoe hangen SES en intelligence samen?

Answer 20

-some genes involved in IQ tend to be expressed only in higher SES environments
-generally correlated, one’s intelligence can influence SES and vice versa

Question 21

Hoe hangen genen en intelligentie samen?

Answer 21

he genetic influences on brain structures and functions were highly correlated with those on general intelligence

Question 22

Zijn er genen die direct te maken hebben met intelligentie?

Answer 22

Nee

Question 23

Welke hersendelen hebben te maken met individuele verschillen in intelligentie?

Answer 23

areas in the dorsolateral prefrontal cortex, parietal lobe, anterior cingulate cortex and specific regions in the temporal and occipital lobe

Question 24

Welke hersendelen hebben volgens de P-FIT (parieto-frontal integration theory) te maken met intelligentie, omdat ze bijdragen aan het herkennen, voorstellen en laboreren van visuele input?

Answer 24

Extrastriate cortex en fysiform gyrus

Question 25

Wat is relatie tussen cortical thickness en intelligentie?

Answer 25

Een positieve relatie, vooral in prefrontale cortex en temporal lobes

Question 26

Welke hersendelen hebben te maken met working memory?

Answer 26

left frontal and parietal cortex

Question 27

Welk hersendeel heeft te maken met verbal comprehension?

Answer 27

left inferior frontal cortex

Question 28

Welk hersendeel heeft te maken met perceptual organization?

Answer 28

right parietal cortex

Question 29

Small-world network

Answer 29

A network characterized by high levels of local clustering among nodes and short paths that globally link all nodes, resulting in all nodes being linked through few intermediate steps despite few connections per node

Question 30

Wat betekenen meer witte stof lesions voor intelligentie?

Answer 30

Lagere cognitieve abilities

Question 31

Long association fiber

Answer 31

A member of a set of axonal tracks connecting the distant brain areas in the same hemisphere

Question 32

Network efficiency

Answer 32

Describes short mean path lengths for parallel information transfer, as provided by a small-world network structure

Question 33

Functional connectivity

Answer 33

Correlations between the activation patterns of different brain areas

Question 34

Is er een correlatie tussen witte stof integriteit en intelligentie in kinderen en volwassenen?

Answer 34

Ja

Question 35

Wat voor groep axonen heeft een positieve correlatie met intelligentie?

Answer 35

Long association fibers

Question 36

Op welke manier verwerken intelligentere mensen visuele en audio prikkels?

Answer 36

Ze doen dit sneller dan minder intelligente mensen

Question 37

Welke twee dingen over intelligentie in het brein zijn gebleken uit functionele studies?

Answer 37

-Intelligentie zit in het brein verspreid als een netwerk
-Intelligentere mensen verwerken prikkels sneller

Question 38

Kan in rust worden gezegd of een brein meer of minder intelligent is?

Answer 38

Ja! De frontale en parietale regio’s die worden gebruikt bij cognitieve taken zijn minder actief in rust dan die van minder intelligente mensen

Question 39

Met welk hersendeel in mannelijke intelligentie gecorreleerd?

Answer 39

Fronto-parietal gray matter volume, temporal-occipital cortical thickness, minder activiteit bij spatial task

Question 40

Met welke hersendeel is vrouwelijke intelligentie gecorreleerd?

Answer 40

White matter volume and gray matter volume in Broca’s area, cortical thickness in frontal regions, minder activiteit bij verbale task