AFP 8 Ademhalingsstelsel Flashcards

1
Q

Waar halen lichaamscellen hun energie uit?

A

Aerobe dissimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe word celademhaling ook wel genoemd?

A

Aerobe dissimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Met welk weefsel zijn de luchtwegen bekleed?

A

Epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat behoort tot de luchtwegen?

A
  1. Neusholte = cavum nasi
  2. Mondholte = cavum oris
  3. De keelholte = pharynx
  4. Strottenhoofd = epiglottis
  5. Luchtpijp = trachea
  6. Bronchiën
  7. Bronchiolen
  8. Longblaasjes = alveoli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welk type kraakbeen bestaat de neus vooral?

A

Elastisch kraakbeen, je kunt je neus buigen zonder dat de doorgang van de lucht word geblokkeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het septum nasi?

A

Neustussenschot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is chonchae?

A

Neusschelpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van chonchae?

A

De 3 conchae vullen de neusholte op zodat de luchtstroom vooral langs het slijmvlies loopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar is de neusholte mee bekleed?

A

Slijmvlies, eenlagig trilhaar epitheel met veel sereuze kliertjes en slijmcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar vind de gaswisseling plaats?

A

In de longblaasjes naar de circulatie en vervolgens naar de cellen. Koolstofdioxide word weer afgegeven aan de circulatie gaat vervolgens naar de longblaasjes en word uitgeademd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat de neusholte?

A

Botweefsel en kraakbeen, is bekleed met slijmvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar ligt de cavum nasi?

A

Ligt ventraal in de schedel, tussen de ogen, onder de hersenen, boven de mond, voor de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de sinus paranasales?

A

neusbijholten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bouw van de sinus paranasales te beschrijven

A

Holten in de schedel die in verbinding staan met de neusholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar ligt de sinus paranasales?

A

Rondom de neusholte, ernaast, erboven en er tussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een sinusitis

A

Neusbijholte ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Functies cavum nasi

A
  1. Zuiveren: met de neusharen en trilhaarepitheel. Ook plakken stofdeeltjes vast op het slijmvlies aan de wand
  2. Verwarmen: met de capillairen vlak onder het slijmvlies
  3. Bevochtigen: met slijm uit het slijmvlies
  4. Keuren: met het reukepitheel bovenin de neusholte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de cavum oris?

A

Mondholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar ligt de mondholte?

A

Achter de lippen, voor de keel, onder het gehemelte, boven de tong, tussen de wangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de vorm van de cavum oris?

A

Is onregelmatig want hangt af van de stand van de kaak en tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de functie van de cavum oris?

A
  1. Stevig ademen
  2. Hoesten
  3. Klankvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de nadelen van ademhalen door je cavum oris (mondholte)

A
  1. Lucht is minder goed bewerkt
  2. Zuivering
  3. bevochtiging
  4. verwarming
  5. Keuring

Bovengenoemde vind nauwelijks plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer gebeurd klankvorming?

A

Klankvorming gebeurd voornamelijk bij uitademing. De uitgeademde lucht stroomt langs de stembanden, waardoor die in trilling gebracht worden en geluid voortbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de waldeyerring?

A

Is een verzameling verspreid liggende gebiedjes lymfatisch weefsel op de overgang van de mondholte en neusholte naar de keelholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar ligt de waldeyerring?

A

Achter in de neusholte en achterin de mondholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de functie van de waldeyerring?

A

Alles wat we inademen en opeten (door mond en neus) komt langs dit lymfatisch weefsel en zit vol afweercellen, specifiek en niet specifieke afweer. Dus alle virussen en bacteriën en andere micro-organismen die door mond of neus naar binnen gaan worden aangepakt door ons immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe heet de waldeyerring ook wel?

A

Lymfatische keelring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe liggen de waldeyyering?

A

Als het ware in een ring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe heet de neusamandel in het latijn?

A

Tonsilla pharyngealis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe word de tonsilla pharyngealis ook wel genoemd?

A

Adenoid (neusamandel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waar ligt de tonsilla pharyngealis = adenoid?

A

Ligt in het dak en de achterwand van de neus-keelholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat als je een adenotomie krijgt?

