9. Memory, attention and consciousness (STUVIA) Flashcards

1
Q

Geheugen

A

De verandering in een individu, veroorzaakt door leren, die het toekomstige gedrag van het individu kan beïnvloeden.

Leren – geheugen – effect op toekomstig gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aandacht

A

Zich selectief richten op een aspect van de omgeving, terwijl andere aspecten worden genegeerd. Aandacht kan ook worden opgevat als het toekennen van verwerkingscapaciteit. Het impliceert terugtrekking van sommige dingen, om effectief om te kunnen gaan met andere dingen.

Het proces dat de informatiestroom van het zintuiglijk geheugen naar het korte termijn geheugen controleert. Dit kan opzettelijk gebeuren of automatisch. Omdat de capaciteit van het zintuiglijk geheugen groter is dan de capaciteit van het korte termijn geheugen, moet aandacht de informatiestroom van het zintuiglijk geheugen naar het korte termijn geheugen beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bewustzijn

A

Het ervaren van mentale gebeurtenissen op een manier waarbij het individu deze kan omschrijven aan anderen. In deze context zijn de Engelse benamingen (self-)consciousness en (self-)awareness synoniemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Twee belangrijke veronderstellingen waarop informatieverwerkingstheorieën gebaseerd zijn:

A
  1. Mensen hebben beperkte mentale middelen bij informatieverwerking: We hebben maar een bepaalde hoeveelheid mentale energie, opslagruimte of tijd, die kan worden besteed aan het verwerken van informatie.
  2. Informatie verplaatst zich door een opslagsysteem dat bestaat uit verschillende onderdelen: Informatie komt de geest binnen via zintuiglijke systemen en kan dan op verschillende manieren gemanipuleerd worden, geplaatst worden in de lange termijn opslag en teruggehaald worden als de informatie nodig is om een probleem op te lossen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het opslagsysteem in de geest bestaat uit drie verschillende onderdelen (memory stores):

A
  1. Zintuiglijk geheugen – de korte verlenging van zintuiglijke ervaring: Elk zintuiglijk systeem heeft een eigen zintuiglijke geheugenopslag die alle binnengekomen zintuiglijke input een kort moment bewaart, ongeacht of de persoon aandacht heeft voor de input. Dit heeft als doel het lang genoeg bewaren van de originele zintuiglijke input zodat deze geanalyseerd kan worden door onbewuste mentale processen, om te beslissen of de input moet worden overgebracht naar het korte termijn geheugen. We worden ons alleen bewust van de input die, via het selectieve proces van aandacht, overgaat naar het korte termijn geheugen.
  2. Korte termijn geheugen – bewuste perceptie en gedachte: Het korte termijn geheugen is de centrale werkplaats van de geest, hier vindt bewust waarnemen, voelen, vergelijken, berekenen en redeneren plaats. Informatie kan het korte termijn geheugen binnenkomen vanuit het zintuiglijk geheugen (huidige omgeving) en vanuit het lange termijn geheugen (kennis vanuit eerdere ervaringen). In het korte termijn geheugen vinden berekeningen plaats m.b.t. de informatie en wordt de informatie gemanipuleerd. De capaciteit van het korte termijn geheugen is beperkt; items verdwijnen als er niet aan gedacht wordt en er is ruimte voor tussen de 5 en 9 items (werkgeheugen -2).
  3. Lange termijn geheugen – de informatiebibliotheek van de geest: Vanuit het korte termijn geheugen kunnen items worden gecodeerd naar het lange termijn geheugen. Het lange termijn geheugen is een opgeslagen representatie van alles wat een persoon weet. De capaciteit van het lange termijn geheugen is onbeperkt. Vanuit het lange termijn geheugen kan informatie worden teruggehaald naar het korte termijn geheugen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Controleprocessen

A

De controleprocessen aandacht, coderen en ophalen regelen het verplaatsen van informatie tussen de memory stores en verbeteren prestaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Coderen

A

Het proces dat de informatiestroom van het korte termijn geheugen naar het lange termijn geheugen controleert. Dit gebeurt als je opzettelijk iets uit je hoofd leert, maar meestal gebeurt het onopzettelijk als gevolg van interesse voor bepaalde informatie. Als je ergens in geïnteresseerd bent en eraan denkt worden zulke ideeën gecodeerd naar het lange termijn geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ophalen

A

Het proces dat de informatiestroom van het lange termijn geheugen naar het korte termijn geheugen controleert, ook wel herinneren genoemd. Net als bij aandacht en coderen kan dit opzettelijk gebeuren of automatisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dual processing: Over het algemeen volgen mensen twee paden bij het oplossen van problemen:

A
  1. Snel
    Verwerken gaat snel, automatisch, intuïtief en onbewust. Bijv. oplossen van 2+2.
  2. Langzaam
    Verwerken gaat langzaam, inspannend, opzettelijk en bewust. Bijv. oplossen van 14x39.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stroop interference effect

