AFP 11 Huid Flashcards

1
Q

Functies van de huid

A
  1. Bescherming
  2. Warmteregulatie
  3. Uitscheiding
  4. Waarneming
  5. Aanmaak vitamine D
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Latijnse benaming huid

A

Cutis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Opbouw lagen van de huid

A
  1. Epidermis
  2. Dermis
  3. Subcutis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bouw van de epidermis

A

Opperhuid, bestaat uit meerlagig plaveiselepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functie van de epidermis

A
  1. Weerstand bieden aan mechanische, biologische en chemische invloeden van buitenaf
  2. Slijtfunctie, dode cellen die los laten
  3. Epidermis is niet doorbloed en bevat geen lymfevaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de 5 lagen van de epidermis

A
  1. Stratum basale
  2. Stratum spinosum
  3. Stratum granulosum
  4. Stratum lucidum
  5. Stratum corneum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stratum basale

A
  1. Diepst gelegen laag
  2. Cellen zitten verankerd in de basaalmembraan
  3. Bestaat voornamelijk uit huidstamcellen
  4. Nieuw gevormde cellen schuiven naar de oppervlak
  5. Bevat melanocyten (pigmentcellen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stratum spinosum

A

Stekelcellenlaag
1. Bestaat uit cellen die uitsteeksels (spinae) verbindingen hebben met naburige cellen
2. Stevigheid
3. Bij beschadiging vormt het stratum spinosum nieuwe epidermiscellen, gebeurd onder invloed van histamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de stratum germinativum en wat is het kenmerk?

A

Ook wel kiemlaag genoemd, bestaat uit stratum basale en stratum spinosum

Cellen die het vermogen hebben om te delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

NL naam van stratum basale

A

Basale laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

NL naam van stratum spinosum

A

Stekelcellenlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stratum granulosum

A

Korrellaag
1. Opgebouwd uit één tot vijf lagen cellen
2. Cellen zijn iets afgeplat en bevatten doorzichtige granulae die in een later stadium gebruikt worden bij keratine (hoornstof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stratum lucidum

A

Heldere laag
1. Cellen zijn plat en bevatten ze het nog kleurloze voorstadium van keratine (hoornstof)
2. De cellen zijn bezig af te sterven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stratum corneum

A

Hoornlaag
1. Meest oppervlakkige huid
2. Bestaat uit vijftien tot twintig lagen platte en dode cellen vol keratine
3. Deze laag slijt af en vormt een schilferige laag en slijt af door mechanische invloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zet de volgende lagen in de juiste volgorde van externus naar internus

A. Stratum basale
B. Stratum spinosum
C. Stratum corneum
D. Stratum lucidum
E. Stratum granulosum

A

C, D, E, B, A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

NL naam van stratum granulosum

A

Korrellaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

NL naam van stratum lucidum

A

Heldere laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

NL naam van stratum corneum

A

Hoornlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe noem je een verdikking van de stratum corneum?

A

Eelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kenmerk stratum corneum

A

Vijftien tot twintig lagen platte en dode cellen vol keratine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kenmerk stratum lucidum

A

Bevatten het kleurloze voorstadium van keratine

Cellen zijn bezig met afsterven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kenmerk stratum granulosum

A

Bevatten doorzichtige granulae welke in een later stadium gebruikt worden bij vorming van keratine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is keratine?

A

Hoornstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Kenmerken stratum basale

A

Verankerd in het basaalmembraan

Huidstamcellen

Melanocyten (pigmentcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Kenmerken stratum spinosum

A

Verbindingen via uitsteeksels (spinae) met naburige cellen

Zorgt voor de stevigheid

Celdeling onder invloed van histamine bij beschadiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn huidlijsten?

A

De geribbelde opperhuid op handpalm, vingertoppen, voetzolen en teentoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe krijgt de epidermis zuurstof en voedingsstoffen?

A

Vanuit de bloedvaten van de dermis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Functie epidermis

A

Slijtfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Handhaven van de gezondheid en functionaliteit van de huid

Structurele ondersteuning

Voedingsstoffen en zuurstof

Zintuigelijke waarneming en thermoregulatie

A

Functie dermis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke twee lagen bevinden zich in de dermis?

A

Stratum papillaire en stratum reticulare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Kenmerken stratum reticulare

A

Hoog gehalte aan collagene vezels

Hieraan is de huid rekbaar en veerkrachtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe word de huidskleur bepaald?

A

Door de hoeveelheid melanine die door melonocyten (pigmentcellen) word gevormd

Iemand met een donkere huidkleur heeft veel melanine in het stratum spinosum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waaruit bestaat de dermis?

A
  1. Bindweefsel
  2. Lymfevaten
  3. zenuwen
  4. huidsensoren
  5. Ook zijn er ingezonken epidermale structuren te vinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waarom is het letten op de splijtrichting belangrijk bij het maken van een incisie (snede)?