A

Word de neusamandel verwijderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de tonsilla palatina?

A

Gehemelte amandelen of keelamandel. Het zijn 2 amandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar liggen de tonsilla palatina?

A

Ze liggen links en rechts achter in de keel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is de tonsilla lingualis?

A

Tongamandel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat vormt de ring van waldeyerring?

A
  1. Tonsilla pharyngealis
  2. Evt. tonsilla tubaria (buis)
  3. Tonsilla palatina (2x)
  4. Tonsilla lingualis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de pharynx?

A

Keelholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waar ligt de pharynx?

A

Achter de mond en neusholte, voor wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de functie van de pharynx?

A

Kruising van voedselweg en ademweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Staat de luchtpijp altijd open?

A

De luchtpijp staat altijd open behalve wanneer er een voedselbrok doorgeslikt word. Op dat moment dekt het strotklepje de toegang tot het strottenhoofd af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Uit welke drie delen bestaat de pharynx?

A
  1. Nasopharynx (achter de neus)
  2. Oropharynx (achter de mond)
  3. Laryngopharynx (achter de larynx)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de epiglottis

A

Strottenklepje.Stevige koker die opgebouwd is uit een aantal kraakbeenstukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe heet het strottenhoofd in het Latijns?

A

Larynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waar ligt de larynx?

A

In de hals, ventraal van de slokdarm, voor pharynx, onder de tong en boven de luchtpijp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is de bouw van de larynx?

A

Kraakbeenstukken bekleed met slijmvlies met trilhaarepitheel

Is een kokertje van verschillende kraakbeen stukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is de functie van de larynx?

A

Stemvorming door de stembanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe heet de luchtpijp in het Latijns?

A

Trachea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Waar ligt de trachea?

A

Achter het borstbeen, in het mediastinum. Achter de aorta en de grote bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de bouw van de trachea?

A

Kraakbeenringen. Pijpje van ringen. Hoefijzers, de achterkant is open

Dit is omdat het niet dicht gedrukt kan worden

Binnenkant: slijmvlies met trilhaarepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is de functie van de trachea?

A

Transport van lucht en zuivering

Stofdeeltjes die toch door de neus en keelholte in de trachea terecht zijn gekomen die plakken aan het slijmvlies en worden door de trilhaarslag naar de keel getransporteerd en slik je het door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is de bifurcatio?

A

Onderin de trachea botsen we op een splitsing en dit is de bifurcatio.

De bifurcatio is de splitsing van linker hoofdbronchus en rechter hoofdbronchus

Word ook wel bifurcatio tracheae genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is de carina?

A

De “kam” die je ziet in de bifurcatio

De kam zit tussen de hoofd splitsingen in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Uit hoeveel longkwabben bestaat de rechter long?

A

Drie longkwabben

Deze vertakkingen heten: bronchi lobares

Lobus = kwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Uit hoeveel longkwabben bestaat de linker long?

A

Twee longkwabben, deze long is kleiner omdat het hart hier meer ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe heten de kleinste vertakkingen van de bronchus boom?

A

Bronchioli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is de bouw van de bronchioli?

A

Hebben geen kraakbeen meer maar alleen gladspierweefsel

57
Q

Waar liggen de bronchioli?

A

Aan het eind van een vertakking, vlak voor de alveoli (longblaasje)

58
Q

Wat is de functie van de bronchioli?

A

Transport van lucht

59
Q

Waar eindigt de bronchusboom?

A

In de alveoli

60
Q

Latijnse benaming longblaasje

A

Alveoli

Alveoli pulmonales

61
Q

Wat is de bouw van de alveoli?

A

Heel dun epitheel (eenlagig plaveiselepitheel/plaatepitheel)

62
Q

Waar zijn de alveolus mee omgeven?

A

Door een dicht capillairnetwerk (rijk netwerk)

63
Q

Wat is de functie van de alveoli?

A

Gasuitwisseling tussen het inwendige en uitwendige milieu

64
Q

Wat is de pleura?

A

Longvlies

65
Q

Waar zit de pleura visceralis?

A

Tegen de long aan, geplakt tegen de long

66
Q

Waar zit de pleura parietalis?

A

Zit geplakt tegen de thoraxwand, het diafragma en het hartzakje

67
Q

Waar zit de pleuraholte?