A

In veel gevallen is het bij het oplossen van problemen niet mogelijk om het snelle pad uit te schakelen, zelfs als dit ervoor zorgt dat het moeilijker is om via het langzame pad tot een correcte oplossing te komen. Het Stroop interference effect maakt dit duidelijk; het benoemen van de juiste kleur gaat langzamer als bijvoorbeeld het woord blauw in het groen gedrukt staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mensen hebben mechanismen voor aandacht, die voorzien in twee concurrerende behoeften:

A
  1. De behoefte om mentale middelen te focussen op een taak en niet te worden afgeleid
  2. De behoefte om andere signalen / gevaren te monitoren, die zwaarder wegen dan de taak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Preattentive processing

A

De onbewuste analyse van zintuiglijke input in het zintuiglijk geheugen. Preattentive processing vindt plaats om vast te stellen of de zintuiglijke informatie relevant is voor de uit te voeren taak en voor het welzijn of overleven van de persoon. Logischerwijs moet de zintuiglijke input worden vergeleken met opgeslagen informatie in het korte- of lange termijn geheugen om de relevantie te bepalen. Er moet dus een vorm van top-down controle plaatsvinden ten opzichte van de poort (aandacht) tussen het zintuiglijk geheugen en het korte termijn geheugen (figuur 9.3 blz. 318).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cocktail party phenomenon

A

Het vermogen om belangrijke informatie op te pikken terwijl je gefocust bent op andere informatie. Bijvoorbeeld het horen van je naam terwijl je met iemand in gesprek bent op een luid feest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Inattentional blindness

A

Tijdens experimenten waarbij de subjecten gefocust waren op het uitvoeren van een moeilijke visuele taak zagen zij gemakkelijk te herkennen objecten in hun directe zichtlijn niet. Dit fenomeen wordt inattentional blindness (onopzettelijke blindheid) genoemd. Zakkenrollers en goochelaars maken hier gebruik van. Er zijn grenzen aan inattentional blindness. Tijdens recente studies trad inattentional blindness niet op als er een spin, een evolutionair relevante bedreigende prikkel, werd gebruikt als afleidende prikkel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Echoic memory

A

Het auditief zintuiglijk geheugen wordt ook echoic memory genoemd en het korte geheugen voor een specifiek geluid wordt echo genoemd. Een echo vervaagt na enkele seconden en verdwijnt na maximaal 10 seconden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het meten van de duur van het auditief zintuiglijk geheugen

A

Tijdens een experiment kregen subjecten een bepaalde taak en werd aan hen gevraagd om woorden, die werden uitgesproken tijdens het uitvoeren van de taak, te negeren. Af en toe werd het uitvoeren van de taak onderbroken door een signaal en werd aan de subjecten gevraagd de laatst uitgesproken woorden te herhalen. Des te sneller het signaal volgde op het laatst uitgesproken woord des te meer woorden de subjecten konden herhalen. De subjecten gaven aan dat ze zich maar vaag bewust waren van de uitgesproken woorden tijdens het uitvoeren van de taak, maar wanneer het signaal klonk konden ze met hun aandacht terug in de tijd gaan en “hoorden” ze de woorden alsof ze op dat moment werden uitgesproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Iconic memory

A

Het visueel zintuiglijk geheugen wordt ook iconic memory genoemd en het korte geheugen voor een specifieke visuele prikkel wordt icon genoemd. Een icon verdwijnt na 1/3 seconde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Het meten van de duur van het visueel zintuiglijk geheugen

A

Tijdens experimenten kregen subjecten rijen letters te zien voor de duur van 1/20 seconde gevolgd door een wijzer, die aangaf welke rij letters de subjecten moesten lezen. De subjecten konden de letters “lezen”, alsof ze nog aanwezig waren, tot 1/3 seconde na het verdwijnen van de letters. Net als bij het cocktail party phenomenon pikten subjecten in de experimenten visuele prikkels, die buiten hun taak vielen, vaker op als de prikkels een speciale betekenis hadden voor de subjecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Onbewust, automatisch verwerken van stimulus input

A

Er is bewijs dat zintuiglijke input gedrag en bewust denken kan veranderen, zonder dat we ons bewust zijn van de zintuiglijke input zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Priming

A

Het door zintuiglijke input activeren van informatie, die al is opgeslagen in het lange termijn geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bewijs voor priming

A

Tijdens experimenten waarbij subjecten een afbeelding van een boom, met daarin de vorm van een eend, te zien kregen waren deze subjecten daarna meer geneigd tot het tekenen van eenden of aan eenden gerelateerde objecten, ondanks dat ze de eend in de boom niet bewust hadden gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Automatisch, verplicht verwerken van stimuli

