anatomie: celstructuren en functies deel 3 Flashcards

1
Q

Wat is de celkern

A

grootste structuur in de cel
besturingssysteem van de cel
bevat DNA (code voor eiwitten)
bepaald structuur en functie cel
meestal 1 (geen = erythrocyt, meer: skeletspiercel)
kernmembraan scheidt kern van cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel chromosonen heeft de celkern

A

23 paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waaruit zijn chromosonen opgebouwd

A

DNA (instructies voor eiwitsynthese) strengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat worden dubbelvoudige chromosonen genoemd

A

diploïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de naam van dna dat sterk opgerold is in een x-vorm als een cel gaat delen

A

chromosonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de naam van dna-kluwen die losjes zijn opgerold als een cel niet gaat delen

A

cromatines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe heet het deel waarmee twee chromatines met elkaar verbonden zijn

A

centromeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat worden de enkelvoudige chromosonen genoemd (geslachtscellen)

A

haploïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de delen van de eiwitsyntheses (in volgorde)

A
  1. transcriptie
  2. translatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is transcriptie

A

a. DNA-code wordt gekopieerd, hieruit komt een streng mRNA (messenger)
b. Vindt plaats in celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is translatie

A

a. mRNA verlaat celkern en bindt zich aan ribosoom
b. ribosoom vormt met mRNA eiwit door info van mRNA
c. vindt plaats in cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de soorten celdeling

A

mitose
meiose
apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is mitose

A
  • cel/kerndeling van lichaamscellen
  • dochtercellen zijn genetisch identiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is meiose

A
  • cel/kerndeling van geslachtcellen
  • dochtercellen niet identiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is apoptose

A
  • genetisch geprogrameerde celdood (om homeostase te waarborgen)
  • bv afsterven afwijkende cellen tijden afweerreactie (immuunsysteem)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de fases van de celdeling

A

interfase
mitose
cytokinese

17
Q

wat zijn de fases van mitose

A

profase
metafase
anafase
telofase

18
Q

wat is de interfase

A

a. tijdsperiode tussen celdelingen
b. ¾ levenscyclus
c. Cellen verrichten normale functies (groei, eiwitsynthese)
d. Voorbereiden op celdeling

19
Q

wat zijn de fases van de interfase

A

G1-fase: aanmaak extra organellen en cytosol
S-fase: DNA-replicatie, kopieren genetische info in celkern, dus 2 exemplaren elk chromosoon (2 (zuster) chromatiden)
G2-fase: eiwitsynthese

20
Q

wat gebeurt er in mitose

A

a. Verdubbelde chromosomen scheiden zich en omhullen zich met kernmembraan -> ontstaan 2 identieke celkernen

21
Q

wat gebeurt er in de profase

A
  1. chromatiden zijn aan elkaar verbonden met centromeer
  2. Chromatiden hechten zich aan spoeldraden die tussen centriolen zitten
22
Q

wat gebeurt er in de metafase

A
  1. Chromatideparen verplaatsen naar equatorvlak op spoeldraden
23
Q

wat gebeurt er in de anafase

A
  1. Chromatiden worden gesplitst en gaan richting centriolen
24
Q

wat gebeurt er in de telofase

A
  1. Vorming kernmembranen
  2. Klievingsgroef ontstaat
25
Q

wat gebeurt er tijdens cytokinese

A

a. Deling cytoplasma, twee identieke dochtercellen worden gevormd

26
Q

wat is een mutatie

A

blijvende verandering in DNA

27
Q

wat zijn namen voor afwijkende celgroei

A

tumor/neoplasma/gezwel

28
Q

hoe ontstaat een tumor

A

Fout tijdens DNA-replicatie bv verstoorde nucleotidenvolgorde

29
Q

wat is kanker

A

ziekte ten gevolge van maligne tumor

30
Q

wanneer is de kans op kankerontwikkeling vergroot

A

als er sneldelende cellen zijn

31
Q

wat zijn de kenmerken van een benigne tumor

A
  • Ingekapseld
  • Zelden levensbedreigend
  • Toch verwijderen
32
Q

wat zijn de kanmerken van een maligne tumor

A
  • Verspreiden naar omringende weefsels
  • Metastase
  • Concurreren met gezond weefsel door woekering + functieverlies + hoog verbruik energe/voedingsstoffen
33
Q

wat zijn metastases

A

miigratie/uitzaaiing (zorgt voor secundaire tumoren)

34
Q

wat zijn kenmerken van lichaamscellen in termen van specialisatie

A
  • Hebben zelfde chromosonen en genen
  • Functie doordat bepaalde genen “uitgeschakeld” worden tijdens ontwikkeling
  • Gespecialiseerde cellen worden weefsels
  • Specialisatieproces wordt differentiatie genoemd