1.3 Experimenten Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen een zuiver experiment en een quasi-experiment?

A

Zuiver: randomisatie wordt toegepast om proefpersonen aan experimentele condities of manipulaties toe te wijzen.

Quasi: geen randomisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de kern van randomisatie?

A

De kern van de randomisatie is dat iedere eenheid die geobserveerd wordt, meestal de proefpersoon, in het experiment evenveel kans moet hebben gehad om in een van de experimentele condities terecht te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn between-subjects designs/tussenproefpersonendesigns?

A

Studies waar iedere proefpersoon aan slecht een enkele experimentele conditie wordt blootgesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn within-subjects designs/binnenproefpersonendesigns?

A

Alle proefpersonen worden aan alle experimentele en controlecondities blootgesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is counterbalancing?

A

Vorm van controle bij within-subjecsts designs, waarbij de ene helft van de groep de ene conditie eerst krijgt en daarna de andere, en de andere helft van de groep andersom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn mixed-designs?

Wat is een voorbeeld van een mixed designs opzet?

A

Een mix van tussen- en binnenproefpersonendesigns.

For example, a researcher might use a mixed design to study the influence of different types of music on relaxation. He or she could divide participants into a control group (listening to no music) and two experimental groups (one listening to classical music and one listening to rock music).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie heeft het concept van controle bedacht?

En hoe wordt de methode ook wel genoemd?

A

filosoof John Stuart Mill

Mill’s methode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mill vatte de eisen samen in de taal van logica, en stelde dat experimenten twee vormen van bewijs moesten leveren. Welke 2?

A
  1. Method of agreement.
    Experimentele groep: Als X, dan Y
  2. Method of difference.
    Controlegroep: Als -X, dan -Y.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stelling uit de rechtbank is van toepassing bij experimenteel onderzoek wat betreft Mill’s methode?

A

Onschuldig tot schuldig bewezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het is niet altijd ethisch of praktisch om een controlegroep toe te voegen. Wat is dan een oplossing?

A

Wachtlijstconditie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn alternatieven van randomiseren, waarbij allerlei externe factoren die, naast of in plaats van de experimentele variabele, effect kunnen hebben op de afhankelijke variabele, onder controle kunnen worden gehouden?

A

Matchen of homogeniseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is matchen of homogeniseren?

A

Er wordt geprobeerd de experimentele en de controlegroep gelijk te maken op een aantal externe bekende kenmerken waarvan men denkt dat ze in belangrijke mate van invloed zijn op de afhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn 2 manieren van matchen?

A
  1. Precisiecontrole
  2. Globale controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat wordt er gedaan bij precisiecontrole?

A

Men probeert voor elke proefpersoon in de experimentele groep een proefpersoon te vinden voor de controlegroep, die op de aangegeven variabelen gelijk is aan eerstgenoemde eenheid.

De kunst van goed matchen is om paren van proefpersonen te identificeren die zoveel mogelijk bij ons ideaal van een ‘kloon’ in de buurt komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt er gedaan bij globale controle?

A

Hierbij wordt ernaar gestreefd dat de frequentie van een aantal belangrijke kenmerken in de experimentele groep en controlegroep aan elkaar gelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom betreft globale controle een grovere wijze van matchen dan precisiecontrole?

A

Omdat de condities slechts per afzonderlijk kenmerk aan elkaar gelijk zijn en niet wat betreft de kenmerken-in-combinatie

17
Q

Wat is homogeniseren?

A

proefpersonen zo kiezen dat de groepen zo homogeen mogelijk op die externe variabele zijn.

18
Q

Kan homogeniseren of matchen worden opgevat als een vervanging voor randomiseren?

A

Nee, want bij homogeniseren en matchen moet men zich beperken tot die externe kenmerken waarvan bekend is of het vermoeden bestaat dat ze invloed hebben of zouden kunnen hebben op de afhankelijke variabele.

Als het mogelijk is, kunnen ze wel worden gecombineerd. Bij echt of zuiver experimenteel onderzoek is randomiseren essentieel; de andere procedures kunnen daaraan toegevoegd worden.

19
Q

Wanneer is er sprake van een volledig gerandomiseerd ontwerp?

A
  1. Wanneer bij een experiment de groepen in de verschillende (experimentele en controle)condities even groot zijn
  2. De toewijzing van de proefpersonen plaatsvindt op toevalsbasis
20
Q

Wat is een gerandomiseerd blokontwerp?

A

Daarbij worden de proefpersonen, voorafgaand aan het eigenlijke experiment, ingedeeld in homogene categorieën, bijvoorbeeld mannen en vrouwen. Als groepen worden gevormd op basis van sekse en leeftijd (met de categorieen man, vrouw en jong, middelbaar, senior en bejaard) resulteert dat in acht groepen. Deze groepen worden blokken genoemd.

21
Q

Bij welke 3 condities is er sprake van een gerandomiseerd blokontwerp?

A
  1. Ten eerste aan elk blok in beginsel evenveel onderzoekseenheden of proefpersonen worden toegewezen
  2. Ten tweede binnen elk blok evenveel eenheden worden toegewezen aan de experimentele en aan de controlegroep.
  3. Ten derde als de toewijzing van de proefpersonen gebeurt op basis van toeval.
22
Q

Is het gerandomiseerd blokontwerp een vorm van precisiecontrole of globale controle?

A

Het zit er tussenin.

23
Q

Hoe wordt het gerandomiseerd blokontwerp ook wel genoemd?

A

Groepsgewijs matchen

24
Q

Bij causaliteit moet er sprake zijn van een statistisch significant verband zijn tussen de predictor de afhankelijke variabele.
Wat zegt een significant resultaat NIET?

A
  1. De grootte van het verband
  2. Belang of relevantie van het verband
  3. Dat er sprake is van een causaal verband.
25
Q

Waar moet naar gekeken worden om te kijken of een significant verband voldoende sterk of relevant is?

A

Effect size: grootte van het effect.

26
Q

Bij een regressieanalyse kan de grootte van het effect worden afgelezen aan welke parameter?

A

gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt (beta).

27
Q

Er kan sprake zijn van een causaal verband terwijl er in de analyse geen sprake is van een statistische significantie. Wat is de belangrijkste reden hiervoor?

A

Dat er een te kleine steekproef is, m.a.w. de toets heeft te weinig power om de samenhang te ontdekken.

28
Q

Hoe kan het probleem van de causaliteit kan vermeden worden?

A

Door onderzoek een exploratief karakter te geven.

Bij exploratief onderzoek is het toetsen van (causale) verbanden niet belangrijk, maar wil men een indruk krijgen over bijvoorbeeld de verdeling van variabelen en welke verbanden er in de data aanwezig zijn.