A

Lezen is hier een voorbeeld van; als je naar een bekend woord kijkt gebruik je automatisch en onbewust de letters van het woord om het woord te lezen en te begrijpen. In veel gevallen is het zelfs onmogelijk om een woord niet te lezen. Dit verklaart ook het Stroop interference effect; het is voor veel mensen erg moeilijk om de geschreven naam van een kleur niet te lezen als aan hen wordt gevraagd om de kleur, waarin het woord geschreven is, te benoemen wanneer die twee van elkaar verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Drie conclusies uit studies naar hersenmechanismen van preattentive processing en aandacht:

A
  1. Stimuli waar geen aandacht aan wordt besteed activeren toch zintuiglijke en perceptuele gebieden van de cerebrale cortex: In verschillende fMRI studies activeerden woorden, die te kort werden getoond om ze bewust te zien, neuronen in delen van de occipitale kwab, de parietale kwab en de frontale kwab, die betrokken zijn bij lezen. Blijkbaar zijn bij het onbewust analyseren van stimuli dezelfde hersenmechanismen betrokken als bij het bewust analyseren ervan.
  2. Aandacht vergroot de activiteit, die (taak)relevante stimuli produceren in zintuiglijke en perceptuele gebieden van de hersenen en vermindert de activiteit, die niet relevante stimuli produceren: Bij een taak met aandacht voor naar boven bewegende stippen en negeren van naar beneden bewegende stippen worden neuronen, gevoelig voor opwaartse bewegingen, ontvankelijker en neuronen, gevoelig voor neerwaartse bewegingen, minder ontvankelijk.
  3. Neurale mechanismen in de voorste delen van de cortex zijn verantwoordelijk voor de controle van aandacht: Delen van de frontale kwab en de voorste delen van de temporale kwab en de parietale kwab zijn actief bij verschuivingen van aandacht. De prefrontale kwab (het voorste gedeelte van de frontale kwab) is actief bij taken, waarvoor intense concentratie nodig is (bijvoorbeeld Stroop taak). Deze voorste gebieden controleren aandacht in zintuiglijke en perceptuele gebieden, die verder naar achteren liggen in de cerebrale cortex, op een top-down manier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Spatial neglect

A

Ruimtelijke verwaarlozing – het niet kunnen “zien” van objecten in het contralaterale gezichtsveld als gevolg van schade aan delen van de frontale kwab, de parietale kwab en het voorste gedeelte van de cingulate cortex. Doordat veel mensen in westerse culturen gebeurtenissen in de tijd weergeven langs een tijdlijn zijn de effecten van spatial neglect ook daarin zichtbaar; mensen met spatial neglect kunnen zich gebeurtenissen aan de linker- of rechterkant van de tijdlijn niet herinneren, omdat ze deze niet kunnen zien. Dit suggereert dat de hersengedeelten betrokken bij ruimtelijke weergave ook betrokken zijn bij het weergeven van gebeurtenissen in de tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

werkgeheugen

A

Het korte termijn geheugen wordt soms ook werkgeheugen genoemd, maar tegenwoordig gebruiken onderzoekers de term werkgeheugen om te refereren naar het proces van opslaan en transformeren van informatie, die wordt vastgehouden in het korte termijn geheugen.

Het werkgeheugen bestaat uit vier aparte, maar op elkaar inwerkende componenten (Baddeley):
1. Phonological loop – fonologische lus
Verantwoordelijk voor het vasthouden van verbale informatie.
2. Visuospatial sketchpad – visueel ruimtelijk schetsblok
Verantwoordelijk voor het vasthouden van visuele en ruimtelijke informatie.
3. Central executive – centraal uitvoerende component
Verantwoordelijk voor het coördineren van de activiteiten van de geest en het binnenbrengen van informatie vanuit het zintuiglijk geheugen en lange termijn geheugen.
4. Episodic buffer – episodische buffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Digit span

A

Cijferbereik – het aantal cijfers dat een persoon voor een korte periode kan onthouden en accuraat kan rapporteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Geheugenbereik

A

Het aantal cijfers, woorden of lettergrepen dat een persoon voor een korte periode kan onthouden en accuraat kan rapporteren wordt short-term memory span of gewoon memory span genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Bewijs dat de fonologische lus informatie bewaart d.m.v. subvocale herhaling

A

De fonologische lus houdt verbale informatie vast door de informatie subvocaal te herhalen en maakt verbale gedachten mogelijk. Over het algemeen kunnen mensen de informatie in hun werkgeheugen houden, die ze in 2 seconden hardop kunnen zeggen. Informatie, die niet subvocaal herhaald wordt, verdwijnt na ongeveer 2 seconden. Mensen, die snel kunnen praten, hebben een groter bereik dan mensen, die langzaam praten. En het bereik voor woorden met een lettergreep is groter dan het bereik voor woorden met meerdere lettergrepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Werkgeheugen bereik vs geheugenbereik