A

Om zo min mogelijk vezels door te snijden, zodat het weefsel zich weer goed kan herstellen zonder littekenweefsel

In de lengterichting van de ruitfiguren = weinig collagene vezels geraakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Kenmerken stratum papillaire

A

Hoog gehalte aan collagene en elastische vezels

Vele uitstulpingen papillae dermis, waarmee de dermis in de epidermis is verankerd

In de papillae bevinden zich bloedvaten, zenuwen en huidsensoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Herstel van een huidwond

A
  1. Beschadigde cellen geven signalen af waardoor mastocyten (mestcellen) erop af komen
  2. Produceren histamine (weefselhormoon)
  3. Kapotte cellen schiden histamine af = lokaal bloedvatvernauwing
  4. Er worden macrofagen ingezet (opeters)
  5. Stollingscascade gestart
  6. Na enkele uren is er een stolsel en is het beschadigde deel afgesloten
  7. Stamcellen migreren vanuit het stratum basale en omringen het beschadigde gebied
  8. Fibroblasten in het bindweefsel van de dermis beginnen met herstel van het weefsel onder de epidermis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Warmte isolator

Stootkussen

Reserve voorraad voor brandstof

A

Functie subcutis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Kenmerk losmazig bindweefsel in subcutis

A

De huid is verschuifbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Kenmerk collegene bindweefselstrengen vanuit dermis > subcutis > algemene fascie

A

De huid is niet verschuifbaar

40
Q

Kenmerk onderhuidsvetweefsel in subcutis

A

Groot aantal vetcellen

41
Q

Benoem epidermale structuren (5)

A
  1. Haren
  2. Nagels
  3. Borstklieren
  4. Zweetklieren
  5. Talgklieren
42
Q

Locatie subpapillaire netwerk

A

Tussen stratum reticulaire en stratum papillaire

43
Q

Subepitheliale venenplexus

A

Veneuze deel van het subpapillaire vaatnetwerk

44
Q

Locatie cutane vaatnetwerk

A

Tussen subcutis en dermis

45
Q

Locatie fasciale vaatnetwerk

A

Tussen algemene fascie en subcutis

46
Q

Zijn er in de epidermis bloedvaten aanwezig?

A

Nee

47
Q

Hoe word de epidermis van voeding voorzien?

A

Gebeurd vanuit de dermis en de subcutis omdat ze doorbloed zijn

48
Q

wat zijn de drie vaatnetwerken op niveau?

A
  1. Diepst gelegen fasciale vaatnetwerk
  2. Middelste cutane vaatnetwerk
  3. Meest oppervlakkig subpapillaire vaatnetwerk
49
Q

Fasciale vaatnetwerk

A
  1. Diepst gelegen
  2. Tussen algemene fascie en subcutis
  3. Arterieel vaatnetwerk
50
Q

Cutane vaatnetwerk

A
  1. Middelste vaatnetwerk
  2. Tussen subcutis en dermis
  3. Arterieel vaatnetwerk
  4. Bestaat uit aftakkingen van het fasciale vaatnetwerk
51
Q

Subpapillaire vaatnetwerk

A
  1. Meest oppervlakkig
  2. Tussen stratum reticulaire en stratum papillaire (dermis)
  3. Veneuze deel ligt hoger dan de arteriële deel
52
Q

Subepitheliale venenplexus

A

Veneuze deel van het subpapillaire vaatnetwerk

53
Q

Waar in de huid liggen capillairen?

A

Onder de basale laag van de epidermis

Rondom klieren, haarfollikels en huidsensoren

54
Q

Wat zijn precapillaire sfincters?

A

Kleine kringspiertjes die bepalen welke capillairen openstaan

55
Q

Wat zijn arterioveneuze anastosomen?

A

Verbindingen tussen venen en arteriën zonder capillairen

56
Q

Waar bevinden zich arterioveneuze anastomosen?

A

Tussen de drie vaatnetwerken

57
Q

Gemiddelde kerntemperatuur

A

Gemiddeld 37 graden

58
Q

Gemiddelde schiltemperatuur

A

Gemiddeld 33 graden

Afhankelijk van omgevingstemperatuur en eigen warmteproductie

59
Q

Wat is warmteproductie?

A

De productie van warmte op celniveau door middel van celstofwisseling

Hoe hoger de activiteit van de celstofwisseling hoe meer warmte

60
Q

Welk orgaan produceert veel warmte?

A

De lever

61
Q

Functie warmteafgifte

A

Oververhitting van inwendige organen tegen gaan

Handhaving van schiltemperatuur

62
Q

Benoem de 4 manieren van warmteafgifte

A
  1. Warmte-uitstraling
  2. Warmtegeleiding
  3. Verdamping
  4. Luchtstroom
63
Q

Welke manieren van warmteafgifte werken niet meer bij omgevingstemperaturen boven de 37 graden of onvoldoende bij zware lichaamsinspanning?

