AFP 8 Ademhalingsstelsel Flashcards

1
Q

Waar halen lichaamscellen hun energie uit?

A

Aerobe dissimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe word celademhaling ook wel genoemd?

A

Aerobe dissimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Met welk weefsel zijn de luchtwegen bekleed?

A

Epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat behoort tot de luchtwegen?

A
  1. Neusholte = cavum nasi
  2. Mondholte = cavum oris
  3. De keelholte = pharynx
  4. Strottenhoofd = epiglottis
  5. Luchtpijp = trachea
  6. Bronchiën
  7. Bronchiolen
  8. Longblaasjes = alveoli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welk type kraakbeen bestaat de neus vooral?

A

Elastisch kraakbeen, je kunt je neus buigen zonder dat de doorgang van de lucht word geblokkeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het septum nasi?

A

Neustussenschot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is chonchae?

A

Neusschelpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van chonchae?

A

De 3 conchae vullen de neusholte op zodat de luchtstroom vooral langs het slijmvlies loopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar is de neusholte mee bekleed?

A

Slijmvlies, eenlagig trilhaar epitheel met veel sereuze kliertjes en slijmcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar vind de gaswisseling plaats?

A

In de longblaasjes naar de circulatie en vervolgens naar de cellen. Koolstofdioxide word weer afgegeven aan de circulatie gaat vervolgens naar de longblaasjes en word uitgeademd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat de neusholte?

A

Botweefsel en kraakbeen, is bekleed met slijmvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar ligt de cavum nasi?

A

Ligt ventraal in de schedel, tussen de ogen, onder de hersenen, boven de mond, voor de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de sinus paranasales?

A

neusbijholten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bouw van de sinus paranasales te beschrijven

A

Holten in de schedel die in verbinding staan met de neusholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar ligt de sinus paranasales?

A

Rondom de neusholte, ernaast, erboven en er tussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een sinusitis

A

Neusbijholte ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Functies cavum nasi

A
  1. Zuiveren: met de neusharen en trilhaarepitheel. Ook plakken stofdeeltjes vast op het slijmvlies aan de wand
  2. Verwarmen: met de capillairen vlak onder het slijmvlies
  3. Bevochtigen: met slijm uit het slijmvlies
  4. Keuren: met het reukepitheel bovenin de neusholte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de cavum oris?

A

Mondholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar ligt de mondholte?

A

Achter de lippen, voor de keel, onder het gehemelte, boven de tong, tussen de wangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de vorm van de cavum oris?

A

Is onregelmatig want hangt af van de stand van de kaak en tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de functie van de cavum oris?

A
  1. Stevig ademen
  2. Hoesten
  3. Klankvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de nadelen van ademhalen door je cavum oris (mondholte)

A
  1. Lucht is minder goed bewerkt
  2. Zuivering
  3. bevochtiging
  4. verwarming
  5. Keuring

Bovengenoemde vind nauwelijks plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer gebeurd klankvorming?

A

Klankvorming gebeurd voornamelijk bij uitademing. De uitgeademde lucht stroomt langs de stembanden, waardoor die in trilling gebracht worden en geluid voortbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de waldeyerring?