A

Werkgeheugen bereik is over het algemeen 2 items minder dan geheugenbereik. Dit komt doordat de mentale middelen, die nodig zijn voor het “werken’ met de informatie, concurreren met de mentale middelen, die nodig zijn om de informatie op te slaan. In testen m.b.t. het werkgeheugen bereik wordt aan mensen gevraagd om items te onthouden en tegelijkertijd iets met die items te doen. Dit soort testen worden sterker geassocieerd met en zijn meer voorspellend voor vaardigheden op hoger niveau dan gewone geheugenbereik testen.

30
Q

Executive functions

A

Werkgeheugen wordt door veel cognitieve psychologen niet beschouwd als een geïsoleerd proces, maar als onderdeel van uitvoerende functies. Uitvoerende functies zijn basismechanismen voor informatieverwerking, die samen belangrijk zijn bij reguleren van gedrag, plannen en uitvoeren van complexe cognitieve taken.

De uitvoerende functies bestaan uit drie gerelateerde componenten:
1. Working memory / updating – werkgeheugen / updaten
Het updaten, monitoren en snel toevoegen of verwijderen van de inhoud van werkgeheugen. Kan worden beoordeeld d.m.v. dubbele taken of testen m.b.t. werkgeheugen bereik.
2. Switching – omschakelen / cognitieve flexibiliteit
Het snel schakelen tussen verschillende taken of manieren van denken. Kan worden beoordeeld met de Wisconsin Card Sorting Test (figuur 9.10 blz. 328).
3. Inhibition – remmen
Het verhinderen van een reactie of het buiten de geest houden van ongewilde informatie. Kan o.a. worden beoordeeld met de Stroop taak.

Uitvoerende functies kunnen gezien worden als lage cognitieve vaardigheden, die er samen voor zorgen dat mensen hun emoties, gedachten en gedrag kunnen reguleren. Uitvoerende functies verbeteren met de tijd en nemen af op hoge leeftijd. Uitvoerende functies worden op alle leeftijden geassocieerd met psychologisch functioneren. Onderzoekers denken dat de evolutie van uitvoerende functies een belangrijke component was bij het ontstaan van de moderne menselijke geest.

31
Q

Vier algemene conclusies over uitvoerende functies

A
  1. Uitvoerende functies laten zowel eenheid als diversiteit zien
    De verschillende functies correleren met elkaar; mensen, die goed presteren in updaten presteren vaak ook goed in switching en inhibition. Dit suggereert dat er een onderliggend cognitief vermogen aanwezig is. De correlaties zijn echter niet perfect, elke uitvoerende functie heeft ook unieke vermogens.
  2. Er is sprake van een genetische component als het gaat om uitvoerende functies De erfelijkheid van uitvoerende functies is hoog, hoger dan bij IQ en persoonlijkheid. Dat wil niet zeggen dat uitvoerende functies niet kunnen veranderen door ervaring. Prestaties m.b.t. uitvoerende functies kunnen verbeteren door training, maar de effecten blijven daarbij beperkt tot het uitvoeren van specifieke taken. Onderzoek heeft aangetoond dat lichaamsbeweging een positief effect heeft op uitvoerende functies.
  3. Uitvoerende functies zijn gerelateerd aan en voorspellend voor belangrijke klinische en maatschappelijke resultaten
    Uitvoerende functies zijn gerelateerd aan het vermogen om gedrag en emoties te reguleren. Mensen, die goed zijn in het gebruiken van hun uitvoerende functies, hebben minder gedragsproblemen. “Acting out”, ADHD, overmatig risico’s nemen en middelengebruik zijn gerelateerd aan lage niveau’s van inhibition en worden geassocieerd met uitvoerende uncties.
  4. De ontwikkeling van het vermogen om de uitvoerende functies te gebruiken is stabiel Uitvoerende functies verbeteren gedurende de kindertijd. En kinderen, die goed zijn in het gebruiken van hun uitvoerende functies, ontwikkelen zich tot zeer vaardige volwassen als het gaat om gebruik van uitvoerende functies.
32
Q

De neurologische basis van uitvoerende functies

A

Ondanks dat er meerdere gebieden in de hersenen verantwoordelijk zijn voor de uitvoerende functies, speelt de prefrontale cortex een kritieke rol bij het controleren van gedachten, emoties en gedrag. De prefrontale cortex fungeert als neuraal middelpunt voor uitvoerende functies, dat de
inspanningen van andere gedeelten van de hersenen organiseert en hen gefocust houdt op de taak.