A

Tussen het viceralis en de parietalis blad

68
Q

Wat is mesotheel?

A

Eenlagig pleveisel epitheel die de bekleding vormt tussen sereuze vliezen.

Zoals buikvlies, het hartzakje en de longen

69
Q

Wat is de pleurasinus?

A

Onder in de longen zit een ruimte.

Bestaat uit de pleura parietalis

Vocht achter de longen

70
Q

Wat is de longhilus (of hilum)?

A

De toegangspoort naar de long, waar alle structuren erin of eruit komen zoals bloedvaten, lymfevaten en zenuwen.

71
Q

Hoe vind gaswisseling plaats?

A

Door middel van diffusie

72
Q

Wat is diffusie?

A

Beweging van deeltjes van een hoge concentratie naar een lage concentratie

73
Q

Hoe gaat gasuitwisseling in de longen door diffusie

A

Zuurstof diffundeert van alveoli naar het bloed en wordt in de erytrocyten vastgehouden door HB

Koolstofdioxide diffundeert vanuit het bloed naar de alveoli

74
Q

Wat is inspiratie

A

Inademing

75
Q

Wat gebeurd er bij inspiratie (ademhalingsbewegingen)

A

Bij inademing:

  1. Aanspanning van het diafragma, dus het gaat omlaag
  2. Aanspanning van de mm. intercostales externae (buitenste tussenribspieren), dus gaan omlaag

Totaal:
Volume thorax groter
De druk in de thorax lager
Aanzuiging van lucht naar binnen

76
Q

Wat is expiratie?

A

Uitademing

77
Q

Wat gebeurd er bij expiratie?

A

Uitademing gaat passief
1. Ribben zakken naar beneden door de zwaartekracht
2. Longen veren terug door hun elasticiteit, daardoor verkleint het thoraxvolume
3. Buikinhoud duwt het diafragma weer naar boven

Totaal:
Volume van thorax kleiner
De druk in de thorax hoger
–> Lucht gaat eruit

78
Q

Wanneer heb je een onbewuste onderbreking?

A
  1. Zuchten
  2. Geeuwen
  3. Slikken
  4. Niezen
  5. Hoesten
  6. Hikken
  7. Braken
  8. Persen
79
Q

Wat gebeurd er bij een spirometer?

A

Er kan een longfunctieonderzoek worden gedaan. Je ademt in en uit door een buis die aangesloten zit op een computer

Pc analyseert de hoeveelheden in en uitgeademde lucht

80
Q

Ademvolume (VT)

A

De hoeveelheid lucht die in rust in één ademteug ingeademd wordt. 0,5 liter

81
Q

Inspiratoir reservevolume (IRV)

A

De hoeveelheid lucht die na een normale inademing nog extra ingeademd kan worden.

IRV mannen: 3 L
IRV vrouwen: 2 L

82
Q

Experiratoir reservevolume (ERV)

A

De hoeveelheid lucht die na een gewone uitademing nog extra uitgeademd kan worden

Ongeveer 1 L

83
Q

Residuvolume (RV)

A

De hoeveelheid lucht die na maximale uitademing in de longen achterblijft, kan je er niet uitblazen

Mannen: 1,5 L
Vrouwen: 1 L

84
Q

Vitale capaciteit

A

De hoeveelheid lucht die na een maximale uitademing maximaal kan worden ingeademd

Mannen: 4,5 L
Vrouwen: 3,5 L

85
Q

Functionele residulongcapaciteit

A

De hoeveelheid lucht die een rustige uitademhaling nog in de longen aanwezig is (2,5 L)

86
Q

Totale longcapaciteit

A

Dat is een maat voor de thorax en geeft aan hoeveel lucht er totaal in de thorax zit

De hoeveelheid lucht die de longen bevatten na maximale inademing

Mannen: 6 L
Vrouwen: 4,5 L

87
Q

Éénsecondelongcapaciteit

A

Forced experitary volume (FEV1)

De hoeveelheid lucht die in één seconde uitgeademd kan worden

88
Q

Hoe bereken je het ademminuut volume?