A

Is een verzameling verspreid liggende gebiedjes lymfatisch weefsel op de overgang van de mondholte en neusholte naar de keelholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Waar ligt de waldeyerring?
Achter in de neusholte en achterin de mondholte
26
Wat is de functie van de waldeyerring?
Alles wat we inademen en opeten (door mond en neus) komt langs dit lymfatisch weefsel en zit vol afweercellen, specifiek en niet specifieke afweer. Dus alle virussen en bacteriën en andere micro-organismen die door mond of neus naar binnen gaan worden aangepakt door ons immuunsysteem
27
Hoe heet de waldeyerring ook wel?
Lymfatische keelring
28
Hoe liggen de waldeyyering?
Als het ware in een ring
29
Hoe heet de neusamandel in het latijn?
Tonsilla pharyngealis
30
Hoe word de tonsilla pharyngealis ook wel genoemd?
Adenoid (neusamandel)
31
Waar ligt de tonsilla pharyngealis = adenoid?
Ligt in het dak en de achterwand van de neus-keelholte
32
Wat als je een adenotomie krijgt?
Word de neusamandel verwijderd
33
Wat zijn de tonsilla palatina?
Gehemelte amandelen of keelamandel. Het zijn 2 amandelen
34
Waar liggen de tonsilla palatina?
Ze liggen links en rechts achter in de keel
35
Wat is de tonsilla lingualis?
Tongamandel
36
Wat vormt de ring van waldeyerring?
1. Tonsilla pharyngealis 2. Evt. tonsilla tubaria (buis) 3. Tonsilla palatina (2x) 4. Tonsilla lingualis
37
Wat is de pharynx?
Keelholte
38
Waar ligt de pharynx?
Achter de mond en neusholte, voor wervelkolom
39
Wat is de functie van de pharynx?
Kruising van voedselweg en ademweg
40
Staat de luchtpijp altijd open?
De luchtpijp staat altijd open behalve wanneer er een voedselbrok doorgeslikt word. Op dat moment dekt het strotklepje de toegang tot het strottenhoofd af
41
Uit welke drie delen bestaat de pharynx?
1. Nasopharynx (achter de neus) 2. Oropharynx (achter de mond) 3. Laryngopharynx (achter de larynx)
42
Wat is de epiglottis
Strottenklepje.Stevige koker die opgebouwd is uit een aantal kraakbeenstukken
43
Hoe heet het strottenhoofd in het Latijns?
Larynx
44
Waar ligt de larynx?
In de hals, ventraal van de slokdarm, voor pharynx, onder de tong en boven de luchtpijp
45
Wat is de bouw van de larynx?
Kraakbeenstukken bekleed met slijmvlies met trilhaarepitheel Is een kokertje van verschillende kraakbeen stukken
46
Wat is de functie van de larynx?
Stemvorming door de stembanden
47
Hoe heet de luchtpijp in het Latijns?
Trachea
48
Waar ligt de trachea?
Achter het borstbeen, in het mediastinum. Achter de aorta en de grote bloedvaten
49
Wat is de bouw van de trachea?
Kraakbeenringen. Pijpje van ringen. Hoefijzers, de achterkant is open Dit is omdat het niet dicht gedrukt kan worden Binnenkant: slijmvlies met trilhaarepitheel
50
Wat is de functie van de trachea?
Transport van lucht en zuivering Stofdeeltjes die toch door de neus en keelholte in de trachea terecht zijn gekomen die plakken aan het slijmvlies en worden door de trilhaarslag naar de keel getransporteerd en slik je het door
51
Wat is de bifurcatio?
Onderin de trachea botsen we op een splitsing en dit is de bifurcatio. De bifurcatio is de splitsing van linker hoofdbronchus en rechter hoofdbronchus Word ook wel bifurcatio tracheae genoemd
52
Wat is de carina?
De “kam” die je ziet in de bifurcatio De kam zit tussen de hoofd splitsingen in
53
Uit hoeveel longkwabben bestaat de rechter long?
Drie longkwabben Deze vertakkingen heten: bronchi lobares Lobus = kwab
54