Mensen met schade aan de prefrontale kwab, zoals Phineas Gage (figuur 9.11 blz. 330), hebben vaak een gebrek aan empathie, laten veranderingen zien in stemming en in het uitdrukken van emoties, hebben moeite met plannen en het nemen van beslissingen en hebben over het algemeen moeite met het remmen van gedachten en gedrag. Mensen met schade aan de frontale kwab kunnen ook niet omschakelen tijdens de Wisconsin Card Sorting Test.

Het voorste gedeelte van de prefrontale kwab is betrokken bij de uitvoering van werkgeheugen taken. Tijdens neuroimaging studies was er een verhoogde activiteit zichtbaar in de prefrontale cortex op het moment dat subjecten opzettelijk verbale of visuele informatie in gedachten hielden.

33
Q

Twee soorten expliciet geheugen

A
  1. Episodisch geheugen: Expliciet geheugen van iemands eerdere ervaringen. Omdat episodische herinneringen persoonlijk zijn worden ze ook autobiografische herinneringen genoemd. Een onderdeel van je episodisch geheugen van een gebeurtenis is de herinnering aan het ervaren van die gebeurtenis als deelnemer, getuige of lerende. Tulving refereert naar het episodische geheugen als autonoetic of self-knowing. Episodische herinneringen zijn vluchtiger en minder stabiel in vergelijking met semantische herinneringen.
  2. Semantisch geheugen: Expliciet geheugen dat mentaal niet verbonden is aan een specifieke eerdere ervaring. Het semantische geheugen omvat kennis van de betekenis van woorden (letterlijke betekenis semantisch), ontelbare feiten, ideeën en schema’s, die iemands algemene begrip van de wereld vormen. Tulving refereert naar het semantische geheugen als noetic of knowing. Semantische herinneringen zijn stabieler dan episodische herinneringen.
34
Q

Spreading-activation model:

A

Veel cognitieve psychologen zien de opslag van kennis in de geest als een uitgebreid netwerk van mentale concepten, die aan elkaar gelinkt zijn d.m.v. associaties. Collins en Loftus ontwikkelden het spreading-activation model om de uitslagen van hun experimenten uit te leggen; mensen herkennen of herinneren zich bepaalde woorden snel na blootstelling aan andere woorden en de snelheid waarmee zegt iets over de sterkte van de associatie tussen twee woorden of concepten. Het model heet spreading-activation model, omdat het stelt dat activiteit in het ene concept activiteit in nabijgelegen concepten genereert en de nabijgelegen concepten daarmee beter opvraagbaar maakt (priming). Hersenstudies stellen dat herinneringen van concepten worden opgeslagen in, elkaar overlappende, neurale circuits in de cerebrale cortex. Daarbij maken neuronen soms deel uit van meerdere circuits. Volgens deze theorie ontstaat priming doordat activiteit in het ene circuit letterlijk activiteit in andere circuits kan generen (figuur 9.13 blz. 333).

35
Q

Verschillende soorten impliciet geheugen

A
  1. Klassieke conditionering
    De interne veranderingen, die ervoor zorgen dat een persoon of dier reageert op geconditioneerde stimuli. Hiervoor is geen bewustzijn nodig.
  2. Procedural memory – procedureel geheugen
    Motorische vaardigheden, gewoonten en onbewust geleerde (stilzwijgende) regels. Je kunt deze dingen leren zonder je bewust te zijn van de specifieke spierbewegingen of van bepaalde regels.
  3. Priming
    Het door zintuiglijke input activeren van informatie, die al is opgeslagen in het lange termijn geheugen. Dit gebeurt onbewust zonder je bewust te zijn van de priming stimulus (zie bewijs priming).
36
Q

Neuropsychologisch bewijs voor afzonderlijke geheugensystemen

A

Hersenschade kan een (1) soort geheugen aantasten en andere soorten geheugen intact laten.

37
Q

Amnesia

A

Geheugenverlies – elk verlies van lange termijn geheugen, meestal veroorzaakt door een lichamelijke verstoring of hersenletsel.

38
Q

Temporal lobe amnesia

A

Vorm van geheugenverlies als gevolg van beschadiging van de hippocampus en nabijgelegen structuren in de temporale kwab. De hippocampus speelt een kritieke rol bij het coderen van informatie naar het lange termijn geheugen. De meest ernstige vorm van geheugenverlies ontstaat als de hippocampus en nabijgelegen structuren in de temporale kwab aan beide kanten van de hersenen beschadigd zijn. De prefrontale cortex speelt ook een rol bij het coderen van informatie naar het lange termijn geheugen.

