Behavior modification: Hoofdstuk 27 Flashcards

1
Q

Cognitieve restructuring

A

Strategieën voor het niet aanpassend denken worden vervangen voor passend denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dysfunctioneel denken

A

misleidende en niet functionerende gedachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dichtotoom denken

A

Dit is het denken in absolute termen. Dichotoom denken: Dit is het denken in absolute termen. Bijvoorbeeld: denken dat je faalt wanneer je een lager cijfer haalt dan een 10.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Arbitraire gevolgtrekken

A

Dit is het trekken van een conclusie op basis van onvoldoende bewijs. Bijvoorbeeld: het interpreteren van een frons van een voorbijganger als negatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Overgeneraliatie

A

Dit is een conclusie trekken op basis van een paar gevallen. Bijvoorbeeld: een keer falen wordt gezien als ik kan niets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Magnificatie

A

Dit is het overdrijven van de bedoeling van een incident. Bijvoorbeeld: geloven dat het is verschrikkelijk is wanneer je iemand iets niet geeft wat hij graag wil hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Re-interpretatie fase

A

Hierin wordt cliënten geleerd dat het niet de actie of de reactie is die de stress oproept maar hoe je naar de actie kijkt en hoe je de actie ervaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Coping training fase

A

Hier wordt cliënten geleerd om te gaan met de situatie door middel van ontspanning en zelfbeloning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Toepassingsfase

A

In deze fase oefenen cliënten de geleerde stappen om minder gestrest te zijn in een situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Problem solving methode

A

Focust op het leren van hoe iemand met behulp van logisch redeneren tot een goede oplossing kan komen voor het probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Algemene oriëntatie

A

De cliënt wordt gestimuleerd om problemen te herkennen en te bedenken dat ze ermee om kunnen gaan door systematisch actie te ondernemen in plaats van impulsief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Definitie van het probleem

A

Door te kijken naar de historie van het probleem en de variabelen die het probleem controleren kan het probleem meer gespecificeerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Generatie van alternatieven

A

Na het specificeren van het probleem laat de cliënt zoveel mogelijk oplossingen bedenken voor het probleem. Het is niet van belang of de oplossingen geheel realistisch zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Besluitvorming

A

Bekijk alle mogelijke oplossingen en verwijder de oplossingen die geheel niet haalbaar of ethisch onverantwoord zijn. Bijvoorbeeld: iemand die last heeft van wanorde door een huisgenoot heeft als oplossing om al zijn spullen uit het raam te gooien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Implementatie

A

Met hulp van de therapeut wordt er een plan gemaakt voor de beste oplossing. Het kan zijn dat de cliënt nieuw gedrag moet aanleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verificatie

A

Wanneer het plan wordt uitgevoerd wordt de cliënt gestimuleerd om het gedrag en de verandering te monitoren. Verandert er niets, dan moeten opnieuw de 6 stappen worden gevolgd.

17
Q

Mindfulness en acceptence (experiential acceptance)

A

Hierin wordt geleerd om je bewust te zijn van de gedachten die je hebt en met je hoofd bezig te zijn om je emoties onder controle te houden, en vervolgens de consequenties te accepteren.