Uit hoeveel longkwabben bestaat de linker long?
Twee longkwabben, deze long is kleiner omdat het hart hier meer ligt
55
Hoe heten de kleinste vertakkingen van de bronchus boom?
Bronchioli
56
Wat is de bouw van de bronchioli?
Hebben geen kraakbeen meer maar alleen gladspierweefsel
57
Waar liggen de bronchioli?
Aan het eind van een vertakking, vlak voor de alveoli (longblaasje)
58
Wat is de functie van de bronchioli?
Transport van lucht
59
Waar eindigt de bronchusboom?
In de alveoli
60
Latijnse benaming longblaasje
Alveoli Alveoli pulmonales
61
Wat is de bouw van de alveoli?
Heel dun epitheel (eenlagig plaveiselepitheel/plaatepitheel)
62
Waar zijn de alveolus mee omgeven?
Door een dicht capillairnetwerk (rijk netwerk)
63
Wat is de functie van de alveoli?
Gasuitwisseling tussen het inwendige en uitwendige milieu
64
Wat is de pleura?
Longvlies
65
Waar zit de pleura visceralis?
Tegen de long aan, geplakt tegen de long
66
Waar zit de pleura parietalis?
Zit geplakt tegen de thoraxwand, het diafragma en het hartzakje
67
Waar zit de pleuraholte?
Tussen het viceralis en de parietalis blad
68
Wat is mesotheel?
Eenlagig pleveisel epitheel die de bekleding vormt tussen sereuze vliezen. Zoals buikvlies, het hartzakje en de longen
69
Wat is de pleurasinus?
Onder in de longen zit een ruimte. Bestaat uit de pleura parietalis Vocht achter de longen
70
Wat is de longhilus (of hilum)?
De toegangspoort naar de long, waar alle structuren erin of eruit komen zoals bloedvaten, lymfevaten en zenuwen.
71
Hoe vind gaswisseling plaats?
Door middel van diffusie
72
Wat is diffusie?
Beweging van deeltjes van een hoge concentratie naar een lage concentratie
73
Hoe gaat gasuitwisseling in de longen door diffusie
Zuurstof diffundeert van alveoli naar het bloed en wordt in de erytrocyten vastgehouden door HB Koolstofdioxide diffundeert vanuit het bloed naar de alveoli
74
Wat is inspiratie
Inademing
75
Wat gebeurd er bij inspiratie (ademhalingsbewegingen)
Bij inademing: 1. Aanspanning van het diafragma, dus het gaat omlaag 2. Aanspanning van de mm. intercostales externae (buitenste tussenribspieren), dus gaan omlaag Totaal: Volume thorax groter De druk in de thorax lager Aanzuiging van lucht naar binnen
76
Wat is expiratie?
Uitademing
77
Wat gebeurd er bij expiratie?
Uitademing gaat passief 1. Ribben zakken naar beneden door de zwaartekracht 2. Longen veren terug door hun elasticiteit, daardoor verkleint het thoraxvolume 3. Buikinhoud duwt het diafragma weer naar boven Totaal: Volume van thorax kleiner De druk in de thorax hoger --> Lucht gaat eruit
78
Wanneer heb je een onbewuste onderbreking?
1. Zuchten 2. Geeuwen 3. Slikken 4. Niezen 5. Hoesten 6. Hikken 7. Braken 8. Persen
79
Wat gebeurd er bij een spirometer?
Er kan een longfunctieonderzoek worden gedaan. Je ademt in en uit door een buis die aangesloten zit op een computer Pc analyseert de hoeveelheden in en uitgeademde lucht
80
Ademvolume (VT)
De hoeveelheid lucht die in rust in één ademteug ingeademd wordt. 0,5 liter
81
Inspiratoir reservevolume (IRV)
De hoeveelheid lucht die na een normale inademing nog extra ingeademd kan worden. IRV mannen: 3 L IRV vrouwen: 2 L
82
Experiratoir reservevolume (ERV)
De hoeveelheid lucht die na een gewone uitademing nog extra uitgeademd kan worden Ongeveer 1 L
83
Residuvolume (RV)
De hoeveelheid lucht die na maximale uitademing in de longen achterblijft, kan je er niet uitblazen Mannen: 1,5 L Vrouwen: 1 L
84
Vitale capaciteit