A

Frequentie x ademteugvolume

12-16 keer x 500ml = 6liter/ min

89
Q

Ademminuutvolume/éénsecondelongcapaciteit

A

Hoeveelheid lucht die in één minuut wordt in- of uitgeademd word

90
Q

Wat is de dode ruimte?

A

Anatomische dode ruimte:
De inhoud van de luchtwegen waarin geen gasuitwisseling plaatsvindt = 150 ml

Dode ruimte wordt gevormd door thachea, bronchien en bronchiolen

91
Q

Gasanalyse

A

???????????

92
Q

Oorzaken van dyspnoe (5)

A

In de luchtwegen (hoog/laag door obstructie, spasme, slijm, ontsteking of tumor)

In de omliggende weefsels (pijn aan buikwond, pleura-aandoening, thoraxletsel, spieraandoening)

In de circulatie (ruiterembolie of hartfalen)

In het bloed (anemie)

In de lucht (bij rookontwikkeling)

93
Q

Wat is dyspneu?

A

Kortademigheid, benauwdheid

94
Q

Objectief

A

Zichtbaar en hoorbaar

95
Q

Subjectief

A

Wat je niet kan zien of horen, bijvoorbeeld patient heeft pijn op de borst

96
Q

Dysfonie

A

Heesheid

97
Q

Stridor

A

Piepen en zuchten

98
Q

Auscultatie

A

Longgeluiden die je kan horen met de stethoscoop

99
Q

Inspiratoire stridor (+ geef een voorbeeld)

A

Hoorbare inademing door belemmering in de bovenste luchtwegen
Verslikking

100
Q

Expiratoire stridor (+ geef een voorbeeld)

A

Hoorbare piepende uitademing door belemmering in de onderste luchtwegen
Astma

101
Q

Tachypneu

A

Te snelle ademhaling >20 keer per minuut

102
Q

Bradypneu

A

Te langzame ademhaling <10 keer per minuut

103
Q

Ademdepressie

A

<8 keer per minuut

104
Q

Apneu

A

Geen frequentie, geen diepte

105
Q

Hyperpneu

A

Diepe ademhaling, meer volume per ademteug, daarbij worden hulpademhalingsspieren ingezet

106
Q

Hypopneu

A

Ondiepe ademhaling, minder volume per ademteug

107
Q

Hoestreflex

A

Treed op als het slijmvlies van de diepere luchtwegen wordt geprikkeld

108
Q

Helder of wittig slijm

A

Virale infectie

109
Q

Groenig sputum

A

Bacteriële infectie

110
Q

Hemoptoë

A

Ophoesten van bloed

111
Q

Hypoxemie

A

Lagere zuurstofspanning

112
Q

Hypercapnie

A

Hogere koolstofdioxide spanning

113
Q

Cyanose

A

Blauwzucht, blauwige verkleuring van de huid en slijmvliezen. Veroorzaakt door verhoogd gehalte onverzadigd hemoglobine in het bloed dat door capillairen of venulen stroomt

114
Q

Ademcentrum ????

A
115
Q

Door welk bloedvat wordt het longweefsel zelf van zuurstof voorzien?

A

Arteriae bronchialis

116
Q

Saturatie

A

Erytrocyten bevatten hemoglobine. 1 Hb kan 24 o2 moleculen binnen dan is de sat 100%

Normaalwaarde 95/100%

Cyanose zie je bij een sat <70% en is blauwer en donkerder van kleur

117
Q

Perifere cynanose

A

Onder verzadiging van het perifere bloed, door vertraagde passage

118
Q

Oorzaken perifere cyanose

A

Slechte aanvoer (sterk verlaagd HMV)
Slechte doorgankelijkheid (vasoconstrictie of arteriosclerose)
Slechte afvoer (trombose)

119
Q

Arteriële zuurstof onderverzadiging

A

Centrale cyanose

Al het arteriële bloed heeft te weinig zuurstof in zich

120
Q

Oorzaken centrale cyanose

A

Hartafwijking: gat in septum vermenging van zuurstof arm en rijk bloed

Longafwijking: slechte zuurstof opname

Symptomen blauwe lippen en tong

121
Q

Respiratoire insufficiëntie

A

Kan de ademhaling de zuurstofspanning in het bloed niet op peil houden

de bloedwaarden worden slechter:
Hypoxemie p02 naar beneden
Hypercapnie pco2 omhoog
Respiritoire acidose PH naar beneden
En er ontstaat een hypoxie p02 naar beneden in weefsels