39
Q

Henry Molaison

A

Henry Molaison (H.M.) was na een operatie vanwege hevige epilepsie niet meer in staat om nieuwe expliciete herinneringen (episodisch en semantisch) te coderen naar zijn lange termijn geheugen. Tijdens de operatie werden een deel van de temporale kwab en onderliggende delen van het limbisch systeem, waaronder de hippocampus, verwijderd. Alle informatie, waar H.M. niet meer aan dacht, ging verloren vanuit zijn werkgeheugen. Het impliciete geheugen van H.M. was na de operatie nog volledig intact; hij presteerde normaal tijdens testen m.b.t. klassieke conditionering, procedureel geheugen
en priming.

40
Q

Infantile amnesia

A

Tot een leeftijd van ongeveer 4 jaar oud hebben kinderen een slecht episodisch geheugen. Hierna beginnen zich belangrijke autobiografische herinneringen te vormen. Infantile amnesia wordt toegeschreven aan de manier waarop vroege herinneringen gecodeerd en weergegeven worden en hoe we, jaren later, proberen de herinneringen op te halen. Meerdere factoren spelen hierin een rol; het geheugen van kinderen is gerelateerd aan hun niveau van vocabulaire ontwikkeling op het moment van de originele ervaring, de ontwikkeling van de prefrontale cortex en het feit dat kinderen onder de 4 jaar een laag zelfbewustzijn hebben.

41
Q

De prefrontale cortex speelt een rol bij het vormen van episodische herinneringen

A

Bij kinderen en ouderen is het semantische geheugen over het algemeen een stuk beter dan het episodische geheugen. Het vermogen om episodische herinneringen te coderen ontwikkelt zich in de kindertijd langzamer dan het vermogen om semantische herinneringen te coderen en episodisch geheugen neemt sneller af naarmate mensen ouder worden. Dit is waarschijnlijk gerelateerd aan het functioneren van de prefrontale cortex. De prefrontale cortex ontwikkelt zich langzamer op jonge leeftijd en takelt sneller af op oudere leeftijd dan de rest van de hersenen. Mensen met schade aan de prefrontale cortex hebben meer problemen met het coderen van episodische herinneren dan met het coderen van semantische herinneringen. De prefrontale cortex is essentieel voor plannen en complexe gedachten en speelt een rol in ons zelfbewustzijn, inclusief onze eigen eerdere ervaringen. Dit onderscheidt mensen van andere soorten, doordat onze prefrontale cortex meer ontwikkeld is. Blijkbaar is ons nieuwste hersengedeelte, de prefrontale cortex, kwetsbaarder voor veroudering en verwondingen dan het oudere semantische geheugensysteem en het nog oudere impliciete geheugensysteem.

42
Q

Cognitieve psychologen maken onderscheid tussen twee vormen van repetitie / herhaling:

A
  1. Maintenance rehearsal – onderhoudsrepetitie
    Het proces waarbij een persoon voor een periode informatie in het werkgeheugen houdt. De activiteiten, die nuttig zijn voor onderhoud, zijn niet altijd nuttig voor coderen.
  2. Encoding rehearsal – coderende repetitie
    Het proces waarbij een persoon informatie codeert naar het lange termijn geheugen. De meest effectieve manieren om te coderen zijn elaboratie, organisatie en visualisatie.
43
Q

Elaboratie

A

Des te dieper je aan iets denkt des te groter de kans dat je het je later herinnert. Dat is meer dan het herhalen van een item; het is het verbinden van dat item aan een bestaande informatiestructuur in het lange termijn geheugen. Dit proces wordt ook elaborative rehearsal genoemd. Het directe doel van elaboratie is niet het onthouden van de informatie, maar het begrijpen van de informatie. En het proberen te begrijpen van informatie is de beste manier om informatie te coderen naar het lange termijn geheugen.

44
Q

Bewijs dat elaboratie coderen bevordert

A

Tijdens experimenten konden subjecten woorden beter onthouden als er vragen werden gesteld over de betekenis van de woorden. Tijdens testen op scholen presteerden studenten beter als ze diep hadden nagedacht over de te leren teksten en zichzelf er vragen over hadden gesteld.

45
Q

Chunking

A

Bijvoorbeeld het onthouden van de letters M D P H D R S V P C E O I H O P, door ze samen te voegen in de items MD, Ph.D, RSVP, CEO en IHOP. Hierdoor hoef je i.p.v. 16 letters (items) maar 5 items te onthouden. Als je er daarna een betekenisvolle zin van maakt (elaborating) wordt het onthouden nog makkelijker. Op deze manier verhoogt chunking de hoeveelheid informatie, die je in het werkgeheugen kunt houden of kunt coderen naar het lange termijn geheugen.

46
Q

Chunks expertise LTG

A

Experts gebruiken eerder geleerde chunks om lange termijn werkgeheugen herinneringen te creëeren binnen hun expertise. Deze chunks worden in het lange termijn geheugen opgeslagen op een manier, die ze makkelijk toegankelijk maakt voor het werkgeheugen tijdens het oplossen van een probleem of het volbrengen van een taak m.b.t. hun expertise. Dit voordeel verdwijnt als de nieuwe informatie willekeurig gepresenteerd wordt op een, voor de expert, niet logische manier.

