College 4: Cardiovascular psychophysiology Flashcards
Functies hart
Transport van zuurstof, voedingsstoffen, afvalstoffen en regulatie stoffen + temperatuur regulatie
Energie behoefte hersenen
Heeft altijd een vaste hoeveelheid energie nodig, bij meer inspanning stijgt de energie behoefte van de spieren en het hart en neemt de energie behoefte van andere perifere organen af.
Kleine circulatie
Van zuurstof arm naar zuurstof rijk
Grote circulatie
Van zuurstof rijk naar zuurstof arm
Twee typen hartcellen
- Contracting cellen (myocard spier cellen)
- Conducting cellen (pacemaker cellen)
Hartcellen
- Hebben geen celwanden, maar intercelated disks, elektrische stroom gaat zo snel van de ene naar de andere cel
- Tussen atrium en ventrikel zit een vezelachtige laag, die ervoor zorgt dat het signaal van de atria naar de ventrikels even vertraagd wordt > zorgt voor betere contractie.
Hartkleppen zorgen voor
Richting waar het bloed heen stroomt en reageren op de bloeddruk die aan beide kanten van de kleppen zitten
Atrioventriculaire kleppen
Mitralis en tricuspidalis klep > Lub (S1 - eerste harttoon)
ECG: S
Aorta en pulmonaal klep
Dub (S2 - tweede harttoon)
ECG: T
Verschil skeletspiercel en myocardcel
Skeletspiercel: kortdurende contractie
Hartcel: langdurige contractie (15x langer dan skeletspier), doordat plateaufase blijven de celmembranen langer gedepolariseerd, waardoor het myocard langer kan samentrekken dan de skeletspier
Myocardcel actiepotentiaal
- Depolarisatie: openen Na+ kanalen
- Plateau: Ca+ kanalen langdurig geopend
- Repolarisatie: inactivatie van Ca-kanalen en openen van K+ kanalen
Verschil skeletspiercel en pacemakercel
Bij skeletspiercel vindt er een rust fase plaats na repolarisatie, bij de pacemakercellen komt er na repolarisatie geen rustfase plaats maar direct weer een depolarisatie. Bij skeletspier een externe elektrische aansturing nodig, pacemaker cel heeft zijn eigen elektrische stimulatie
Mechanisme van pacemakercellen
Openen van F-type Na+ kanalen, daarna openen van T-type Ca+ kanalen, zorgt voor een langzame depolarisatie en na repolarisatie direct weer depolarisatie > systeem is continue > AUTOMATICITEIT!!
SA en AV knoop
SA knoop heeft een sneller ritme, dus deze bepaald het hartritme. Beiden eigen intrinsieke ritmen.
Ritme kan beïnvloed worden door
ANS, drugs, hormonen, zuurstoftekort
Intrinsieke hartritme
100 slagen per minuut (SA heeft 105 en AV 40-60)
Depolarisatie zorgt voor
Contractie
Repolarisatie zorgt voor
Relaxatie
AV knoop zorgt voor
Een vertraging van het signaal: refractory period (voorkomt ventrikelfibrilleren). Zorgt voor goede choreografie van contratie.
ECG onderdelen
- P-wave: depolarisatie atria
- PR: vertraging AV knoop (ventrikels vullen zich)
- QRS: depolarisatie ventrikels
- ST: begin repolarisatie ventrikels (moet plat zijn!)
- T: ventrikel repolarisatie
Twee typen potentialen
- Pacemaker potential: spontane depolarisatie (automaticiteit!)
- Spier potentiaal: lange plateaufase zorgt voor langdurige contractie
Hart wordt aangestuurd door
ANS, duale innervatie: PS en SP
PS NT
Acetylcholine
SP NT
Noradrenaline
PS
Aansturing van aortaboog, SA knoop en baroreceptoren
SP
Direct aansturing van AV knoop, ventrikels en bloedvaten
Indirecte aansturing van bijnier medulla voor de productie van NA en A (kunnen hechten aan receptoren in het hart en zo SP activatie bewerkstelligen)
PS bij het hart
Zorgt voor een continue rem op de intrinsieke hartslag.
SP bij het hart
Als je boven de intrinsieke activiteit komt, gaat SP pas sturing geven. Als je daaronder zit en er is activiteit nodig, gaat er een beetje remming van PS af, maar stuurt SP nog niet aan.
Grijs gebied
Wanneer de rem nog niet helemaal van PS af is en wanneer SP een beetje sturing gaat geven: dit gebied kan erg verschillen tussen personen. Bepaald door genen en neonatale omgeving (?)
Intrinsieke hartslag kinderen
Bij baby’s heel hoog (140), daarna hoe ouder, hoe meer vagale onderdrukking, dus hoe meer de intrinsieke hartslag daalt (tot 100-110).