122
Q

Onverwacht optreden van hyper-tachypneu (snelle, diepe ademingen) door emoties, nervositeit of spanningen

A

Hyperventilatiesyndroom

123
Q

Hyperventilatie syndroom

Kies uit;
Hypocapnie/ hypercapnie
Alkalose/ acidose
Wel/ geen compensatiemechanisme

A

Te veel CO2 wordt uitgeademd door snelle en diepe ademhalingen

Hypocapnie
Alkalose
Geen compensatiemechanisme

124
Q

Kussmaul-ademhaling

Kies uit;
Hypocapnie/ hypercapnie
Alkalose/ acidose
Wel/ geen compensatiemechanisme

A

Te veel CO2 wordt uitgeademd door snelle en diepe ademhalingen

Hypocapnie
Alkalose
Compensatiemechanisme om teveel zuur kwijt te raken bij metabole acidose

125
Q

Regelmatig stijgen en dalen in frequentie en diepte van de ademhaling met tussenperiodes van apnoe

Geen ademhaling - langzaam, niet zo diep - diep en snel

A

Cheyne- stokes

126
Q

Wanneer is cheyne-stokes ongevaarlijk?

A

Bij een onrijp ademcentrum: bij pasgeborenen

127
Q

Oorzaken van een cheyne-stokes ademhaling

A

Onrijp ademcentrum: bij pasgeborenen

Onvoldoende doorbloeding ademcentrum: CVA, shock, stervensproces

Vergiftiging met medicatie

128
Q

Vanaf wanneer is centrale cyanose op te merken?

A

Bij een saturatie lager dan 70%

129
Q

Het percentage zuurstof in de uitademingslucht is lager dan dat van de alveolaire lucht
Juist of onjuist

A

Onjuist
Het percentage zuurstof in de uitademingslucht is hoger dan dat van de alveolaire lucht, doordat de ‘oude’ alveolaire lucht zich met de lucht uit de anatomische dode ruimte vermengd. De lucht die in de anatomische dode ruimte zit, bevat in verhouding de meeste zuurstof en wordt het eerst uitgeademd. Hiervan profiteert iemand die mond-op-mondbeademing krijgt.

130
Q

Het percentage CO2 in de uitademingslucht is lager dan dat van de alveolaire lucht
Juist of onjuist

A

Juist
Het percentage CO2 in de uitademingslucht is lager dan dat van de alveolaire lucht, doordat de ‘oude’ alveolaire lucht zich met de lucht uit de anatomische dode ruimte vermengd (waarin minder CO2 zit).

131
Q

Hoeveel ml van het ademvolume bevindt zich in de anatomische dode ruimte?

A

De inhoud van de luchtwegen waarin geen gaswisseling plaatsvindt

132
Q

Welke arteriën meten vooral het zuurstof en CO2 gehalte?

A

a. carotis (halsslagaderen)

133
Q

Ademhalingscentrum

A

In het verlengde merg en in de hersenstam bevinden zich concentraties zenuwcellen die zodanig samen werken dat ze het functionele centrum van ademregulatie vormen

134
Q

Doorbloeding van de longen

A

= Longcirculatie
Zuurstofarm bloed gaat via de arteriae pulmonales naar de longen. In de longen word het van zuurstof voorzien. Dit bloed stroomt via de venae pulmonales direct naar het hart terug

135
Q

Ventilatie

A

Verversen van de lucht in de luchtwegen, waarbij verse lucht ingeademd en gebruikte lucht word afgevoerd

136
Q

Hyperventilatie

A

Onverwacht optreden van hyper-tachypneu door emoties, nervositeit of spanning

Te veel koolstofdioxide word uitgeademd en ontstaan hypocapnie en alkalose (PH stijgt)

137
Q

Kussmaul-ademhaling

A

Snelle, diepe (snurkende) ademhaling, regelmatige ademhaling (hyper-tachypneu

Compensatiemechanisme om poging om te veel zuur kwijt te raken door c02 uit te ademen

Ph gaat omlaag

138
Q
A