De hoeveelheid lucht die na een maximale uitademing maximaal kan worden ingeademd Mannen: 4,5 L Vrouwen: 3,5 L
85
Functionele residulongcapaciteit
De hoeveelheid lucht die een rustige uitademhaling nog in de longen aanwezig is (2,5 L)
86
Totale longcapaciteit
Dat is een maat voor de thorax en geeft aan hoeveel lucht er totaal in de thorax zit De hoeveelheid lucht die de longen bevatten na maximale inademing Mannen: 6 L Vrouwen: 4,5 L
87
Éénsecondelongcapaciteit
Forced experitary volume (FEV1) De hoeveelheid lucht die in één seconde uitgeademd kan worden
88
Hoe bereken je het ademminuut volume?
Frequentie x ademteugvolume 12-16 keer x 500ml = 6liter/ min
89
Ademminuutvolume/éénsecondelongcapaciteit
Hoeveelheid lucht die in één minuut wordt in- of uitgeademd word
90
Wat is de dode ruimte?
Anatomische dode ruimte: De inhoud van de luchtwegen waarin geen gasuitwisseling plaatsvindt = 150 ml Dode ruimte wordt gevormd door thachea, bronchien en bronchiolen
91
Gasanalyse
???????????
92
Oorzaken van dyspnoe (5)
In de luchtwegen (hoog/laag door obstructie, spasme, slijm, ontsteking of tumor) In de omliggende weefsels (pijn aan buikwond, pleura-aandoening, thoraxletsel, spieraandoening) In de circulatie (ruiterembolie of hartfalen) In het bloed (anemie) In de lucht (bij rookontwikkeling)
93
Wat is dyspneu?
Kortademigheid, benauwdheid
94
Objectief
Zichtbaar en hoorbaar
95
Subjectief
Wat je niet kan zien of horen, bijvoorbeeld patient heeft pijn op de borst
96
Dysfonie
Heesheid
97
Stridor
Piepen en zuchten
98
Auscultatie
Longgeluiden die je kan horen met de stethoscoop
99
Inspiratoire stridor (+ geef een voorbeeld)
Hoorbare inademing door belemmering in de bovenste luchtwegen Verslikking
100
Expiratoire stridor (+ geef een voorbeeld)
Hoorbare piepende uitademing door belemmering in de onderste luchtwegen Astma
101
Tachypneu
Te snelle ademhaling >20 keer per minuut
102
Bradypneu
Te langzame ademhaling <10 keer per minuut
103
Ademdepressie
<8 keer per minuut
104
Apneu
Geen frequentie, geen diepte
105
Hyperpneu
Diepe ademhaling, meer volume per ademteug, daarbij worden hulpademhalingsspieren ingezet
106
Hypopneu
Ondiepe ademhaling, minder volume per ademteug
107
Hoestreflex
Treed op als het slijmvlies van de diepere luchtwegen wordt geprikkeld
108
Helder of wittig slijm
Virale infectie
109
Groenig sputum
Bacteriële infectie
110
Hemoptoë
Ophoesten van bloed
111
Hypoxemie
Lagere zuurstofspanning
112
Hypercapnie
Hogere koolstofdioxide spanning
113
Cyanose
Blauwzucht, blauwige verkleuring van de huid en slijmvliezen. Veroorzaakt door verhoogd gehalte onverzadigd hemoglobine in het bloed dat door capillairen of venulen stroomt
114
Ademcentrum ????
115
Door welk bloedvat wordt het longweefsel zelf van zuurstof voorzien?
Arteriae bronchialis
116
Saturatie
Erytrocyten bevatten hemoglobine. 1 Hb kan 24 o2 moleculen binnen dan is de sat 100% Normaalwaarde 95/100% Cyanose zie je bij een sat <70% en is blauwer en donkerder van kleur
117
Perifere cynanose
Onder verzadiging van het perifere bloed, door vertraagde passage
118
Oorzaken perifere cyanose
Slechte aanvoer (sterk verlaagd HMV) Slechte doorgankelijkheid (vasoconstrictie of arteriosclerose) Slechte afvoer (trombose)
119
Arteriële zuurstof onderverzadiging
Centrale cyanose Al het arteriële bloed heeft te weinig zuurstof in zich
120
Oorzaken centrale cyanose
Hartafwijking: gat in septum vermenging van zuurstof arm en rijk bloed Longafwijking: slechte zuurstof opname Symptomen blauwe lippen en tong
