2.3 T-toetsen Flashcards
Middels de nulhypothesetoets wordt gekeken of er wel of geen significantie is. Echter, het zegt niets
over de grootte van het effect. Daarom is het ook nodig om waarnaar te kijken?
Effectgrootte
Wat zijn de effectmaten voor de volgende analysemethoden?
- Onafhankelijke t-toets
- Gepaarde t-toets
- One-way ANOVA (=variantieanalyse)
- Factorieel ANOVA
- Mixed effect ANOVA
- ANCOVA
- r en Cohen’s d
- r en Cohen’s d
- r en w2=varantie
- r en w3=variantie
- r
- Partial n2=eta-kwadraat
Wat is de betekenis van de volgende waarden van w2?
0.01
0.06
0.14
0.01 = zwak effect
0.06 = middelmatig effect
0.14 = sterk effect
NB. Een negatieve gekwadrateerde variantie is een wiskundig artefact en kunt u als een ‘nul’ interpreteren. In APA zou ω2<.001
een geschikte notatie zijn.
Wat is de beteknis van de volgende waarden van Cohen’s d?
< - 0.80
-0.80 - -0.50
-0.50 – -0.20
-0.20 – 0.20
0.20 – 0.50
0.50 – 0.80
> 0.80
< - 0.80 = sterk negatief
-0.80 - -0.50 = middelsterk negatief
-0.50 – -0.20 = zwak negatief
-0.20 – 0.20 = triviaal
0.20 – 0.50 = zwak positief
0.50 – 0.80 = middelsterk positief
> 0.80 = sterk positief
Wat is de betekenis van de volgende waarden van correlatie?
< -0.70
-0.70 – -0.50
-0.50 – -0.30
-0.30 – -0.10
-0.10 – 0.10
0.10 – 0.30
0.30 – 0.50
0.50 – 0.70
> 0.70
< -0.70 = zeer sterk negatief
-0.70 – -0.50 = sterk negatief
-0.50 – -0.30 = middelsterk negatief
-0.30 – -0.10 = zwak negatief
-0.10 – 0.10 = triviaal
0.10 – 0.30 = zwak positief
0.30 – 0.50 = middelsterk positief
0.50 – 0.70 = sterk positief
> 0.70 = zeer sterk positief
Correlatie- en regressieanalyses worden toegepast bij
twee continue variabelen. Wanneer één van beide variabelen echter categorisch (= nominaal) is, van welke toets maak je dan gebruik?
T-toets
Hoe kan de t-toets worden gezien?
Als het verschil tussen het gemiddelde van 2 groepen.
Welke 2 effectmaten zijn er bij t-toetsen?
r en d
Beide zijn goed. Het maakt niet uit welke je
kiest. Cohen’s d is de gestandaardiseerde maat voor het verschil. Het lijkt sterk op de z-waarde (=
verschil tussen datapunt en gemiddelde).
Wat is Cohen’s d?
Verschil tussen twee gemiddelden: uitgedrukt in standaarddeviatie.
In een t-toets wordt de veschiltoets (=normaliteit) gedaan op…
De verschilscore van 2 vergeleken scores, en dus niet op de 2 vergeleken scores.
De verschilscore moet normaal verdeeld zijn.
Waar wordt de onafhankelijke t-toets voor gebruikt?
Om het verschil tussen onafhankelijke waarnemingen te
toetsen. Er is dus geen verband tussen de metingen.
De p-waarde van het verschil tussen de gemiddelden, en dus Cohen’s d, wordt berekend
door de onafhankelijke t-toets. Er wordt in deze cursus altijd uitgegaan van niet-homogene groepen:
varianties tussen de groepen verschillen.
Wat is de doelgroep bij de onafhankelijke t-toets?
Between-subjects variant: 2 groepen.
Bijv. lengte bij mannen | vrouwen.
Wat zijn 2 principes bij de onafhankelijke t-toets?
- Hoe groter de standaarddeviatie, hoe kleiner de t-waarde, hoe groter de p-waarde.
o Hoe groter de standaarddeviatie (lager meetniveau), hoe lager de power. - Hoe meer p-waarden er worden berekend, hoe groter de kans op type-1 fouten.
