College 1 Flashcards
Welke vragen moet je je zelf stellen als je een test wil kiezen?
- Wat is X = onafhankelijke variabele = de predictor = de manipulatie?
- Wat is Y = de afhankelijke variabele = hetgene wat ik wil verklaren?
- Hoeveel heb ik van X en hoeveel van Y?
- Wat is het meetniveau? Nominaal of interval?
* Voor nu alleen het verschil tussen nominaal en interval (of hoger) kennen.
NB. Als je deze vragen kan beantwoorden, dan weet je in 9 van de 10 gevallen welke toets je moet doen.
Let op: dat je de verschillende waardes van een variabele niet onafhankelijk van elkaar optelt.
Bijv. als x = groepsdruk, dan tellen de 2 condities 1) wel groepsdruk en 2) geen groepsdruk (=controle) als één x. Deze ene x heeft 2 waardes.
Leer tabel college uit het hoofd (zie foto iphone).
Voor deze cursus zijn alleen deze testen relevant:
- T-toets (2 cat)
- eenweg-ANOVA (2+ cat)
- ANOVA
- ANCOVA (mixed meetniveau X)
Waar moet je in ieder geval naar kijken om te checken of de data in orde is?
NB. Je hoeft niet te verantwoorden welke manier je gebruikt. Daar zijn geen strakke richtlijnen voor.
- Zijn er outliers?
- z-waarde
- boxplot - Hoe is de data verdeeld?
- Zijn er missing data patronen?
Waar moet je bij een t-toets altijd vanuit gaan?
Dat de varianties in de 2 groepen die je vergelijkt niet homogeen zijn. Dus dat ze verschillen in variatie.
Wat zijn de stappen voor een t-test in SPSS?
- Analyze
- Compare means
- Independent samples T-test
- Student’s test uit en Welch’s t-test aan
- Assumption checks: hoogeneity en normality test aan