A
  1. Warmte uitstraling
  2. Warmte geleiding
64
Q

De precapillaire sfincters in de dermis papillen staan open voor voeding van dermis en stratum basale van epidermis

De AVA’s in het subpapillaire netwerk staan open, dus veel warmte-afgifte

De AVA’s in diepere huidlagen zijn dicht

A

Normale temperatuur

65
Q

De precapillaire sfincters in de papillen van de dermis gaan dicht

De AVA’s in het subpapillaire netwerk gaan dicht, de druk in de arteriën wordt hoger en het bloed moet dus langs diepere lagen

A

Te koud

66
Q

De precapillaire sfincters in de dermis papillen staan open voor voeding van dermis en stratum basale van epidermis

De AVA’s in het subpapillaire netwerk staan open, dus veel warmte-afgifte

De AVA’s in diepere huidlagen zijn dicht

Transpireren

A

Te warm

67
Q

Oorzaken te koude lichaamstemperatuur

A
  1. Te veel warmteverlies
  2. Te weinig warmteproductie
68
Q

Oorzaken te warme lichaamstemperatuur

A
  1. Te weinig warmteverlies
  2. Te veel warmteproductie
69
Q

Subfebriel

A

Verhoging 37,5-38

70
Q

Hyperpyrexie

A

> 41 graden

71
Q

Hyperthermie

A

> 38 graden

72
Q

Febris

A

Koorts

73
Q

Oorzaak hyperpyrexie

A

Pyrogenen

74
Q

Oorzaak hyperthermie

A

Niet pathologisch, disbalans tussen warmteproductie en warmteafgifte

75
Q

Oorzaken febris

A

Toxinen van bacteriën
Ontstekingen
Allergieën, auto-immuunreactie
Tumormetastasen
Opruim reactie na bloeding of bloedtransfusie

76
Q

Functie febris

A

Allerlei reacties verlopen sneller

Versterkt het effect van interferonen
Stimuleert de fagocytose
Stimuleert de aanmaak van antilichamen
Versnelt het weefselherstel

77
Q

Wat is pallor?

A

Bleekheid van de huid

78
Q

Wat is icterus?

A

Een ophoping van bilirubine

79
Q

Wat is een gecompliceerde wond?

A

Een wond waarvan het herstel blijft steken in de reactiefase bijv. door infectie, door een slechte voedingstoestand of een slechte doorbloeding

80
Q

Litteken trekt strak samen rondom het gewricht waardoor het niet meer beweegbaar is

A

Contracturen

81
Q

Remodelleringsfase is te heftig

A

Keloïd/ hypertrofisch litteken

82
Q

Waar zitten de capillairen het meest in de huid?

A

Vooral net onder de basale laag van de epidermis

83
Q

Twee routes van bloed door de huid

A
  1. Kleine stroom via capillairen om de (epi) dermis en de tructuren te voeden
  2. Grote stroom dia oppervlakige AVA’S rechtstreeks naar de subepitheliale venus plexus, belangrijk voor de temperatuurregulatie

AVA’S in diepere lagen zitten dan dicht

84
Q

Definitie wonden

A

De samenhang in een weefsel is verbroken door de inwerking van geweld

85
Q

Histamine

A
  1. uit beschadigde wonden komt histamine vrij
86
Q

Voorbeelden te benoemen van een uitwendige wond

A

De huid is beschadigd

  1. Snijwond, steek of schot
  2. Bijt, schaaf, scheur = avulsie
  3. Amputatie
  4. Brandwond en bevriezing
  5. Drukwond = decubitus
  6. Ulcus = zweer
87
Q

Voorbeelden te benoemen van een inwendige wond

A

Huid is nog heel’

  1. Contusie = kneuzing
  2. Distorsie = verstuiking (gewricht) (opgerekt)
  3. Luxatie = ontwrichting (geschuerd gewricht)
  4. Ruptuur = scheur (organen, pees of spier)
  5. Fractuur = botbreuk
    fissuur = barstje in bod
88
Q

Complicaties bij wondgenezing

A

Chronische wond
Het herstel blijft steken in de reactiefase

Door: micro-organisme (infectie) slechte voedingstoestand, slechte doorbloeding

89
Q

Versterkte wondgenezing

A

Remodellering is te heftig
Keloid = hypertrofisch litteken (overmatige groei)
Contracturen

90
Q

Decubitus

A
  1. Aanhoudende durk en/of schuifkrachten
  2. Weefsel ontvangt te weinig zuurstof en voeding waardoor weefselbeschadiging
91
Q

Risicofactoren decubitus

A
  1. Bedlegerig of stoel gebonden
  2. Gevoelsverlies (verlamming)
  3. Slechte algehele conditie (longziekten, hartfalen, anemie of koorts)
92
Q

Verdamping

A

Werkt ook als de omgeving > 32 graden

Vocht op de huid trekt veel warmte uit het lichaam

93
Q

Werkt alleen als de omgeving temp kouder is dan het lichaam

A

Straling, geleiding en stroming

94
Q

Rood worden bij warmte of blozen is het gevolg van:

Bloedvatvernauwing in de lederhuid.
Bloedvatverwijding in de epidermis (opperhuid).
Bloedvatverwijding in de lederhuid.
Bloedvatvernauwing in de epidermis (opperhuid)

A

Bloedvatverwijding in de lederhuid.

95
Q

De lichaamstemp word geregeld vanuit de ….

A

Hypothalamus

96
Q

In welke laag van de huid zitten de pigmentcellen?

A

De kiemlaag of te wel stratum germinativum = stratum basale en stratum spinosum

97
Q
A