121
Respiratoire insufficiëntie
Kan de ademhaling de zuurstofspanning in het bloed niet op peil houden de bloedwaarden worden slechter: Hypoxemie p02 naar beneden Hypercapnie pco2 omhoog Respiritoire acidose PH naar beneden En er ontstaat een hypoxie p02 naar beneden in weefsels
122
Onverwacht optreden van hyper-tachypneu (snelle, diepe ademingen) door emoties, nervositeit of spanningen
Hyperventilatiesyndroom
123
Hyperventilatie syndroom Kies uit; Hypocapnie/ hypercapnie Alkalose/ acidose Wel/ geen compensatiemechanisme
Te veel CO2 wordt uitgeademd door snelle en diepe ademhalingen Hypocapnie Alkalose Geen compensatiemechanisme
124
Kussmaul-ademhaling Kies uit; Hypocapnie/ hypercapnie Alkalose/ acidose Wel/ geen compensatiemechanisme
Te veel CO2 wordt uitgeademd door snelle en diepe ademhalingen Hypocapnie Alkalose Compensatiemechanisme om teveel zuur kwijt te raken bij metabole acidose
125
Regelmatig stijgen en dalen in frequentie en diepte van de ademhaling met tussenperiodes van apnoe Geen ademhaling - langzaam, niet zo diep - diep en snel
Cheyne- stokes
126
Wanneer is cheyne-stokes ongevaarlijk?
Bij een onrijp ademcentrum: bij pasgeborenen
127
Oorzaken van een cheyne-stokes ademhaling
Onrijp ademcentrum: bij pasgeborenen Onvoldoende doorbloeding ademcentrum: CVA, shock, stervensproces Vergiftiging met medicatie
128
Vanaf wanneer is centrale cyanose op te merken?
Bij een saturatie lager dan 70%
129
Het percentage zuurstof in de uitademingslucht is lager dan dat van de alveolaire lucht Juist of onjuist
Onjuist Het percentage zuurstof in de uitademingslucht is hoger dan dat van de alveolaire lucht, doordat de ‘oude’ alveolaire lucht zich met de lucht uit de anatomische dode ruimte vermengd. De lucht die in de anatomische dode ruimte zit, bevat in verhouding de meeste zuurstof en wordt het eerst uitgeademd. Hiervan profiteert iemand die mond-op-mondbeademing krijgt.
130
Het percentage CO2 in de uitademingslucht is lager dan dat van de alveolaire lucht Juist of onjuist
Juist Het percentage CO2 in de uitademingslucht is lager dan dat van de alveolaire lucht, doordat de ‘oude’ alveolaire lucht zich met de lucht uit de anatomische dode ruimte vermengd (waarin minder CO2 zit).
131
Hoeveel ml van het ademvolume bevindt zich in de anatomische dode ruimte?
De inhoud van de luchtwegen waarin geen gaswisseling plaatsvindt
132
Welke arteriën meten vooral het zuurstof en CO2 gehalte?
a. carotis (halsslagaderen)
133
Ademhalingscentrum
In het verlengde merg en in de hersenstam bevinden zich concentraties zenuwcellen die zodanig samen werken dat ze het functionele centrum van ademregulatie vormen
134
Doorbloeding van de longen
= Longcirculatie Zuurstofarm bloed gaat via de arteriae pulmonales naar de longen. In de longen word het van zuurstof voorzien. Dit bloed stroomt via de venae pulmonales direct naar het hart terug
135
Ventilatie
Verversen van de lucht in de luchtwegen, waarbij verse lucht ingeademd en gebruikte lucht word afgevoerd
136
Hyperventilatie
Onverwacht optreden van hyper-tachypneu door emoties, nervositeit of spanning Te veel koolstofdioxide word uitgeademd en ontstaan hypocapnie en alkalose (PH stijgt)
137
Kussmaul-ademhaling
Snelle, diepe (snurkende) ademhaling, regelmatige ademhaling (hyper-tachypneu Compensatiemechanisme om poging om te veel zuur kwijt te raken door c02 uit te ademen Ph gaat omlaag
138