47
Q

Hiërarchische organisatie bevordert coderen

A

Hiërarchische organisatie faciliteert het coderen naar en het ophalen van informatie uit het lange termijn geheugen doordat het logische verbindingen tussen de verschillende items laat zien (figuur 9.18 blz. 343).

48
Q

Visualisatie bevordert coderen

A

Visuele en verbale herinneringen werken op elkaar in en vullen elkaar aan. Mensen kunnen hun geheugen voor verbale informatie verbeteren als ze de informatie, behalve verbaal, ook visueel coderen. Nieuws blijft bijvoorbeeld beter hangen als de verhalen samengaan met beelden.

Visualisatie: Het construeren van mentale beelden om informatie weer te geven.

Visualisatie verbetert het geheugen op verschillende manieren:
1. Het vormen van een aparte visuele herinnering verhoogt de kans op herinneren
2. Het is een effectieve manier van chunking – een plaatje combineert meerdere verbale items
3. Visuele beelden kunnen gelinkt worden aan bestaande informatie in het lange termijn geheugen – deelnemers World Memory Championships gebruiken mental walk (Netflix)

49
Q

Anterograde amnesia

A

Het niet meer kunnen vormen van lange termijn herinneringen van gebeurtenissen na de hersenbeschadiging (temporal-lobe amnesia).

50
Q

Retrograde amnesia

A

Verlies van herinneringen van gebeurtenissen van voor de
hersenbeschadiging. Daarbij is het zo dat herinneringen, gevormd in de periode voorafgaand aan de hersenbeschadiging, sneller verloren gaan dan eerder gevormde herinneringen.

51
Q

Het coderen van herinneringen in het lange termijn geheugen gebeurt in twee stadia:

A
  1. De herinneringen bestaan eerst in een onstabiele vorm
    De hippocampus is betrokken bij het coderen van herinneringen in deze vorm.
  2. Na de onstabiele vorm worden de herinneringen opnieuw gecodeerd naar de stabiele vorm
    Verschillende delen van de cerebrale cortex zijn betrokken bij het coderen van herinneringen in deze vorm, onafhankelijk van de hippocampus.
52
Q

Consolidatie

A

De onstabiele herinnering wordt omgezet naar de stabiele vorm.

53
Q

Bewijs voor geleidelijke consolidatie van lange termijn herinneringen:

A
  1. Recent gevormde herinneringen gaan verloren bij beschadiging / verlies van de hippocampus
  2. Als mensen denken aan recent gevormde herinneringen is er activiteit in de hippocampus
  3. Als mensen denken aan eerder gevormde herinneringen is er activiteit in delen van de cerebrale cortex, maar niet in de hippocampus
54
Q

De rol van ophalen in het consolideren en wijzigen van herinneringen

A

Elke keer als een herinnering wordt opgehaald en wordt gebruikt komt de herinnering tijdelijk in een nieuw onstabiel stadium terecht. In dat stadium kan de herinnering versterkt, verzwakt of gewijzigd worden als gevolg van nieuwe informatie. Dat herinneringen gewijzigd kunnen worden tijdens het ophalen is logisch; de herinnering waar je je auto geparkeerd hebt mag verloren gaan aan het einde van de dag, maar de herinnering hoe je auto eruit ziet moet behouden blijven. Onderzoekers beginnen nu te leren welke soorten signalen het lange termijn geheugen systeem gebruikt om herinneringen te versterken, te verzwakken of te wijzigen. Actief ophalen van informatie kan herinneringen consolideren en leren bevorderen. Dit is gebleken uit onderzoeken waarbij subjecten, die de informatie het vaakst actief ophaalden, het beste presteerden tijdens latere testen.

55
Q

De rol van slaap bij het consolideren van herinneringen

A

Slaap kort na het leren helpt bij het consolideren van herinneringen en kan in sommige gevallen helpen om de herinneringen te reorganiseren, waardoor nieuwe inzichten ontstaan. Dit is gebleken uit experimenten waarbij subjecten, die sliepen na het oefenen, het beste presteerden. Hierbij is de slow-wave non-REM sleep het belangrijkste. Tijdens de slow-wave non-REM sleep is de hippocampus regelmatig actief. Een theorie hierover is dat dit consolidatie van herinneringen naar de stabiele vorm mogelijk maakt.

56
Q

Associaties

A

De connecties tussen verschillende items in netwerken in het lange termijn geheugen. Deze connecties vormen de basis voor het ophalen van items.

57
Q

Retrieval cue

A

Priming van een bepaalde herinnering door een prikkel of gedachte (cue).