Wat wordt er bij een gepaarde t-toets gemeten?
Je gebruikt een gepaarde t-test (paired samples t-test) om twee gemiddelden van gepaarde steekproeven met elkaar te vergelijken. Gepaarde steekproeven zijn afhankelijk van elkaar.
Wat is een voordeel van een gepaarde t-toets?
Persoonlijke kenmerken worden geelimineerd.
Wat is doelgroep bij een gepaarde t-toets?
Within-subjects variant: 2 gemiddelden vergelijken uit dezelfde conditie (bijv. 1 persoon).
BIjv. Voor- en nameting experiment.
Bij het produceren van output kan in SPSS de ètakwadraat worden opgevraagd. Field heeft hierbij een aantal kritische opmerkingen.Field sluit hierbij aan bij recente literatuur. Wat blijkt hieruit?
Hieruit blijkt dat er een betere maat is voor effectgrootte, de omegakwadraat. Uit de teksten in de hoofdstukken blijkt dat het bereken van de omegakwadraat een lastige klus is, daarom is er een omegakwadraatcalculator gemaakt.
In onderzoek wordt vaak volstaan met nulhypothesetoetsen. Wat houdt dit in?
Dit houdt in dat er steeds getoetst wordt of de kans op een in het onderzoek gedane observatie klein is, gegeven dat de nulhypothese waar zou zijn. Hierbij wordt over het algemeen de regel gehanteerd dat als de uitgerekende kans (p-waarde) kleiner is dan .05, de nulhypothese kan worden verworpen.
Welke 2 benaderingen zijn er voor het bepalen van de effectgrootte?
De sterkte van een effect uitgedrukt in een proportieverklaarde variantie, analoog aan een gekwadrateerde correlatiecoëfficiënt bij regressieanalyse; R2, partieel eta-kwadraat (partial η2
, of η2p
)
en omegakwadraat (ω2
).
Wat is het voordeel van partial n2 t.o.v. w2?
Het voordeel van partial η2
is dat SPSS dit desgewenst kan weergeven. Field benadrukt echter dat deze effectgrootte niet optimaal is, en beschrijft in zijn boek hoe met de hand de omegakwadraat (ω2
) kan worden uitgerekend. Het maakt in deze cursus niet uit welke effectgrootte u kiest. SPSS geeft bij alle ANOVA’s de optie tot het opvragen van ‘measures of effect size’. SPSS zal bij het aanvinken van deze optie altijd de η2p
geven. Deze kunt u interpreteren volgens de richtlijnen die Field geeft bij de ω2
. Om het berekenen van de ω2
te vergemakkelijken kunt u in de cursusbronnen een omegakwadraatcalculator vinden.
Hoe kun je uitbijters checken?
Er zijn verschillende manieren om op uitbijters te controleren. Het volgende antwoord probeert de meeste methoden te dekken. Het is voldoende als een van ondergenoemde technieken gebruikt is.
- Geen van de z-scores van fouten zijn groter dan 3 of -3 (notatie hiervoor is z > |3|)
- Geen van de fouten zijn groter dan 1.5 IQR.
- Boxplots
Hoe rapporteer je uitbijters?
Het aan fouten dat deelnemers maakten was gecontroleerd op univariate uitbijters. Het aantal fouten bevatte geen extreem hoge (z > 3.29, p < .001) of extreem lage scores (z < 3.29, p < .001).
Hoe kun je testen of aan aan de assumptie van homogeniteit van varianties is voldaan?
Uit de Levene’s test of equality of error variances.
If the p-value for the Levene test is greater than . 05, then the variances are not significantly different from each other (i.e., the homogeneity assumption of the variance is met). If the p-value for the Levene’s test is less than . 05, then there is a Significant difference between the variances.
T-TEST GROUPS=conditie(0 1)
/VARIABLES=fouten.
BELANGRIJK:
Field gaat er altijd vanuit dat varianties tussen groepen verschillen (niet-homogeen zijn). Dus daarom wordt in de voorbeelden van Field altijd naar de rij ‘equal variances not assumed’ gekeken, ongeacht de significantie van de Levene’s test voor the equality of variances. Ook in dit onderzoekspracticum zult u deze lijn volgen.