58
Q

Association by contiguity

A

De associatie tussen concepten, omdat je de concepten samen gezien hebt.
Bijvoorbeeld borden en servetten.

59
Q

Association by similarity

A

De associatie tussen concepten, omdat ze een (1) of meer dezelfde eigenschappen hebben ongeacht of je de concepten samen hebt gezien.
Bijvoorbeeld appel en roos (allebei rood).

60
Q

Waarom elaborative rehearsal makkelijk op te halen herinneringen creëert

A

Des te meer betekenisvolle mentale associaties je creëert bij het leren van nieuwe informatie, des te meer manieren er beschikbaar zullen zijn om deze informatie op te halen. Tijdens geheugen experimenten presteerden subjecten, die hun eigen associaties mochten gebruiken, het beste.

61
Q

Contextuele prikkels als retrieval cues

A

De context (omgeving), waarin is geleerd, kan nuttige retrieval cues bevatten als gevolg van associaties, die zijn ontstaan op het moment van coderen. Tijdens experimenten presteerden subjecten beter als ze werden getest in dezelfde context als waarin ze geleerd hadden. De context kan bijvoorbeeld een ruimte zijn of een geur, maar ook het inbeelden van de context, waarin is geleerd, kan herinneren bevorderen.

62
Q

Het bouwen van herinneringen als een bron van vervorming

A

Als je informatie hoort of een ervaring hebt, dan codeert het lange termijn geheugen delen van de beschikbare informatie. Later, als je je de informatie herinnert, haal je de gecodeerde fragmenten op en vul je de gaten in op basis van logica en kennis. Dit proces kan leiden tot vervormingen.

63
Q

Schema

A

Iemands gegeneraliseerde mentale representatie of concept van een klasse van objecten, scènes of gebeurtenissen. Bijvoorbeeld hoe een standaard woonkamer eruit ziet.

64
Q

Script

A

Schema’s m.b.t. gebeurtenissen in de tijd. Bijvoorbeeld hoe het er op een standaard verjaardagsfeestje aan toe gaat.

65
Q

Valse herinneringen van ooggetuigen – Effecten van suggestie

A

Suggestieve vragen of suggesties (in het bijzonder onder hypnose) kunnen herinneringen vervormen of valse herinneringen creëren door het beïnvloeden van de opbouw van de herinneringen.

66
Q

Valse herinneringen van ervaringen in de kindertijd – Effecten van suggestie en verbeelding

A

Suggesties, aanmoediging en verbeelding kunnen valse herinneringen creëren aan ervaringen in de kindertijd (figuur 9.24 blz. 353). Herinneringen uit de kindertijd raken sneller vervormd als gevolg van suggestie en verbeelding dan herinneringen, die later gevormd zijn.

67
Q

Bron verwarring en sociale druk als oorzaken van het creëeren van valse herinneringen

A

We krijgen informatie op verschillende manieren; eigen ervaring, verhalen van anderen en ingebeelde scènes. Bij het organiseren van de informatie in de geest kan de link tussen de informatie en de bron van de informatie verloren gaan en kan informatie van verschillende bronnen met elkaar vermengd raken. Zo kan bron verwarring zorgen voor het vervormen van herinneringen of het creëeren van valse herinneringen doordat het de opbouw van herinneringen beïnvloedt. Sociale druk (ook lichte druk) van bijvoorbeeld een rechercheur, een therapeut of van familieleden kan ervoor zorgen dat iemand een vage mogelijke herinnering als echte herinnering gaat zien. Andersom kan sociale druk er ook voor zorgen dat iemand gaat twijfelen aan accurate herinneringen.

68
Q

Retrospectief geheugen

A

Herinneren van dingen in het verleden.

69
Q

Prospectief geheugen

A

Herinneren om dingen in de toekomst te doen, ook wel episodic future thought of mental time travel genoemd.

70
Q

Er zijn twee soorten prospectief geheugen

A
  1. Event-based – gebaseerd op een gebeurtenis
    Je herinneren om iets te doen na een signaal van een target event. Bijvoorbeeld het sturen van een berichtje als je iemand de volgende keer ziet.
  2. Time-based – gebaseerd op tijd
    Je herinneren om iets te doen na een bepaalde tijd of op een specifiek moment. Bijvoorbeeld het beantwoorden van een mail na 10 minuten.
71
Q

Prospectief geheugen bestaat uit drie fasen:

A
  1. Vormen van een intentie (plannen en reguleren van gedachten en gedrag)
  2. Vasthouden van de intentie
  3. Uitvoeren van de intentie (na omschakeling vanuit een andere taak)

Het prospectief geheugen is over het algemeen slechter bij kinderen en ouderen, maar falen komt voor op alle leeftijden. Voor prospectief geheugen zijn goede executieve functies nodig en een goed ontwikkeld zelfbewustzijn (autonoetic component).